ECLI:NL:GHSHE:2023:4349

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
20-001514-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
  • mr. W.E.C.A. Valkenburg
  • mr. P.J.D.J. Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet en de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg, dat op 7 november 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981 en thans verblijvende in P.I. Nieuwegein, was bij verstek veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en de Opiumwet. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 dagen met een proeftijd van 2 jaren heeft geëist. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor twee van de drie tenlastegelegde feiten en heeft een strafmaatappel gevoerd.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat de politierechter niet voldeed aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol en het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj. De verdachte is vrijgesproken van de tweede tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met zijn justitiële verleden en de omstandigheden van de zaak.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,00, subsidiair 17 dagen hechtenis, en een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001514-22
Uitspraak : 8 december 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg, van 7 november 2012, in de strafzaak met parketnummer 12-199216-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Nieuwegein te Nieuwegein.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte bij verstek ter zake van:
 ‘ ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1),
 ‘ ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) en
 ‘ ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 3),
veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 850,00, subsidiair 17 dagen hechtenis, een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 15 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 2 en 3. Voorts heeft de raadsman een strafmaatappel gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Middelburg als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 145 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
2.
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Middelburg, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Nassaulaan, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
3.
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Middelburg aanwezig heeft gehad ongeveer 97,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken van omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op 6 september 2012 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van feit 2.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 september 2012 te Middelburg als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 145 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
3.
hij op 6 september 2012 te Middelburg aanwezig heeft gehad ongeveer 97,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot feit 3
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van feit 3. Daartoe is samengevat aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat hetgeen onder de verdachte in beslag is genomen daadwerkelijk hasj betrof. Het blok is immers niet door de verbalisanten of door het Nederlands Forensisch Instituut
(hierna: NFI)getest.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 6 september 2012 onder meer verklaard dat hetgeen op de foto aan hem wordt getoond een blok hasj betreft, dat dit van hem is, dat hij al sinds zijn twaalfde blowt en dat het geen goede kwaliteit betreft. Het hof is op grond van die verklaring van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen blok hasj betrof, temeer nu de verdachte al sinds zijn twaalfde blowt, hij aldus de uitwerking van hasj kent en zich heeft uitgelaten over de kwaliteit van de inbeslaggenomen hasj. Dat de hasj niet is getest, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, doet daar niet aan af.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (145 microgram).
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, met een proeftijd van 2 jaren, op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit aan de verdachte ter zake van feit 1 een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200,00 op te leggen. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich – kort samengevat – schuldig heeft gemaakt aan het als beginnend bestuurder rijden onder invloed van alcohol. Door zijn handelen heeft de verdachte gevaar veroorzaakt voor de verkeersveiligheid. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hasjiesj. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen als deze een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan in veel gevallen leidt tot verslaving daaraan. Naar ook algemeen bekend is, vindt bovendien een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van verdovende middelen zoals hasj. Het bezit daarvan dient derhalve te worden tegengegaan.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij onherroepelijk wegens strafbare feiten is veroordeeld voorafgaand aan het plegen van onderhavige feiten. Voorts blijkt uit het uittreksel dat de verdachte zowel op 18 juli 2023 als op 26 april 2023 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Voor deze beide veroordelingen geldt overigens dat deze nog niet onherroepelijk vaststaan. Ten slotte is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht herhaaldelijk van toepassing is.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende en rekening houdende met de aan de verdachte in andere zaken opgelegde gevangenisstraffen, de twee lopende strafzaken, het tijdsverloop in onderhavige zaak en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen toepassing vindt, acht het hof raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
 vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
 verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
 verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
 verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
 bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 8 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. W.E.C.A. Valkenburg en M. Peperkamp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.