ECLI:NL:GHSHE:2023:4387

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
20-003053-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling met betrekking tot gestolen voertuigen en kentekenplaten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig in Eindhoven, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzetheling van gestolen voertuigen en kentekenplaten. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak of een lichtere straf.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het voorhanden hebben van gestolen voertuigen en kentekenplaten. De verdachte had een garagebox gehuurd waarin deze gestolen goederen werden aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren, en dat hij als medepleger betrokken was bij de plannen om de gestolen voertuigen te verplaatsen. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf aangepast naar 7 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De uitspraak benadrukt de ernst van opzetheling en de impact daarvan op de samenleving, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing van het hof is op 1 december 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003053-21
Uitspraak : 1 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 16 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-860016-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van opzetheling’ (feit 1, feit 3 en feit 4) en ‘opzetheling (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis van de rechtbank worden vernietigd. Voorts zal het hof de gronden waarop het vonnis berust aanvullen en verbeteren en de bewijsoverwegingen van de rechtbank op pagina 2 en pagina 3 van het vonnis vervangen door de hiernavolgende bewijsoverwegingen. Tot slot zal het hof de bewezenverklaring verbeterd lezen.
Verbeterde lezing van de bewezenverklaring
Het hof leest in feit 1 in de plaats ‘Waal’ in plaats daarvan ‘Waalre’. Hier is sprake van een kennelijke misslag. Door deze verbeterde lezing is de verdachte niet in zijn rechtens te beschermen belangen geschaad.
Aanvulling bewijsmiddelen
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, is het hof van oordeel dat de bewijsvoering de navolgende verbetering en aanvulling behoeft.
Ten aanzien van feit 1 vult het hof de bewijsmiddelen als volgt aan.
1.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , d.d. 22 oktober 2018, met bijlagen (p. 110), zakelijk weergegeven:
Op 14 september nam [verdachte] contact met mij op. Hij wilde de huur voortijdig beëindigen. (…) Aangezien het huurcontract niet opgezegd werd en ik niets meer hoorde van [verdachte] en een eventuele nieuwe huurder, heb ik hem verzocht op 5 oktober om de huur over te maken. (…) Ik heb hem afgelopen vrijdag 19 oktober nog een bericht gezonden met het verzoek betaling te doen voor de garagebox. (…) Ik heb toen in ieder geval geen reactie meer gekregen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , d.d. 30 november 2018, (p. 44-45), zakelijk weergegeven:
Eerste Toyota Cruiser. Ik was er nooit bij toen ze gestolen werden. (…) Ik haalde deze overdag op. De derde was de Toyota waar ik eergisteren in gecontroleerd werd door de politie. De vierde auto was de auto waarin ik werd aangehouden gisteren. Mijn taak was om te rijden. (…) Op een gegeven moment werd mij verteld dat ze gestolen waren. De vier auto’s die ik verplaatste heb ik verplaatst voor dezelfde persoon. Deze persoon vertelde mij waar ik de auto’s op moest halen en waar ik ze ongeveer naar toe moest rijden. Soms sprak ik met hem zelf en soms met zijn compagnon waar ik de naam ook niet van weet. Ik heb één van de vier auto’s die ik noemde in een garagebox gereden in Aalst. Dit was een garagebox die gehuurd werd door mijn opdrachtgever. Ik reed de auto zelf in de garage.
Nadat de verdachte via Google maps streetview de garagebox aan de [locatie] is getoond en hem medegedeeld dat daar op 16 oktober 2018 een Toyota RAV4 is aangetroffen, verklaarde [medeverdachte] : Het kan kloppen dat ik de auto op 16 oktober in deze box zette. Dat was de eerste auto die ik verplaatste voor hem.
3.
Het proces-verbaal van (telefonisch) verhoor van getuige [getuige 2] , d.d. 19 oktober 2018 (pag. 94-95), voor zover inhoudende:
In de nacht van maandag 15 oktober 2018 op 16 oktober 2018 tussen 02:00 en 03:00 uur, moest ik naar het toilet en dan kijk ik altijd automatisch naar buiten. Ik kijk recht uit de op garageboxen. Op een gegeven moment zag ik daar een jongen staan en op dat moment kwam er een auto hard de straat in gescheurd. Ik zag dat de garagebox gelijk werd open gegooid. Ik zag dat die auto erin werd gezet.
Ten aanzien van feit 2 vult het hof de bewijsmiddelen als volgt aan.
1.
Een bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2018, namelijk een huurovereenkomst van de garagebox aan de [adres 2] te Eindhoven, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 132-134):
Verhuurder [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en huurder [verdachte] op 29-08-2018 een huurovereenkomst gesloten hebben inzake [adres 2] .
Ten aanzien van feit 2 vervangt het hof het door de rechtbank gebruikte bewijsmiddel bovenaan op pagina 11 van het vonnis door navolgend bewijsmiddel.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2019 (p. 130), voor zover inhoudende:
Verbalisant [verbalisant] heeft op 12 februari 2019 een telefonisch gesprek gevoerd met [betrokkene 1] en heeft daarover vastgelegd dat [betrokkene 1] verklaarde dat:
  • Hij zijn garagebox vanaf eind augustus verhuurd had aan [verdachte]
  • zijn huur niet betaalde
  • Na meerdere aanmaningen heeft [betrokkene 1] op donderdag 3 januari 2019 het slot van de garagebox vervangen
  • Hij [verdachte] heeft laten weten dat [verdachte] zijn goederen uit de garage kon halen als hij de openstaande huur betaalde
  • Zijn vrouw al een deel van de goederen uit de garage had gehaald
  • Er (…) enkele kentekenplaten in de garage stonden/lagen
  • Ze een week na het vervangen van het slot afspraken op vrijdag 11 januari 2019
  • [betrokkene 1] (…) ter plaatse kwam en toen bleek dat het slot van de deur geforceerd was
  • Alle goederen toen al uit de garage gehaald waren
  • Hij de kentekenplaten die hij aantrof in de garagebox, overdroeg aan de politie.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
In hoger beroep heeft de verdediging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd.
Het bewijs ten aanzien van feit 1 valt of staat met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat de verhuurder van de garagebox in Waalre zijn opdrachtgever was. De verdachte was weliswaar contractueel de huurder van die garagebox, maar hij ontkent dat hij op dat moment nog de gebruiker was en heeft een alternatief scenario geschetst dat niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. Bovendien heeft [medeverdachte] tegenover de raadsheer commissaris verklaard dat de verdachte niet zijn opdrachtgever was. De beschikkingsmacht en wetenschap ten aanzien van de herkomst en het voorhanden hebben blijkt met het wegvallen van deze verklaring van [medeverdachte] nergens uit.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich ook op het standpunt dat nergens uit blijkt dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de gestolen kentekenplaten in de garagebox in Eindhoven en dat hij op de hoogte was van de herkomst van die kentekenplaten.
De bewezenverklaring van de tenlastegelegde heling van gestolen auto’s onder feit 3 en 4 lijkt eveneens gebaseerd te zijn op de verklaring van [medeverdachte] . Ook dit bewijs is door de getuigenverklaring van [medeverdachte] bij de raadsheer commissaris op losse schroeven komen te staan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het juridisch kader
Allereerst veronderstelt het gezamenlijk en in vereniging verwerven of voorhanden hebben van een goed dat de verdachte en/of zijn mededader feitelijke zeggenschap had over het goed waarbij niet is vereist dat het goed zich in de fysieke nabijheid bevindt. Voor het voorhanden hebben volstaat dat de verdachte en/of zijn mededader kan beschikken over een goed dat elders is opgeslagen. Voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient vervolgens te worden vastgesteld dat de verdachte "ten tijde van" bijvoorbeeld het voorhanden "krijgen" wist, respectievelijk redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een "door misdrijf verkregen goed" betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.
Vastgestelde feiten
Het hof stelt vast dat de verdachte de in de tenlastelegging van feit 1,3 en 4 genoemde goederen tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad en dat hij de goederen onder feit 2 voorhanden heeft gehad onder de volgende omstandigheden.
In de periode vanaf 16 oktober 2018 tot en met 29 november 2018 is aangifte gedaan van diefstal van een Toyota RAV4 gepleegd in Valkenswaard, diefstal van een Toyota Land Cruiser en een Volkswagen Golf 6 beide gepleegd in Eindhoven. Op basis van de aangegeven tijdstippen door de aangever, de getuigenverklaring van [getuige 2] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] stelt het hof vast dat de Toyota RAV4 op of omstreeks 16 oktober 2016 in de nachtelijke uren is gestolen en kort daarna door medeverdachte [medeverdachte] is vervoerd naar de garagebox aan [locatie] (feit 1). Op basis van de aangeven tijdstippen van diefstal door de aangever en het moment van aantreffen van de auto bij medeverdachte [medeverdachte] tijdens een verkeerscontrole in de buurt van Nederweert stelt het hof vast dat ook de Toyota Land Cruiser op of omstreeks 28 november in de nachtelijke uren is gestolen en kort daarna door medeverdachte [medeverdachte] is vervoerd (feit 3).
De exacte datum en tijd waarop de Volkswagen Golf 6 is gestolen, kan niet worden vastgesteld. Wel is gebleken dat deze auto minimaal drie dagen na de diefstal op 29 november 2018 door medeverdachte [medeverdachte] werd vervoerd en dat deze auto op dat moment was voorzien van kentekenplaten die van een andere auto afkomstig waren (feit 4).
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de auto’s heeft vervoerd voor een opdrachtgever die de garagebox aan [locatie] huurde. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat deze garagebox werd gehuurd door de verdachte. Dat volgt immers uit de getuigenverklaring van de verhuurder die heeft aangegeven dat hij de garagebox heeft verhuurd aan iemand die zich legitimeerde met een rijbewijs op naam van [verdachte] . Ter onderbouwing van zijn verklaring heeft de verhuurder een foto van het rijbewijs van de verdachte en een op 29 augustus 2018 getekend huurcontract aan de politie verstrekt.
Voorts stelt het hof op basis van het dossier vast dat de verdachte drie keer in de maand oktober 2018 in de nachtelijke uren samen met medeverdachte [medeverdachte] in een auto is aangetroffen tijdens een controle in achtereenvolgens Waalre, Eindhoven en Maasbracht. Twee van de drie keer zat ook de zoon van verdachte in de auto.
Ten slotte is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de verdachte een tweede garagebox heeft gehuurd aan de [adres 2] in Eindhoven waar twee sets gestolen kentekenborden zijn aangetroffen (feit 4). Deze garagebox is door de verdachte op dezelfde dag gehuurd als de garagebox aan [locatie] .
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zich bij de politie ten aanzien van vragen over het verplaatsen van auto’s door medeverdachte [medeverdachte] op zijn zwijgrecht beroepen. Hij bekende wel de huurder te zijn van beide garageboxen, maar verklaarde dat hij wegens betalingsproblemen had besloten om de garagebox in [locatie] (
het hof begrijpt [locatie]) onder te verhuren. Ten aanzien van het gebruik van de garagebox in Eindhoven heeft de verdachte zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
Ter terechtzitting bij het hof heeft de verdachte verklaard dat hij niets met de aangetroffen Toyota RAV4 in de garagebox aan [locatie] te maken had. Hij was geen gebruiker meer van de garagebox omdat hij de huur niet meer kon betalen en de garagebox had onderverhuurd aan iemand uit het buurtcafé. Desgevraagd kon hij niet aangeven wie de onderhuurder was, vanaf wanneer de garagebox werd onderverhuurd en hoe de (onder)huur werd betaald. Ten aanzien van de garagebox aan de [adres 2] in Eindhoven verklaarde de verdachte dat het huurcontract was beëindigd en dat de verhuurder een ander slot op de deur van de garagebox had gezet. Daarna had de verdachte geen toegang meer. De spullen die in de garagebox stonden waren van iemand anders en de verdachte wist niets af van de kentekenplaten die de verhuurder in de garagebox had gevonden. Bovendien waren de sloten geforceerd dus had ook een ander de kentekenplaten daar neer kunnen zetten. Ten slotte verklaarde de verdachte over het rondrijden in nachtelijke uren in oktober 2018 dat hij zijn zoon en medeverdachte [medeverdachte] ging ophalen nadat zij ergens aan het chillen waren geweest. Daarna zouden zij nog wat zijn gaan eten.
Overweging ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde:
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat de verdachte op het moment dat de Toyota RAV4 in de garage aan [locatie] werd gezet, de huurder en de gebruiker van de garagebox was. Verdachtes alternatieve scenario ten aanzien van de garagebox aan de [locatie] acht het hof niet aannemelijk. De verdachte heeft dit scenario onvoldoende geconcretiseerd. Hij kan niet verklaren wie de onderhuurder van de garagebox was en geeft verder geen enkel verifieerbaar aanknopingspunt waarmee deze persoon zou kunnen worden geïdentificeerd. Het hof heeft bij de weging van de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte omtrent de onderhuur van de garagebox meegewogen dat uit het dossier is gebleken dat hij voor de beide garageboxen op dezelfde dag een huurovereenkomst is aangegaan terwijl hij ter zitting van het hof één en andermaal heeft verklaard dat hij destijds geen geld had.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de huurder van de garagebox zijn opdrachtgever was voor het vervoeren van de auto’s uit feit 1, 3 en 4. Deze verklaring heeft hij bij de raadsheer-commissaris gewijzigd, in die zin dat hij de huurder van de garagebox niet langer als zijn opdrachtgever aanwijst.
Het hof acht de bij de politie afgelegde verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar, nu deze kort na het delict door hem is afgelegd. Die verklaring vind bovendien steun in de omstandigheid dat de verdachte in de maand oktober 2018 meerdere keren in de nachtelijke uren met [medeverdachte] is aangetroffen in een auto in de regio waar het stelen en vervolgens het verplaatsen van de auto’s heeft plaatsgevonden en door het aantreffen van twee sets gestolen kentekenplaten in de andere garagebox die door de verdachte werd gehuurd. Dit past bij de gebleken modus operandi waarin auto’s in de nacht worden gestolen, door een ander worden vervoerd en op een later moment van een ander kenteken worden voorzien.
Wegens het ontbreken van een aannemelijke hem ontlastende verklaring, kan het derhalve naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte als medepleger betrokken was bij het geven van de opdracht en/of het vormen van de plannen over het verplaatsen van de in de tenlastelegging van feit 1, 3 en 4 genoemde auto’s en dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan door zijn medeverdachte wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het hof betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat aanwijzingen ontbreken dat wetenschap bij de verdachte van de criminele herkomst van de auto’s eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen daarvan.
Overweging aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Uit de verklaring van de verhuurder en het overlegde huurcontract leidt het hof af dat de verdachte de huurder en de gebruiker was van de garagebox aan de [adres 2] in Eindhoven. Nadat er problemen waren ontstaan met het betalen van de huur is de garagebox gedeeltelijk leeggeruimd door de verhuurder. Daarbij zijn twee sets kentekenbewijzen van, naar later bleek, gestolen auto’s aangetroffen. Beide sets zijn door de verhuurder aan de politie overhandigd. Dit betreft de kentekenbewijzen die genoemd zijn in de tenlastelegging van feit 2.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij de in de garagebox goederen van een ander bewaarde, dat hij niets afwist van de gevonden kentekenplaten en dat deze mogelijk daar zijn neergelegd nadat het slot is vervangen niet aannemelijk. De verdachte heeft immers niet aangeven voor wie hij die goederen in de garagebox bewaarde. Daarnaast volgt uit de verklaring van de verhuurder dat de garage eerst gedeeltelijk was ontruimd door de verhuurder en dat de verhuurder nadat het slot was geforceerd zag dat de garage leeg was gehaald. De door de verhuurder gevonden kentekenplaten kunnen derhalve niet na het vervangen en forceren van het slot door de verhuurder zijn aangetroffen.
Op basis van de algemene ervaringsregel dat de gebruiker van een ruimte weet wat zich daarin bevindt en vanwege het ontbreken van een aannemelijke hem ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging van feit 2 genoemde kentekenplaten, kan het derhalve naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het hof betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat aanwijzingen ontbreken dat wetenschap bij de verdachte van de criminele herkomst van de auto’s eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen daarvan.
Het hof concludeert tot bewezenverklaring van de in feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde opzetheling. De bewijsverweren worden derhalve verworpen.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – indien en voor zover tot een bewezenverklaring van één of meer feiten wordt gekomen – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een taakstraf. De verdediging heeft aangevoerd dat in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur aan de verdachte dient te worden opgelegd. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat sprake is van een schending van de redelijke termijn in eerste aanleg, alsmede dat de behandeling van de zaak in hoger beroep de nodige tijd heeft geduurd. Bovendien heeft de verdachte zaken in zijn leven op orde gebracht waardoor een gevangenisstraf niet langer passend is, aldus de verdediging.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
  • de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en
  • de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van auto’s en eenmaal opzetheling van kentekenplaten. Hij heeft de opdracht gegeven dat gestolen auto’s werden weggezet in een garagebox die door hem werd gehuurd. Bovendien imponeert de wijze waarop één en ander plaatsvindt als gepland en professioneel. Opzetheling is een vervelend feit. Het bevordert diefstal en zorgt voor het verplaatsen van gestolen goederen in een illegaal circuit en levert veel schade op. De reguliere, eerlijke (detail)handel in goederen wordt hierdoor verstoord. Met zijn handelen heeft de verdachte daaraan een bijdrage geleverd. Bovendien blijkt uit verdachtes handelen een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een vermogensdelict. Die eerdere veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Het hof heeft voor de straftoemeting aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor diefstal van een motor of auto in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrechters (LOVS). Naar het oordeel van het hof kan in de hiervoor overwogen omstandigheden aanleiding worden gezien om hierbij aan te sluiten, Bij recidive wordt uitgegaan van 3 maanden gevangenisstraf per gestolen auto en daar gaat het hof dan ook vanuit.
Op basis van de inhoud van de gedingstukken stelt het hof vast dat de verdachte in de onderhavige zaak op 26 augustus 2019 in verzekering is gesteld en dat hij een dag later, op 27 augustus 2019, in vrijheid is ingesteld.
Gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten, alsmede de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Naar het oordeel van het hof kan evenmin worden volstaan met een straf als door de verdediging is bepleit (een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee dagen in combinatie met een taakstraf) en de advocaat-generaal is gevorderd (een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden), omdat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde daarin onvoldoende tot uitdrukking komen.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 26 augustus 2019, de dag waarop de verdachte in verzekering is ingesteld. Aan die handeling kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 16 december 2021 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet met een eindvonnis afgerond binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg met een periode van ruim drie maanden overschreden. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn hier dan ook geschonden, hetgeen tot strafvermindering dient te leiden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M. van der Horst, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 1 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.