In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 maart 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2019 was veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank had het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 439.122,06 en een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en het geschatte voordeel zal vaststellen op € 504.396,06, met een betalingsverplichting van € 252.193,03. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verhandelingen in beide instanties. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank het vonnis zal vernietigen, omdat het hof zich niet kan verenigen met de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de hoogte van het voordeel opnieuw vastgesteld op € 251.590,00 en de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van € 335.454,00, met een gijzeling van maximaal 1080 dagen indien volledige betaling niet mogelijk blijkt. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die met meer dan zes jaar is overschreden in de eerste aanleg en met bijna drie jaar in het hoger beroep.