ECLI:NL:GHSHE:2023:4322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
20-002433-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake meermalen gepleegde diefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 oktober 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder diefstal en mishandeling. De rechtbank had de verdachte onder andere veroordeeld tot een gevangenisstraf en had de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor enkele tenlastegelegde feiten en zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof voor de overige feiten. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal en poging tot diefstal bevestigd, maar heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat onvoldoende onderbouwd was dat er meer schade was dan reeds door de verzekering was vergoed.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij is vernietigd en het hof heeft in die zin opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002433- 22
Uitspraak : 3 november 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 oktober 2022 in de strafzaak met parketnummer 02-068154- 22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen of maatregelen met parketnummers 02-210202-20, 02-048124-21, 02-800620-16 en 02-228373-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
- het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als:
1. diefstal,
2. mishandeling,
3. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door
middel van braak, meermalen gepleegd,
4. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door
middel van braak, meermalen gepleegd,
5. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door middel van braak;
- de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van de onder parketnummer 02-228373-20 opgelegde voorwaardelijke maatregel, te weten plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 02-210202-20 en 02-048124-21 afgewezen en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-800620-16.
Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 21,32, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft van het tenlastegelegde onder 2 en 5 primair vrijspraak bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het overige tenlastegelegde. Daarnaast is - met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging - het hof verzocht deze af te wijzen, de proeftijd in de zaak met parketnummer 02-228373-20 te verlengen; subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding heeft de verdediging de niet-ontvankelijkverklaring bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de gronden waarop dit berust, met verbeterde lezing van de kwalificatie van het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde – die gezien de bewezenverklaring een kennelijke misslag bevat – en behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Aan de opgesomde toepasselijke wettelijke voorschriften voegt het hof artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe.
Voorts zal het hof, naar aanleiding van het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, het vonnis waarvan beroep aanvullen met de navolgende bewijsmiddelen.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter zake van de aard en de omvang van de opgelegde sanctie en ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging ziet het hof geen grond om te komen tot een andere beslissing dan de rechtbank.
Aanvulling bewijsmiddelen
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, aanvulling. De bewezenverklaring onder 5 primair komt te berusten op de bewijsmiddelen zoals hierna is weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2022 (dossierpagina’s 41-43), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] :
Ik ben eigenaar van een Mini voorzien van het kenteken [kenteken] . Deze heb ik
afgelopen vrijdag 11 maart 2022 geparkeerd aan [adres] 22 . Deze had ik onbeschadigd geparkeerd.
Vandaag, dinsdag 15 maart 2022 omstreeks 03.15 uur werd ik door u (politie) wakker gemaakt met de mededeling dat de ruit van de bestuurderszijde was ingeslagen. Zo te zien zijn er geen goederen weggenomen.
Ik heb gisteren, maandag 14 maart 2022 omstreeks 18.00 uur mijn voertuig nog zien staan in het parkeervak. Toen was deze onbeschadigd.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2022 (dossierpagina’s 48-54), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op dinsdag 15 maart reden wij omstreeks 03:10 uur over de Piushaven en daarna [adres] (het hof begrijpt: te Tilburg). Wij zagen dat er op de Hopliedenkade twee mannen liepen. Wij zagen dat zij via de Piushaven [adres] op liepen in de richting van de Piusstraat .
Op enig moment, later bleek ter hoogte van [adres] , zagen wij dat de
alarmlichten van een voertuig ging branden en deze bleven knipperen. Wij zagen dat dit gebeurde toen de twee mannen voorbij het voertuig liepen. Toen wij voorbij het voertuig reden zagen wij dat het raam van de bestuurderskant was ingeslagen.
Hierop hielden wij de mannen staande en vroegen hen om hun legitimatie bewijs. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , herkende één van de mannen direct als zijnde [verdachte] .
3.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 oktober 2022, voor zover inhoudende:
Feit 5: Het alarm van de auto ging heel hard af. Ik wilde er wel wat uit halen maar dat heb ik niet gedaan omdat het alarm afging.
Het verweer van de verdediging - inhoudende dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 5 primair tenlastegelegde - vindt zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 3, 4 primair en 5 primair
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21,32 aan materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende onderbouwd dat naast het reeds door de verzekering uitgekeerde bedrag van € 250,00 aan de benadeelde partij meer schade is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal daarom in haar geheel worden afgewezen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten, aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, aan de zijde van de verdachte tot op heden begroot op nihil;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 3 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.