ECLI:NL:GHSHE:2023:4275

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.332.709_01+200.332.709_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling van minderjarige ondanks bezwaren van de moeder

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2023, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige is vastgesteld. De moeder vreest voor de veiligheid van haar en de minderjarige in de omgang met de vader, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) geen belemmeringen zien en zelfs een uitbreiding van de omgang adviseren. Het hof heeft de zaak behandeld na een eerdere zitting op 23 november 2023, die werd aangehouden vanwege het ontbreken van een tolk voor de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2023 zijn alle betrokken partijen verschenen, waaronder de moeder, de vader, de raad en de GI. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de vader zorgvuldig gewogen. De moeder heeft aangevoerd dat de omgangsregeling niet veilig is en dat er geen adequate hulpverlening is geboden. De raad heeft echter betoogd dat de moeder belemmeringen creëert voor een onbelast contact tussen de minderjarige en de vader. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en dat de grieven van de moeder falen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 december 2023
Zaaknummer : 200.332.709/01 en 200.332.709/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/395064 / JE RK 23-986
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd in Eindhoven, locatie [locatie],
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende in Duitsland,
hierna te noemen: de vader.
In het kort: deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 26 september 2023, met producties, ingekomen bij het hof op
27 september 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen en bij wege van voorlopige voorziening de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen, kosten rechtens.
2.2.
Het hof heeft nadien kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 20 oktober 2023;
- het V6-formulier van 16 november 2023 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 20 november 2023 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 21 november 2023 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.2.1.
Namens de vader is bezwaar gemaakt tegen de producties 3 en 4, overgelegd door de advocaat van de moeder, aangezien die stukken volgens de vader niet zijn overgelegd binnen de daarvoor bedoelde termijn.
2.2.2.
Het hof gaat voorbij aan dit bezwaar van de zijde van de vader. Nog daargelaten de vraag of de vader als informant een dergelijk verzoek kan doen, beschouwt het hof de stukken als voldoende eenvoudig te doorgronden en zal het hof de stukken bij de beoordeling betrekken.
2.3.
De mondelinge behandeling die gepland stond op 23 november 2023 is kort na aanvang aangehouden, in verband met de omstandigheid dat er voor de vader geen tolk aanwezig was. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad: vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.
De zaak is opnieuw behandeld op 27 november 2023 in een nieuwe samenstelling. In die nieuwe samenstelling wordt deze beschikking ook gewezen. Partijen zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling geïnformeerd over de rechterswisseling. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.L. van Dijk en door zijn tolk M. Kurdi (tolknummer 12410);
- de raad: vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
In verband met de onderlinge samenhang tussen de zaken is tijdens de mondelinge behandeling tegelijkertijd de zaak behandeld die bij het hof bekend staat onder zaaknummer 200.296.307/01. Het hof zal in die zaak in een aparte beschikking uitspraak doen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]).
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder. De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige].
3.3.
[minderjarige] is door de vader erkend, nadat de vader hiervoor bij beschikking van 20 december 2018 van de rechtbank vervangende toestemming heeft gekregen.
3.4.
Dit hof heeft bij beschikking van 20 januari 2022 onder meer bepaald dat de vader en [minderjarige]
voorlopigrecht hebben op omgang met elkaar gedurende eens per veertien dagen op zondag van 13.30 uur tot 16.30 uur in [plaats 1] of [plaats 2], door partijen in onderling overleg nader af te stemmen. Daarbij haalt de vader [minderjarige] op bij de moeder en brengt hij hem weer terug naar de moeder. De grootvader of tante (vaderszijde) verzorgt steeds de overdracht.
3.5.
[minderjarige] is eerder onder toezicht gesteld geweest van de GI, namelijk van 20 december 2018 tot 20 december 2020.
3.6.
Bij de bestreden beschikking is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld met ingang van 11 augustus 2023 tot 11 augustus 2024.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder vreest voor de veiligheid van [minderjarige] en van haarzelf vanwege het handelen van de vader. De moeder heeft daarnaast veel zorgen over hoe de vader de contactmomenten met [minderjarige] vormgeeft. De angst van de moeder wordt versterkt door de verklaring van de heer [betrokkene]. Voor het geval het hof in deze verklaring een bedreiging ziet voor de veiligheid van [minderjarige] kan de moeder achter een ondertoezichtstelling staan. [minderjarige] moet dan immers beschermd worden. Mocht het hof aan voornoemde verklaring geen waarde hechten, dan kan de moeder niet achter een ondertoezichtstelling staan. In dat geval is er niet voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. Uit de bestreden beschikking blijkt namelijk dat de zorgen over [minderjarige] enkel liggen op het gebied van de uitvoering van de omgangsregeling en in dat geval gelden er volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ verzwaarde motiveringseisen. Daar is in dit geval niet aan voldaan. Bovendien is aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] tot op heden steeds uitvoering gegeven. Gelet op de inhoud van de verklaring van de heer [betrokkene] wil de moeder echter dat de omgangsregeling wordt opgeschort en is de moeder voornemens hiertoe een procedure te starten bij de rechtbank.
De moeder geeft voorts aan dat zij niet inziet waarom aan haar geen hulp in het vrijwillig kader is geboden, aangezien zij altijd heeft meegewerkt aan de benodigde hulpverlening. Het onderzoek van de raad is incompleet en er zijn veel fouten gemaakt.
3.9.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De raad ziet stevige belemmeringen aan de kant van de moeder voor een onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader. Het wantrouwen en de angst van de moeder richting de vader is enorm groot en is in de afgelopen jaren niet verminderd. De raad heeft voorts bedenkingen bij de verklaring die de moeder heeft overgelegd op grond waarvan zij de omgang helemaal wil stopzetten. Dit is niet in het belang van [minderjarige], die recht heeft op contact met de vader en diens familie (waaronder het halfzusje van [minderjarige]). Ook de vader heeft recht op omgang met [minderjarige]. De raad acht een ondertoezichtstelling van groot belang om te kunnen werken aan een gevoel van vertrouwen en veiligheid waarbij er oog en oor is voor beide ouders. De raad betwist dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging enkel gelegen zou zijn in de uitvoering van de omgangsregeling, zoals door de moeder is gesteld. Er zijn namelijk ook zorgen over [minderjarige], omdat hij inmiddels tekenen van een loyaliteitsconflict laat zien. Daarnaast is het belangrijk dat [minderjarige] nu eindelijk de mogelijkheid krijgt om het contact met zijn vader uit te bouwen en te verdiepen zodat hij zich bewust kan worden van zijn identiteit en afstamming. De raad heeft zorgen over de belastbaarheid van de moeder, aangezien zij nog altijd veel stress ervaart ondanks de therapie die zij al jarenlang volgt. De raad geeft voorts aan dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet mogelijk is, omdat de moeder hier dermate strikte voorwaarden aan stelt dat daarmee de uitvoering van die hulpverlening wordt belemmerd. De raad betwist tenslotte dat het onderzoek niet compleet zou zijn, zoals door de moeder is gesteld.
3.10.
De vader vreest ervoor dat de omgangsregeling niet meer van de grond komt als er geen ondertoezichtstelling is. De vader wil graag het contact met [minderjarige] uitbreiden en er voor zorgen dat er contact komt tussen [minderjarige] en zijn halfzusje. De vader heeft al lange tijd laten zien dat hij betrouwbaar is doordat hij telkens is afgereisd naar de moeder voor het contact met [minderjarige]. De vader weerspreekt tenslotte de inhoud van de door de moeder overgelegde verklaring en de niet door de moeder onderbouwde aantijgingen van de moeder richting de vader.
3.11.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. Gelet op de houding van de moeder vreest de GI dat er zonder ondertoezichtstelling geen contact meer zal zijn tussen de vader en [minderjarige]. De GI heeft gezien dat [minderjarige] de afgelopen periode telkens op de afgesproken tijd door de vader bij de moeder is opgehaald en is teruggebracht. De GI heeft geen zorgen over de contactregeling.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof haar verzoek ten aanzien van de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ingetrokken. Dit betekent dat het hof de moeder ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren.
3.12.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.12.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.12.4.
De omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is al jarenlang een punt van strijd tussen de ouders. Ondanks alle ingezette hulpverlening is er tot op heden nog altijd sprake van een zeer beperkte omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige] zijn band met de vader tot op heden niet heeft kunnen verdiepen en uitbouwen. De omgangsregeling heeft bovendien altijd plaatsgevonden in de buurt van de woning van de moeder. Mede daarom heeft [minderjarige] nog geen kennis kunnen maken met zijn halfzusje en andere familieleden van de kant van de vader. Het is van belang dat [minderjarige] zich bewust wordt van zijn afstamming en zijn identiteit. Tot op heden is dat niet, of maar heel beperkt, mogelijk geweest. Volgens de raad liggen er voorts aan de kant van de moeder stevige belemmeringen ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de vader en laat [minderjarige] inmiddels tekenen zien van een loyaliteitsconflict. Ondanks de jarenlange therapie die de moeder volgt, zijn er nog steeds zorgen over de belastbaarheid van de moeder omdat zij veel last heeft van stress en angsten voor de vader. Van belang daarbij is dat de moeder heeft aangegeven niet direct met de vader te willen communiceren. Deze ontwikkelings-bedreigingen worden, volgens de raad, in het vrijwillig kader op korte termijn niet weggenomen. Zo heeft de moeder aangegeven dat zij de lopende omgangsregeling wil opschorten omdat de veiligheid van [minderjarige] en haarzelf zou worden bedreigd. Dat volgt uit een, door de moeder daags voor de zitting, overgelegde verklaring. De GI en de raad hebben aangegeven geen zorgen te hebben over (het verloop van) de omgang en de raad adviseert zelfs een uitbreiding daarvan. De door de moeder overgelegde verklaring maakt dit niet anders. Volgens de raad zijn er tijdens het onderzoek aan de kant van de vader geen verontrustende signalen naar voren gekomen.
3.12.5.
Zoals uit het voorgaande blijkt, ligt de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet enkel in de uitvoering van de omgangsregeling, zoals de moeder betoogt. Er is sprake van meerdere omstandigheden die maken dat [minderjarige] ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. De zorg die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen wordt daarnaast onvoldoende geaccepteerd.
3.12.6.
Het hof heeft op dit moment de gerechtvaardigde verwachting dat de ouders binnen een gelet op de persoon en ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen. Dit alles maakt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:255 BW en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking, met inachtneming van het voorgaande, op de goede gronden is verleend en ook op dit moment nog steeds noodzakelijk is. Hetgeen de moeder heeft aangevoerd ten aanzien van de onvolledigheid van het raadsrapport maakt dit niet anders, nu hiervan volgens het hof niet is gebleken.
3.12.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven van de moeder falen en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk ten aanzien van haar verzoek tot de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
11 augustus 2023;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en
E.J.M. van Engelen en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.