ECLI:NL:GHSHE:2023:4282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.327.711_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige dochter is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.C.D. Bos, verzoekt de beschikking te vernietigen en een andere zorgregeling vast te stellen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J.L.P. Heuts, de bestreden beschikking wil bekrachtigen. De zaak draait om de zorgregeling voor hun dochter, geboren in 2013, en de vraag of de huidige regeling in het belang van het kind is.

De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader en de dochter in een afwisselend schema contact met elkaar hebben. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de dochter is, vooral omdat zij vindt dat de dochter eerst traumatherapie moet ondergaan voordat de zorgregeling kan worden uitgebreid. De vader daarentegen stelt dat de huidige regeling goed werkt en dat de dochter zich beter voelt. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders en de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De raad heeft geadviseerd om de huidige regeling te handhaven.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de huidige zorgregeling in het belang van de dochter is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van het kind en de noodzaak voor beide ouders om te werken aan hun communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 december 2023
Zaaknummer: 200.327.711/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/337438 FA RK 20/5176
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C.D. Bos,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L.P. Heuts.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats]. Hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging];
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 3 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de zorgregeling en de haal- en brengregeling, en alsnog bij beschikking, zo nodig onder aanvulling van gronden en
met wijziging c.q. vermeerdering van haar verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, te bepalen dat:
- tussen [minderjarige] en haar vader de navolgende zorgregeling geldt:
Week 1 van vrijdagavond 19.00 uur tot dinsdagavond 19.00 uur;
Week 2 van dinsdag uit school (14.15 uur) tot woensdagochtend naar school (8.30 uur),
dan wel de regeling die het hof in goede justitie redelijk acht;
- [minderjarige] wordt opgehaald en gebracht door de vader, en de wisseling altijd via de
woning van de moeder plaatsvindt, met uitzondering van de dinsdagmiddag uit
school (14.15 uur) en de woensdagochtend naar school (8.30 uur).
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2023, heeft de vader verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking het hoger beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, alsmede de moeder te veroordelen de proceskosten van de vader in deze hoger beroepsprocedure aan hem te vergoeden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 6 februari 2023;
  • V6-formulier met bijlagen (productie 38 t/m 42) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2023;
  • V6-formulier met bijlagen (productie 43) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2023;
  • V6-formulier met bijlagen (productie 16 t/m 25) namens de vader, ingekomen ter griffie op 3 november 2023;
  • V6-formulier met bijlagen (productie 44) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 8 november 2023;
  • V6-formulier met bijlagen (productie 26) namens de vader, ingekomen ter griffie op 9 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie [minderjarige] is geboren. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de ene week van vrijdag om 19:00 uur tot woensdagochtend naar school, en in de daaropvolgende week van maandag uit school tot woensdagochtend naar school en (een deel van) de vakanties (waaronder drie weken gedurende de zomervakanties) en feestdagen, waarbij de vader [minderjarige] zal halen en brengen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert samengevat het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overeenkomstig het advies van de raad de zorgregeling uitgebreid. De moeder is het niet eens met de conclusies van de raad voor wat betreft de zorgregeling, maar vooral niet met de stelling dat er geen sprake is van contra-indicaties voor uitbreiding ten opzichte van de eerdere regeling. Volgens de moeder zijn er wel degelijk contra-indicaties. De zorgregeling kan niet worden uitgebreid zolang [minderjarige] geen traumatherapie heeft gevolgd. Traumabehandeling is een zware behandeling en door de uitbreiding van de zorgregeling wordt [minderjarige] extra belast. Na de uitbreiding van de zorgregeling in 2021 heeft [minderjarige] zeer zorgwekkend gedrag laten zien. Ook heeft [minderjarige] herhaaldelijk aan de raad aangegeven dat zij de voorgestelde uitbreiding niet wil en dit heeft zij ook aan de rechtbank laten weten. De moeder betreurt dat er niet geluisterd is naar de wensen van [minderjarige]. Vanwege de woonplaats van de vader is de zorgregeling praktisch gezien ook niet haalbaar. De vader brengt [minderjarige] vaak niet naar voetbaltraining of sociale activiteiten. Dit zal nog lastiger worden zodra [minderjarige] naar de middelbare school gaat. Een gebrek aan het vereiste niveau van communicatie, een gebrek aan onderling vertrouwen en een verstoorde verstandhouding tussen de partijen vormen een contra-indicatie voor een uitgebreide zorgregeling; met hulpverlening moet daar eerst aan worden gewerkt. Het gaat op dit moment niet goed met [minderjarige]. [minderjarige] is angstiger geworden en haar fysieke klachten nemen toe. De door de moeder verzochte regeling brengt meer rust en duidelijkheid en er zijn minder overnachtingen waardoor minder spullen via school hoeven te worden uitgewisseld. Tot slot moet er zo min mogelijk gewisseld worden via school. De school onderschrijft dit standpunt.
Aangaande de proceskosten: de moeder komt op met dit hoger beroep op voor haar dochter. Dat is geen nodeloos procederen of misbruik van procesrecht.
3.5.
De vader voert samengevat het volgende aan. De door de rechtbank opgelegde zorg- en contactregeling en haal- en brengregeling is wel degelijk in het belang van [minderjarige]. De beslissing is tot stand gekomen na een uitvoerige mondelinge behandeling, een zorgvuldige afweging van de rechter en een weloverwogen advies van de raad. In het algemeen gaat het goed met [minderjarige]. Dat is niet alleen de indruk van de vader maar ook die van school, haar orthopedagoog en de mensen in de omgeving van [minderjarige]. De vader deelt de zorgen van de moeder niet. [minderjarige] heeft laten weten dat zij meer rust ervaart, zich gehoord voelt door de raad en het fijn vindt dat zij iets meer tijd kan doorbrengen met haar vader dan voorheen. Ze heeft eerder bij de raad ook aangegeven dat ze het fijn zou vinden als ze papa en mama ongeveer evenveel zou zien. Ook de orthopedagoog, [orthopedagoog], is van mening dat het beter gaat met [minderjarige], dat haar zelfvertrouwen groeit, dat ze zich kan aanpassen en inzicht krijgt in situaties om haar heen en dat zij minder lichamelijke klachten ervaart. Dit volgt uit de evaluatie van 10 juli 2023. De hulpverlening wordt inmiddels langzaam afgebouwd. De vader maakt zich wel zorgen over het feit dat de ouders [minderjarige] zo verschillend ervaren: de angsten die [minderjarige] volgens de moeder bij haar thuis laat zien worden door de vader niet herkend. Daarom wordt er naast de hulp voor [minderjarige] ook hulpverlening voor de ouders ingezet. De moeder spreekt van lichamelijke klachten die zouden zijn toegenomen, maar ook dat ervaart de vader anders. De vader is in september 2022 bij de arts geweest met [minderjarige] en zij hoeft pas in 2024 weer op controle te komen. De vader heeft niet gemerkt dat de klachten of ongemakken het afgelopen jaar zijn toegenomen. Er is geen de link tussen de lichamelijke/medische situatie van [minderjarige] en de uitbreiding van de contacten met de vader.
De woonplaats van de vader is geen belemmering voor de huidige regeling; de vader regelt al het vervoer en rijdt op en neer, ook voor trainingen, speel-afspraken en feestjes.
Uit niets blijkt dat de traumatherapie eerst moet plaatsvinden voordat de zorgregeling kan worden uitgebreid. Tot slot is de communicatie tussen de ouders geen reden voor een vermindering van de contacten tussen de vader en [minderjarige]. De ouders zijn in staat om met elkaar te communiceren over belangrijke zaken rondom [minderjarige]. Op zeer korte termijn krijgen de ouders hulp om de communicatie te verbeteren. De opgelegde regeling rondom het halen en brengen kan wat betreft de vader blijven zoals deze is vastgelegd. Eventuele praktische problemen kan de vader oplossen door bijvoorbeeld extra kleding en voetbalkleding aan te schaffen zodat [minderjarige] niet met extra tassen naar school hoeft.
De moeder betrekt de vader nodeloos in onderhavige procedure. De vader acht de houding van de moeder onredelijk en uiterst onwenselijk voor de onderlinge verhoudingen tussen partijen als de ouders van [minderjarige]. De vader hoopt dat een proceskostenveroordeling een signaal is voor de moeder om niet verder te procederen en de situatie te accepteren zoals die nu is.
3.6.
De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep opgemerkt dat zij twee heel betrokken ouders ziet. De raad is van mening dat de zorgregeling zoals die nu al enige tijd loopt, in het belang is van [minderjarige]. Het is niet goed om hier verandering in aan te brengen. De raad maakt zich geen zorgen over de zorgregeling, maar wel over de communicatie tussen beide ouders. Met name wanneer er medische beslissingen genomen dienen te worden neemt de spanning tussen de ouders toe. Het kan niet anders zijn dan dat [minderjarige] daar ook veel last van heeft. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders werken aan de communicatie via ouderschapsbemiddeling zodat zij in de toekomst, bijvoorbeeld wanneer [minderjarige] naar de middelbare school gaat, in onderling overleg zo nodig nadere afspraken kunnen maken over de zorgregeling.
Zorgregeling
3.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.1.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging tot de zijne maakt en overneemt, is het hof van oordeel dat de huidige zorgregeling en haal- en brengregeling in het belang van [minderjarige] is. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.7.2.
De door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling is uitgebreider dan de regeling zoals deze voor de voorlopige situatie was bepaald. De raad heeft deze regeling geadviseerd na zorgvuldig onderzoek waarin onder meer de ouders, [minderjarige], de hulpverlening en de school van [minderjarige] betrokken zijn. Vanaf medio maart 2023 geldt de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling en wordt hier uitvoering aan gegeven. Weliswaar betoogt de moeder dat het sedertdien minder goed gaat met [minderjarige], maar uit het verslag van de orthopedagoog van 10 juli 2023 volgt dat het op dit moment goed en zelfs beter gaat met [minderjarige] dan ten tijde van de eerste evaluatie in maart 2023. De school van [minderjarige] bevestigt ook dat het goed gaat met [minderjarige]. De stelling van de moeder is dan ook niet aannemelijk geworden. Onder de gegeven omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om [minderjarige] een nacht per week minder bij de vader te laten verblijven noch om de haal- en breng regeling aan te passen. Ook over het halen en brengen heeft de raad bij zijn advies in het rapport van 8 november 2022 een zorgvuldige afweging gemaakt: bij een overdrachtsmoment op school wordt [minderjarige] niet blootgesteld aan spanningsvolle situaties tussen de ouders. Volgens de orthopedagoog geeft [minderjarige] aan dat papa en mama bijna geen ruzie meer maken, dat zij daar in ieder geval weinig van mee krijgt en dat ze dat prettig vindt (evaluatie hulpverlening 10 juli 2023). Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat dit zo blijft. Bovendien is gebleken dat de vader bereid is om het aantal spullen dat [minderjarige] moet meenemen naar school op een wisseldag zo veel mogelijk te beperken.
Daarbij wijst het hof er nog op dat [minderjarige] bij de ouders en de raad verschillende uitspraken doet over hoe de zorgregeling er volgens haar uit zou moeten zien. Het hof heeft - mede in het licht van de wisselende uitspraken en het gegeven dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige]- niet de overtuiging dat [minderjarige] minder contact met haar vader wil. Niet gebleken is tot slot dat de traumabehandeling van [minderjarige] een belemmering is voor de huidige zorgregeling.
Het hof maakt zich overigens net als de raad wel zorgen over de communicatie tussen beide ouders. Het wordt noodzakelijk geacht dat beide ouders zullen meewerken aan de ouderschapsbemiddeling en de inmiddels ingezette hulpverlening.
3.7.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
3.8.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad. In hetgeen de vader heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om een andere beslissing te nemen. Weliswaar is het wenselijk dat er rust en duidelijkheid voor [minderjarige] komt, maar dat laat onverlet dat de moeder het recht heeft om de zorgregeling in hoger beroep aan het hof voor te leggen. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling van de moeder.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 3 maart 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.