ECLI:NL:GHSHE:2023:4329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
20-002264-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 7 oktober 2020 was vrijgesproken van feit 1 en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had ook beslissingen genomen over de teruggave van in beslag genomen goederen en de verbeurdverklaring van een geldbedrag. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak en een aanpassing van de strafmaat. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de vrijspraak van feit 1, omdat volgens de wet geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft echter het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, omdat de rechtbank dit had nagelaten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele aanvullingen en verbeteringen van de gronden. Het hof heeft ook de bewijsoverwegingen van de rechtbank verbeterd, waarbij het de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte heeft gewogen. Het hof concludeert dat de doorzoeking van de woning rechtmatig was en dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep voor het deel dat zich richt tegen de vrijspraak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002264-20
Uitspraak : 22 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 7 oktober 2020 van de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met parketnummers 01-154972-20 en 01-308248-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummers 01-026421-16, 01-264873-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van feit 1 onder parketnummer 01-154972-20 en is hij (telkens) ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2 onder parketnummer 01-154972-20 en het feit onder parketnummer 01-308248-19) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank besloten de teruggave aan de verdachte te gelasten van het in beslag genomen telefoontoestel en een bedrag van € 60,00 en is een PGP-telefoontoestel onttrokken aan het verkeer. Het geldbedrag van € 1.600,00 is verbeurdverklaard. Ten slotte heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen onder de parketnummers 01-0264421 en 01-264873-16 toegewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en heeft hij ten aanzien van vorderingen tot tenuitvoerlegging primair bepleit de proeftijd te verlengen en subsidiair om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen om te zetten in een taakstraf. Ten slotte heeft de raadsman verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van feit 1 onder parketnummer 01-154972-20. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht. Het hof zal in deze zaak wel het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu de rechtbank dit in zijn beslissing heeft nagelaten.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van gronden.
De rechtbank heeft in het vonnis opgenomen dat, indien tegen het vonnis beroep in wordt gesteld, de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring worden opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Het hof stelt vast dat een dergelijke aanvulling van de bewijsmiddelen in het dossier ontbreekt en dat het hof enkel de beschikking heeft over een niet ondertekende bewijsbijlage met daarin de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof zal de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen derhalve niet bevestigen en zelf, indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie in wordt gesteld, de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken en opnemen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvulling en verbetering van de bewijsoverwegingen
Aanvulling van de bewijsoverweging (parketnummer 01-308248-19)
Het hof verenigt zich met de motivering van de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 onder parketnummer 01-308248-19, met aanvulling van het navolgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij huurder was van de woning aan [adres 2] , maar dat hij daar zelf niet woonde. De verdachte zou de woning voor een ander hebben gehuurd, te weten [betrokkene] . Het hof stelt vast dat de verdachte in zijn verhoor bij de politie op 26 april 2020 heeft verklaard dat hij samen met [betrokkene] in de woning aan [adres 2] woont en dat hij zelf de huur betaalde. Het hof is gelet op die verklaring van oordeel dat de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, namelijk dat hij zelf niet woonachtig was aan het adres [adres 2] , als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven.
Verbetering van de bewijsoverweging (feit 2 onder parketnummer 01-154972-20)
Het hof is van oordeel dat de bewijsoverweging van de rechtbank verbetering behoeft. Derhalve zal het hof de bewijsoverweging vervangen door de navolgende bewijsoverweging.
De raadsman van de verdachte heeft op de gronden zoals nader in de pleitnota vermeld, bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is samengevat aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim, nu aan de verdachte niet de cautie is gegeven op het moment dat de verbalisanten aan hem vroegen of het hij het laken van het bed op zolder weg wilde halen.
De verdediging stelt zich daarnaast op het standpunt dat de verbalisanten hierna onrechtmatig verder hebben gezocht in de woning, waardoor de aangetroffen hennep in de kledingkast ook dient te worden uitgesloten van het bewijs. Naar het standpunt van de verdediging is er geen expliciete en ondubbelzinnige toestemming gegeven voor doorzoeking van de woning, nu de bewoonster - de (ex)vriendin van verdachte - de Nederlandse taal niet machtig is en zij niet wist waarvoor zij getekend heeft.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vast dat de verbalisanten op 31 december 2019, nadat zij vroegen of zij binnen mochten komen, door [medeverdachte] zijn binnengelaten in de woning aan het adres [adres 3] . Zij hebben [medeverdachte] medegedeeld dat zij een melding hadden gekregen van illegaal vuurwerk en dat er een wietdrogerij dan wel hennepopslagplaats in de woning aanwezig zou zijn.
Op de vraag van de verbalisanten aan [medeverdachte] of zij akkoord was dat de verbalisanten boven zouden gaan kijken, hoorden de verbalisanten dat zij toestemde en dat zij ja knikte. De in de woning aanwezige man liep hierop voor de verbalisanten uit richting de eerste verdieping en zolderverdieping. Boven was een duidelijke hennepgeur waarneembaar. In een van de kamers op zolder was een bed aanwezig met lakens erop, waarbij duidelijk zichtbaar was dat er iets onder de lakens zat. De verbalisanten hebben de man daarop gevraagd het laken van het bed te halen, waarna hij dit deed. Op het bed lagen ongeveer acht gripzakken met gedroogde henneptoppen. Hierop werden zowel de man, welke later bleek de verdachte te zijn, als [medeverdachte] aangehouden. Aan hen werd ook de cautie medegedeeld.
Hierna zei [medeverdachte] dat ze alles mochten doorzoeken en meenemen omdat zij niet wilde dat de politie nogmaals langs zou komen. Hierop vroeg verbalisant [verbalisant 1] [medeverdachte] schriftelijk te ondertekenen dat ze vrijwillig toestemming gaf om de woning te doorzoeken, waaraan [medeverdachte] gevolg gaf. Daarop hebben de verbalisanten de woning verder doorzocht, waarna zij in een kast op zolder tien gripzakken vol met hennep aantroffen. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie op 31 december 2019 onder meer verklaard dat hij er geen bezwaar tegen had dat de politie mee boven ging kijken.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de waarheid van hetgeen door de verbalisanten in het proces-verbaal is gerelateerd, zodat het hof ervan uitgaat dat zowel [medeverdachte] als de verdachte, blijkens de aard van zijn gedragingen, zelf instemmend hebben gereageerd op de vraag of ze respectievelijk binnen mochten komen en boven mochten kijken. Ook twijfelt het hof niet aan de waarachtigheid van het proces-verbaal wanneer er gerelateerd staat dat [medeverdachte] na de ontdekking van de hennep toestemming gaf om alles te doorzoeken en hiervoor ook heeft getekend. Uit het proces-verbaal valt nergens af te leiden dat [medeverdachte] of de verdachte de verbalisanten niet goed hebben begrepen.
De door [medeverdachte] afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 die andersluidend is, maakt dit niet anders, nu deze verklaring veel later is afgelegd dan wat zij ten overstaan van de verbalisanten heeft verklaard. Evenmin maken de door de verbalisanten afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris waaruit voornamelijk af te leiden valt dat zij het niet meer goed weten, dit oordeel anders, nu ook hier geldt dat deze verklaringen in een veel later stadium zijn afgelegd, verbalisanten verklaren niets na te hebben gelezen en het geheugen van de mens feilbaar is.
Het hof gaat er op de basis van het meergenoemde proces-verbaal van bevindingen dan ook vanuit dat er door [medeverdachte] en de verdachte aldus toestemming is gegeven om binnen te komen en de woning te doorzoeken.
Het hof is van oordeel dat het niet verlenen van de cautie aan de verdachte voorafgaand aan de vraag of de verdachte het laken wilde optillen geen vormverzuim oplevert, zoals de verdediging heeft betoogd. Dat er geen cautie aan de verdachte is verleend, maakt niet dat hetgeen is aangetroffen onrechtmatig is en dient te worden uitgesloten van het bewijs. De cautie wordt ter bescherming van de verdachte die al dan niet een verklaring aflegt, gegeven. Een eventueel verzuim daarbij zou als gevolg kunnen hebben het uitsluiten van de zonder cautie afgelegde verklaring. Er is echter door de verdachte op dat moment geen verklaring afgelegd zodat die ook niet kan worden uitgesloten van het bewijs. De daarop volgende verdergaande doorzoeking van de woning valt, zoals hiervoor overwogen onder de gegeven toestemming en betreft daarnaast een geheel andere bevoegdheid.
Ten overvloede overweegt het hof dat voor de verbalisanten na het betreden van de bovenverdieping waarbij de henneplucht werd waargenomen de zelfstandige doorzoekingsbevoegdheid voortvloeiend uit artikel 9 van de Opiumwet ontstond en hadden zij ook nog op die basis de doorzoeking voort kunnen zetten.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-154972-20 onder 1 tenlastegelegde;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 01-154972-20 onder 1;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.