ECLI:NL:GHSHE:2023:4332

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
20-002333-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van minderjarige en opzettelijk handelen in strijd met gedragsaanwijzing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is vrijgesproken van enkele feiten, maar is veroordeeld voor het seksueel misbruik van een minderjarige en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De verdachte, geboren in 1966, heeft meermalen handelingen gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarige, die aan hem was toevertrouwd. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van andere feiten, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen.

Tijdens het hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze inconsistent waren. Het hof heeft vastgesteld dat het misbruik begon toen het slachtoffer drie jaar oud was en heeft de ernst van de zaak benadrukt, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de impact op het slachtoffer.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van andere feiten, en heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre bevestigd, maar de opgelegde straf aangepast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002333-22
Uitspraak : 22 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 oktober 2022, in de strafzaak van de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-165075-21 en 03-282872-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de feiten 2 en 3 onder parketnummer 03-282872-20 en van het tweede gedachtestreepje van het feit onder parketnummer 03-165075-21. De verdachte is ter zake van ‘met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair onder parketnummer 03-282872-20) en ‘opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering’ (parketnummer 03-165075-21) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van zowel materiële als immateriële schade. Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Gelet op het feit dat de verdachte is vrijgesproken van het feit waarvoor de benadeelde partij de schadevergoeding wenste te ontvangen, is de vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte in zoverre, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden te verbinden een contactverbod, een locatieverbod en begeleiding door de reclassering.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Voorts heeft de raadsman bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. De verdachte is in eerste aanleg door de rechtbank integraal vrijgesproken van de feiten 2 en 3 onder parketnummer 03-282872-20 en partieel van het feit onder parketnummer 03-165075-21, te weten van het tweede gedachtestreepje. Het hof is van oordeel dat ook deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van de feiten 2 en 3 onder parketnummer 03-282872-20 en de partiële vrijspraak van het feit onder parketnummer 03-165075-21.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf.
Voorts zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 03-282872-20
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] niet zonder meer consistent en betrouwbaar zijn en dat de beschreven handelingen niet deugdelijk in tijd en plaats kunnen worden gezet, waardoor ook de beginperiode van het (vermeende) misbruik niet op grond van het dossier is vast te stellen. Ook de verklaringen van de moeder van aangeefster, [aangever] , zouden inconsistent en onbetrouwbaar zijn. De raadsman heeft in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster onder meer aangevoerd dat aangeefster heeft verklaard over een velletje van de penis van de verdachte, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij is geboren zonder voorhuid. Verder valt er wel degelijk een scenario te bedenken waarom de verdachte tot boeman wordt gemaakt door aangeefster en dat aangeefster in dat kader aldus valse verklaringen heeft afgelegd. Ten slotte stelt de verdediging zich op het standpunt, indien het hof de verklaringen van aangeefster wel betrouwbaar acht, dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaringen van aangeefster.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Het hof sluit zich voor wat betreft het verweer voor zover dat ziet op de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en acht de verklaringen van aangeefster dus wel betrouwbaar. In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof nog als volgt.
Voor zover het standpunt van de verdediging, inhoudende dat de verdachte zou zijn geboren zonder voorhuid, al op enige waarheid berust, wat het hof zonder een verklaring van een arts niet kan controleren, sluit dit naar het oordeel van het hof niet uit dat aangeefster iets wat zij ervaren heeft als een velletje kan hebben gevoeld. Ook het standpunt van de verdediging dat aangeefster valse verklaringen zou hebben afgelegd, is naar het oordeel van het hof op generlei wijze gebleken. Hetgeen de verdediging daarover heeft aangevoerd, is daartoe onvoldoende. De verdachte heeft ook geen redenen aangevoerd waarom aangeefster zou liegen. Het hof acht de verklaringen van aangeefster derhalve betrouwbaar en stelt op grond daarvan vast dat het misbruik door de verdachte vanaf het derde levensjaar van aangeefster is begonnen. Het hof verenigt zich aldus met de bewezenverklaarde periode van de rechtbank.
Betrouwbaarheid verklaring [aangever]
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat [aangever] , de moeder van aangeefster, onbetrouwbaar en inconsistent heeft verklaard, stelt het hof vast dat [aangever] inderdaad niet op alle onderdelen consistent heeft verklaard. Dat maakt naar het oordeel van het hof echter niet dat haar verklaringen niet betrouwbaar zijn. Het feit dat een verklaring op een enkel of enkele punten tegenstrijdigheden of ongerijmdheden bevat, maakt een verklaring op zichzelf nog niet onmiddellijk onbetrouwbaar. Dergelijke tegenstrijdigheden of ongerijmdheden kunnen bijvoorbeeld ook te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties veroorzaakt door het delict, of door tijdsverloop. Het hof stelt vast dat de verklaring van [aangever] en aangeefster op de meest essentiële punten steun in elkaar vinden. Aldus acht het hof de verklaring van [aangever] betrouwbaar, zodat deze tot het bewijs zal worden gebezigd.
Steunbewijs
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – dat betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel en niet elk onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan,
laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete
geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat – in een geval van
ontucht, waarin doorgaans de verklaringen van een slachtoffer en de verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Ondersteunend bewijsmateriaal kan onder omstandigheden bestaan in een door een derde ten tijde van het plegen van het feit of (kort) nadien waargenomen emotionele of fysieke reactie van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien voldoende steun bieden aan de verklaringen van aangeefster en sluit zich voor wat betreft het overige aan bij de overwegingen van de rechtbank daaromtrent.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
Ten aanzien van parketnummer 03-165075-21
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte nooit in de betreffende straat is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de raadsman in hoger beroep aangevoerde argument dat zou moeten leiden tot de bepleite vrijspraak wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zodat het verweer geen verdere bespreking behoeft.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich gedurende een periode van tien jaren meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam bij een aan hem toevertrouwde minderjarige. Het slachtoffer was bij aanvang van het misbruik drie jaar oud, en twaalf jaar oud toen het misbruik stopte. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het zeer jonge slachtoffer, dat als oppaskind geregeld in zijn woning verbleef, waar zij juist op geborgenheid en veiligheid mocht vertrouwen. Een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, is door het handelen van de verdachte op grove wijze aangetast. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring ter terechtzitting in hoger beroep kan daadwerkelijk worden afgeleid dat het misbruik een zeer grote impact had en nog steeds heeft op het leven van het slachtoffer. De verdachte heeft uitsluitend zijn eigen behoeftebevrediging vooropgesteld en zich niets aangetrokken van de pijn en het verdriet die hij het slachtoffer heeft berokkend.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zeer aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven lak te hebben aan het van de zijde van justitie aan hem opgelegde locatieverbod, welk verbod aan hem was opgelegd ter bescherming van personen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Dit is echter niet voor soortgelijke delicten. In zoverre heeft het strafblad van de verdachte niet de grootste rol in de straftoemeting gespeeld.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakt reclasseringsadvies van 1 december 2023, waaruit onder meer naar voren komt dat de verdachte in het verleden een behandeling bij Radix doorliep, en dat daar een antisociale persoonlijkheid en zwakbegaafdheid werd vastgesteld. Dat beeld komt in het contact met de reclassering duidelijk naar voren. De reclassering adviseert om bij een (deels) voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod en een locatieverbod.
Verder heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Deze omstandigheden zijn echter niet dusdanig bijzonder van aard dat deze in de strafmaat een mitigerende werking hebben gehad.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten (kort en zakelijk weergegeven) een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor de wijk [locatie] .
Het hof zal tevens bevelen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Het hof motiveert dit vanuit het gegeven dat het hof de verdachte in deze zaak veroordeelt voor het overtreden van een gedragsaanwijzing die hem was opgelegd vanwege de verdenking van soortgelijke feiten. De verdachte heeft daarmee aangetoond zich niet zonder meer aan aanwijzingen vanuit de overheid te willen of te kunnen houden. Dit rechtvaardigt dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 184a, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-282872-20 onder 2 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde en voor zover gericht tegen de vrijspraak van het tweede gedachtestreepje onder parketnummer 03-165075-21;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich meldt op de dag na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088-8041501. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde zich laat behandelen door Stevig of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor bijvoorbeeld crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich, na rechterlijke toetsing, opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , zolang als het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- dat de veroordeelde zich niet bevindt binnen de wijk [locatie] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.