ECLI:NL:GHSHE:2023:4337

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
20-001085-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2003, was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld voor schuldwitwassen. De verdachte heeft op 20 november 2021 een bedrag van € 4.128,00 ontvangen op zijn bankrekening, dat afkomstig was van een oplichting. De verdachte had zijn bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan een jeugdvriend, die het geld nodig had. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot € 4.128,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001085-23
Uitspraak : 11 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-184647-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ten aanzien van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde ‘medeplichtigheid aan witwassen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Voorts is de vordering van de benadeelde [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 4.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot de datum van het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van medeplichtigheid aan witwassen
(het subsidiair tenlastegelegde feit)zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 4.628,00 en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks de periode van 20 november 2021, te Rilland, gemeente Reimerswaal en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een geldbedrag van in totaal ongeveer 4.128,00 euro, althans (van) enig geldbedrag, - de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende was, en/of - heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of - gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen, op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 20 november 2021, te Rilland, gemeente Reimerswaal en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 4.128,00 euro, althans enig (groot) geldbedrag - de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of - heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of - heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of - gebruik heeft gemaakt, terwijl een/of meer onbekend gebleven personen en/of zijn/hun mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 20 november 2021 te Rilland en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven personen/persoon/naam mededader (meermalen) zijn, verdachtes, bankpas en/of pincode en/of bankrekeningnummer (mee) te geven en/of ter beschikking te stellen
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 20 november 2021 in Nederland een geldbedrag van in totaal 4.128,00 euro heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Volgens de verdediging is er geen sprake van (schuld)witwassen. De verdachte heeft, naast het feit dat hij enkel zijn bankpas en pincode ter beschikking heeft gesteld, verklaard dat hij te goeder trouw was en geen wetenschap had van de oplichting die met behulp van zijn bankrekening heeft plaatsgevonden. Hij was aldus niet op de hoogte van het feit dat de op zijn bankrekening gestorte gelden van misdrijf afkomstig waren en hij had dat ook niet redelijkerwijs kunnen vermoeden.
Het hof overweegt dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden naar voren komen.
Door aangever is op 20 november 2021 een geldbedrag van € 4.128,00 overgemaakt op de ING bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] , onder vermelding van [naam 1] en een factuurnummer 275. Deze bankrekening staat op naam van en ter beschikking van de verdachte.
Op 19 november 2021 ontving aangever een bericht van een voor hem onbekend telefoonnummer, te weten [telefoonnummer] . De aangever dacht, op grond van de inhoud van het bericht, dat het bericht afkomstig was van zijn dochter met een nieuw nummer. In dit bericht stond dat de verzender het oude nummer niet meer in gebruik had omdat diens telefoon was stukgegaan. In het bericht werd gevraagd of aangever de verzender financieel wilde bijstaan vanwege een storing. Er moesten twee openstaande rekeningen die dag worden betaald. De verzender deed zich voor als [benadeelde] , de dochter van aangever. Aangever heeft vervolgens een bedrag van € 4.128,00 overgemaakt naar het aan hem toegezonden bankrekeningnummer en onder vermelding van een factuurnummer.
Vast staat dat aangever is opgelicht en aangever het bedrag heeft overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte, die het bedrag aldus rechtstreeks van aangever heeft ontvangen
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep hierover verklaard dat hij op verzoek van een jeugdvriend genaamd [betrokkene] zijn bankrekening, bankpas en pincode heeft afgegeven. Deze jeugdvriend had met spoed geld nodig en vroeg aan de verdachte of hij verdachtes bankrekening, pinpas en pincode mocht gebruiken omdat hij een bankrekening nodig had om het geld dat de ouders van [betrokkene] wilden storten, te ontvangen. Het afgeven van de pincode en pinpas heeft voor de woning van de verdachte plaatsgevonden, nadat [betrokkene] had aangebeld. De verdachte kende deze [betrokkene] uit zijn jeugd in Nederland en toen hij weer in Nederland kwam wonen, heeft hij deze [betrokkene] weer opnieuw ontmoet. Verdere gegevens van deze persoon [betrokkene] kan de verdachte niet verstrekken. De verdachte kwam er via een brief van de ING-bank achter dat de bank de desbetreffende ING-rekening van hem had geblokkeerd.
De verdachte stelt te goeder trouw te zijn geweest en niet te hebben geweten dat zijn bankrekening zou worden gebruikt voor het ontvangen van door oplichting verkregen geld.
Het hof acht de verklaring van de verdachte over de gang van zaken echter ongeloofwaardig. De verdachte kan desgevraagd geen enkele identificerende gegeven van deze [betrokkene] geven. Het komt het hof buitengewoon onaannemelijk voor dat de verdachte aan een vage bekende, van wie hij de achternaam of andere gegevens, zoals een adres, telefoonnummer of social media-account niet weet, zijn bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking zou hebben gesteld. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij zijn ING rekening nooit gebruikte, maar heeft hij na een periode van inactiviteit op 19 november 2021, nota bene de dag voordat het geldbedrag van € 4.128,00 op die rekening werd gestort, zelf € 10,00 op die rekening overgemaakt vanaf zijn SNS-rekening. Het hof kan dit niet anders zien dan als een test voor hetgeen de volgende dag te gebeuren stond. Een controle of alles nog goed werkte. Daar komt verder nog bij dat het bedrag van € 4.130,00 op 20 november 2021 om 15:03:05 uur door aangever is overgeschreven op de rekening van verdachte en reeds om 15:20 uur, derhalve slechts 17 minuten later, is gepind. Hieruit leidt het hof af dat het bedrag op de rekening werd verwacht en snel moest worden opgenomen, derhalve snel moest worden omgezet van giraal naar contant geld. Bovendien is het bedrag gepind bij de geldmaat aan [adres 2] , zijnde een geldautomaat in de directe nabijheid van de woning van de verdachte (7 minuten loopafstand), terwijl [betrokkene] naar eigen zeggen in Den Haag woont, aldus verdachte. Ten slotte is het opmerkelijk dat er 2 euro meer wordt gepind dan er is gestort, hetgeen ook niet past bij de situatie dat een vroegere vriend van de verdachte gekregen geld van zijn ouders wilde opnemen.
Het hof zal de verklaring van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig passeren en gaat er onder deze omstandigheden vanuit dat de verdachte zelf degene die is geweest die het bedrag van € 4.130,00 heeft gepind en daarmee dit bedrag, dat naar het oordeel van het hof mede omvat het zeer kort daarvoor op de bankrekening gestorte bedrag van € 4.128, heeft omgezet van giraal geld naar contant geld.
Het hof concludeert dan ook dat voor zover de verdachte niet wist dat het geld, dat op zijn rekening en op zijn naam “ [naam 1] ” en met de omschrijving factuur 275 werd gestort door een voor hem onbekende derde, een criminele herkomst had, hij in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Uit het dossier komt niet naar voren dat van een factuur van verdachte aan aangever voor enige dienst sprake zou zijn.
Concluderend acht het hof het primair tenlastegelegde schuldwitwassen derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

schuldwitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd indien het hof tot een veroordeling mocht komen. De raadsman heeft het hof verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de straf te matigen en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit, in dit geval oplichting via bankpas, pincode en WhatsApp, gefaciliteerd en de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder of later met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij momenteel bij zijn vader woonachtig is, hobbymatig in ‘stocks’ handelt en voornemens is om een baan te vinden.
Het hof is – gelet op de omstandigheden van het geval als bovenomschreven – kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.628,00, (bestaande uit € 4.128,00 materiele schade en € 1.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.128,00. Dit bedrag betreft de geleden materiële schade vanwege de op valse gronden gedane overboeking naar de bankrekening van de verdachte. Het hof overweegt dat het zonder ter beschikking stellen van de bankrekening van de verdachte, de schade van het slachtoffer niet zou zijn ontstaan. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot € 4.128,00 toewijsbaar is.
Dit ligt anders bij de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.500,00. De eisen voor toekenning van immateriële schadevergoeding bij delicten in de vermogenssfeer zoals hier aan de orde zijn streng. Het hof acht niet aannemelijk gemaakt dat er in dit geval een wettelijke grondslag bestaat voor toekenning daarvan, in het bijzonder niet dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade dan ook afwijzen.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade van € 4.128,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 4.128,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.128,00 (vierduizend honderdachtentwintig euro) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.128,00 (vierduizend honderdachtentwintig euro), bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 11 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.