In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen met braak. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd en de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een schroevendraaier en een krik, verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat de opgelegde straf te hoog is en heeft gepleit voor een lichtere sanctie, zoals een taakstraf. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij samen met een mededader een juwelier heeft beroofd. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van geweld en heeft een aanzienlijke hoeveelheid sieraden en andere waardevolle goederen gestolen.
Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn reclasseringstoezicht en de wens om zijn leven te beteren. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de ernst van het bewezenverklaarde feit en het strafblad van de verdachte een hogere straf rechtvaardigen. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte medewerking verleent aan reclasseringstoezicht. De in beslag genomen voorwerpen zijn verbeurd verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan.