ECLI:NL:GHSHE:2023:447

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
20-001846-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 4 juni 2019. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 80 dagen eiste, en de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de mishandeling en stelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn vordering. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij de daden had gepleegd. Echter, het hof achtte de diefstal van een personenauto, kentekenplaten en brandstof wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met een subsidiaire hechtenis van 80 dagen, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, en de kosten werden op nihil begroot.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001846-19
Uitspraak : 3 februari 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 juni 2019, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-161281-18 en 02-216652-18, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf en de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn - te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-161281-18. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 02-216652-18 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder feit 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-161281-18. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is voor zover in hoger beroep aan de orde tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-161281-18:
1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Tilburg aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snee op de arm heeft
toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een mes in de arm te
steken, in elk geval door een stekende beweging te maken in de richting van
(de arm) van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes heeft gestoken in de arm van die [slachtoffer] , in elk geval stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting (van de arm) van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een mes in de arm te steken, in elk geval door een stekende beweging te maken in de richting van (de arm) van die [slachtoffer] ;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-216652-18:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2018 tot en met 29 oktober 2018 te Tilburg, een personenauto (merk Ford Focus, gekentekend [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen en/of Oosterhout, althans in Nederland, kentekenplaten ( [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om die/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid brandstof (benzine), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het/die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 41 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid benzine, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke benzine verdachte en/of zijn mededaders bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan [bedrijf] , hadden getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte en/of zijn mededaders aldus anders dan door misdrijf onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-161281-18 onder feit 1 tenlastegelegde
Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (poging) zware mishandeling dan wel mishandeling van [slachtoffer] zoals onder feit 1 tenlastegelegd. Het hof stelt, aan de hand van het procesdossier en de verklaringen van de getuigen vast, dat de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] op 12 augustus 2018 te Tilburg slaande ruzie met elkaar kregen.
Op basis van het procesdossier en de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de getuigen en de camerabeelden, is het hof echter niet gebleken wie van de twee een mes ter hand heeft genomen. Mitsdien kan niet worden vastgesteld door wie er met het mes in de arm van het slachtoffer is gestoken dan wel stekende bewegingen richting de arm van het slachtoffer heeft gemaakt. Bij die stand van zaken schiet het bewijs voor de tenlastegelegde (poging) zware mishandeling dan wel de mishandeling, te weten door met een mes in de arm te steken, in elk geval een stekende beweging te maken in de richting van de (de arm) van die [slachtoffer] , tekort.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-161281-18.
Bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 02-216652-18 tenlastegelegde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-216652-18 onder feit 1, feit 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 28 oktober 2018 tot en met 29 oktober 2018 te Tilburg een personenauto (merk Ford, focus, gekentekend [kenteken 1] ), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Nederland, kentekenplaten ( [kenteken 2] ), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 29 oktober 2018 te een hoeveelheid brandstof (benzine), die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-216652-18 feit 1, feit 2 en feit 3 wordt telkens als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van datgene wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals het een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een personenauto, kentekenplaten en een hoeveelheid brandstof. Dit zijn naar het oordeel van het hof ernstige en ergerlijke feiten. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden. Dergelijk handelen veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast en ergernis. De verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder, zij het enige tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De raadsman van de verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat de verdachte bekend is bij hulpinstanties zoals de GGZ in Tilburg en Reinier van Arkel in Vught, dat hij verslaafd is aan verdovende middelen, dat hij medicatie slikt, dat hij schulden heeft en dat hij een uitkering ontvangt van de gemeente Tilburg.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof ambtshalve nog als volgt. Namens de verdachte is op 29 juli 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Het hof doet bij arrest van heden – 3 februari 2023 – einduitspraak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met bijna 1 jaar en 8 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen taakstraf zal matigen met 20 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest op na te melden wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
Wond rechterarm € 7.000,00
Tandartskosten € 1.000,00
Immateriële schade € 1.000,00
Affectieschade € 2.000,00.
Tevens heeft de benadeelde partij om een veroordeling in de proceskosten verzocht tot een bedrag van € 400,00.
De vordering tot schadevergoeding is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2018 tot aan de dag der algehele vergoeding en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, kan de benadeelde partij [slachtoffer] niet in de vordering worden ontvangen. Derhalve zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om de benadeelde partij te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde
van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder feit 2 in de zaak met parketnummer 02-161281-18 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-161281-18 onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-216652-18 onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-216652-18 onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de door verdachte gemaakte kosten, en begroot deze op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 3 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartmann voornoemd is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.