ECLI:NL:GHSHE:2023:4395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
20-001177-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen met braak. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd en de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een schroevendraaier en een krik, verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat de opgelegde straf te hoog is en heeft gepleit voor een lichtere sanctie, zoals een taakstraf. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij samen met een mededader een juwelier heeft beroofd. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van geweld en heeft een aanzienlijke hoeveelheid sieraden en andere waardevolle goederen gestolen.

Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn reclasseringstoezicht en de wens om zijn leven te beteren. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de ernst van het bewezenverklaarde feit en het strafblad van de verdachte een hogere straf rechtvaardigen. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte medewerking verleent aan reclasseringstoezicht. De in beslag genomen voorwerpen zijn verbeurd verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001177-22
Uitspraak : 25 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-192970-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een schroevendraaier en een krik, verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht.
Door de verdediging is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering en met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat de verdediging van oordeel is dat de straf die door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd te hoog is. Daartoe is – op gronden als nader in de pleitnotitie verwoord – aangevoerd dat toepassing gegeven dient te worden aan het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte op het moment van het plegen van het tenlastegelegde als first offender gezien moet worden. Daarnaast is de rechtbank uitgegaan van een verkeerd uitgangspunt, nu toepassing is gegeven aan de oriëntatiepunten voor een ramkraak terwijl daar in het onderhavige geval geen sprake van was. In zaken vergelijkbaar met de onderhavige zijn lagere straffen opgelegd. Ten slotte is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verslag van reclasseringswerker [betrokkene] , waaruit blijkt dat het toezicht – na een stroeve start – nu een stuk beter gaat en dat de verdachte werkt aan een dagbesteding en hulp op het gebied van schuldenproblematiek. Een lange gevangenisstraf zou dit toezicht doorbreken, terwijl de verdachte nu juist van dit toezicht lijkt te profiteren. De verdediging heeft gevraagd om de opgelegde gevangenisstraf te matigen, dan wel te volstaan met een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – diefstal met braak in vereniging. De verdachte heeft samen met een onbekend gebleven ander bij een juwelier het rolluik omhoog gekrikt, de glazen voordeur ingeslagen en in de winkel een groot deel van de vitrines kapot geslagen. Vervolgens hebben zij een grote hoeveelheid sierraden, horloges en cosmetica van [benadeelde] te Breda weggenomen.
Het hof is van oordeel dat de handelwijze van de verdachte en zijn mededader(s) wijst op een professionele voorbereiding. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat zij, mede blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, vanuit Amsterdam naar Breda zijn gereden, daarbij gebruik hebben gemaakt van meegenomen tassen, een krik (waarvan het serienummer was verwijderd) een hamer en een chauffeur die klaar stond in een vluchtauto. Met de genoemde voorwerpen hebben zij zich met grof geweld en in korte tijd, hetgeen duidt op een goede voorbereiding, afstemming en samenwerking, de toegang tot de winkel en de vitrines verschaft en een grote hoeveelheid sieraden, horloges en cosmetica gestolen. Hiermee hebben zij laten blijken geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen en de potentieel ontwrichtende werking die dit grove geweld op een samenleving heeft. De verklaring van de verdachte dat hij niet van te voren wist dat in een juwelierszaak zou worden ingebroken, dat hij niet weet waar de buit naartoe is gegaan en dat hij bovendien geen enkele beloning voor deze diefstal heeft ontvangen, acht het hof ongeloofwaardig.
Gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat het onderhavige feit zich in onvoldoende mate laat vergelijken met de door de verdediging aangehaalde zaken en ziet daarin dan ook geen aanleiding om daarmee in strafmatigende zin rekening te houden. Het bewezenverklaarde is een ernstig feit, dat voor veel schade, hinder en overlast heeft gezorgd en een grote impact op de samenleving in zijn geheel heeft, in het bijzonder op die in Breda. De verdachte heeft daar geen rekening mee gehouden en heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogensdelicten, zoals twee weken na het onderhavige feit een inbraak in een woning, alsmede in datzelfde jaar een in vereniging gepleegde inbraak in een andere woning. Dit soort vermogensfeiten wordt blijkens het strafblad (ver) buiten de woonplaats van de verdachte gepleegd (Breda, Naarden en Emmeloord). Dat deze vermogensfeiten telkens toevallig (ver) buiten de eigen woonplaats en in een opwelling en zonder voorbereiding zouden zijn gepleegd, zoals verdachte in de onderhavige zaak het hof heeft willen doen geloven, acht het hof niet aannemelijk. Het hof acht veeleer het tegendeel aannemelijk, namelijk dat de verdachte, al dan niet met anderen, weloverwogen en goed voorbereid op dievenpad het land in gaat. Ook dat gegeven acht het hof, niet slechts in het kader van de speciale preventie, maar ook in het kader van de generale preventie, een strafverzwarende omstandigheid.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte is – mede in het kader van een lopend reclasseringstoezicht in een andere zaak – bezig om in de schuldsanering te komen. Ook wil hij op zoek gaan naar een baan. Hij woont op dit moment bij zijn ouders.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de positieve wending die de verdachte aan zijn leven wil geven, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op de vergelding, alsmede de speciale en de generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof voorts, evenals de advocaat-generaal, aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde te verbinden dat de verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zijn medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht, zo frequent en zo lang de reclassering dat nodig acht.
Het hof komt daarmee tot een hogere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en waartoe door de verdediging bij pleidooi is verzocht, om de redenen als hiervoor vermeld.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Niet vastgesteld is kunnen worden aan wie deze voorwerpen toebehoren. Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zijn medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht door Reclassering Nederland, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
schroevendraaier (beslagnummer PL2000-2020202103-2226284) en een krik (PL2000-2020202103-2226296).
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 25 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.