ECLI:NL:GHSHE:2023:4333

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
20-000794-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake oplichting met valse internetbankierenapp

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van oplichting, waarbij hij gebruik maakte van een valse internetbankierenapp om een auto van de benadeelde partij [benadeelde 1] te verkrijgen. De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte onder druk van chantage handelde en daarom niet strafbaar zou zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ongeacht de rol van de medeverdachte, de verdachte verantwoordelijk blijft voor zijn eigen handelen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, waarbij het hof de vordering van [benadeelde 1] tot € 13.500,-- heeft toegewezen, maar de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van oplichting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000794-21
Uitspraak : 20 december 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-272885-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft op 9 april 2020 een schriftelijke vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit een bedrag van € 13.500,-- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 22 maart 2021 heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] verklaard dat hij zijn vordering slechts handhaaft tot een bedrag van € 13.500,--, zijnde de verkoopprijs van de auto. Dit bedrag is door de politierechter toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte zijn vordering schriftelijk gehandhaafd. Ter terechtzitting in hoger beroep op 6 december 2023 heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] toegelicht dat de handhaving ziet op het door de politierechter toegewezen bedrag van € 13.500,-- aan materiële schade en niet op het bedrag dat is opgegeven in de oorspronkelijk (schriftelijke) vordering van in totaal € 23.500,--. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] bedraagt in hoger beroep derhalve € 13.500,--. Het meergevorderde bedrag in de oorspronkelijke (schriftelijke) vordering, ten bedrage van
€ 10.000,--, maakt om die reden geen onderdeel uit van het hoger beroep.
Ook de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een schriftelijke vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit een bedrag van € 13.500,-- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 22 maart 2021 heeft de benadeelde partij [benadeelde 2] aangegeven dat hij zijn vordering slechts handhaaft tot een bedrag van € 13.500,--, zijnde de verkoopprijs van de auto. De politierechter heeft de vordering afgewezen. Blijkens een wensenformulier d.d. 27 juli 2021 heeft de benadeelde partij aangegeven zijn vordering te handhaven. In hoger beroep is de benadeelde partij niet ter terechtzitting verschenen. Het hof begrijpt dat de benadeelde partij zijn vordering handhaaft zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in eerste aanleg, te weten tot een bedrag van € 13.500,--. Het meergevorderde bedrag in de oorspronkelijke (schriftelijke) vordering, ten bedrage van € 10.000,--, maakt derhalve geen onderdeel uit van het hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, eventueel met aanvulling van de gronden.
Namens de verdachte is primair bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden afgewezen en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Weert, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een personenauto (Volkswagen Golf, kenteken [kenteken] ), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich in contact gesteld met die [benadeelde 1] en/of zich daarbij voorgedaan als ' [naam 1] ' en/of ' [naam 2] ', en/of
- zich voorgedaan als (een) tot betalen bereid zijnde koper, en/of
- met die [benadeelde 1] een afspraak gemaakt omtrent de verkoopprijs van voornoemde Volkswagen Golf, en/of
- die [benadeelde 1] mee laten kijken bij het overboeken van de verkoopprijs van voornoemde Volkswagen Golf naar de bankrekening van die [benadeelde 1] door middel van een (op een) mobiele applicatie (app) voor internetbankieren (gelijkende app), waardoor die [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 februari 2019 te Weert met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een personenauto (Volkswagen Golf, kenteken [kenteken] ), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk in strijd met de waarheid
- zich in contact gesteld met die [benadeelde 1] en zich daarbij voorgedaan als ' [naam 1] ' en ' [naam 2] ', en
- zich voorgedaan als een tot betalen bereid zijnde koper, en
- met die [benadeelde 1] een afspraak gemaakt omtrent de verkoopprijs van voornoemde Volkswagen Golf, en
- die [benadeelde 1] mee te laten kijken bij het overboeken van de verkoopprijs van voornoemde Volkswagen Golf naar de bankrekening van die [benadeelde 1] door middel van een op een mobiele applicatie (app) voor internetbankieren gelijkende app, waardoor die [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte de oplichting van aangever niet expres heeft gepleegd, omdat hij wegens chantage door een ander daartoe zou zijn aangezet, overweegt het hof dat – ook indien wordt aangenomen dat er sprake is geweest van chantage – dit nog niet maakt dat de verdachte de oplichting niet expres heeft gepleegd. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte het oogmerk had om aangever op te lichten en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, waarbij op professionele wijze te werk is gegaan door gebruik te maken van een valse internetbankierenapp. Hierdoor is de aangever overgegaan tot het afstaan van zijn auto, terwijl verdachte hem hiervoor niet had betaald. De aangever heeft daardoor forse financiële schade geleden.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 oktober 2023 volgt dat de verdachte voorafgaand aan het onderhavige feit niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De raadsvrouw heeft bepleit om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, omdat de verdachte door de medeverdachte (van wie de strafzaak is geseponeerd) werd gechanteerd om de oplichting te plegen en de verdachte daardoor niet anders kon handelen dan hij deed.
Het hof overweegt hieromtrent dat – hoewel uit het dossier en de verklaring van de gewezen medeverdachte bij de raadsheer-commissaris naar voren is gekomen dat deze gewezen medeverdachte wellicht een rol in het geheel heeft gehad – dit de verdachte niet vrijpleit van zijn eigen handelen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.
Redelijke termijn
Het hof overweegt in dat verband dat iedere verdachte het recht heeft op behandeling en afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 26 maart 2021 hoger beroep ingesteld en dit arrest is dus niet binnen twee jaar nadien gewezen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ongeveer 9 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De benadeelde partij [benadeelde 2] zal in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, nu hij geen rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv juncto artikel 361 Sv ten gevolge van het bewezenverklaarde feit heeft geleden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, zijnde de verkoopprijs van de auto. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2019, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 13.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.500,00 (dertienduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.500,00 (dertienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 102 (honderdtwee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 februari 2019.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 20 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.