ECLI:NL:GHSHE:2023:4274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.334.797_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van multi-problematiek bij ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, de vader en de moeder, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De ouders stelden dat er positieve ontwikkelingen waren in hun situatie en dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was. De GI, de William Schrikker Stichting, voerde echter aan dat de ouders onvoldoende opvoedkwaliteiten hadden en dat de kinderen in een onveilige situatie verkeerden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders hebben niet voldaan aan de voorwaarden die de rechtbank had gesteld voor een terugplaatsing van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De ouders hebben aangegeven dat zij niet instemmen met de voorwaarden voor terugplaatsing, wat de beslissing van het hof heeft versterkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 december 2023
Zaaknummer : 200.334.797/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/323506 / JE RK 23-1873
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
hierna samen te noemen: de vader en de moeder, dan wel gezamenlijk: de ouders.
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1]),
geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats];
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2]),
geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 november 2023, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 november 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 december 2023, heeft de GI verzocht het door de ouders ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De ouders zijn ook in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank van 21 september 2023 waarin – voor zover thans van belang – aan de GI een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin, met ingang van 21 september 2023 tot uiterlijk 21 september 2024; deze zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.333.454/01.
2.3.1.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummers 200.334.797/01 en 200.333.454/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof beide zaken op de mondelinge behandeling behandeld. Er zal in een afzonderlijke beschikking op de zaak met zaaknummer 200.333.454/01 worden beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Verstraelen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
De raad heeft het hof bij brief d.d. 27 november 2023 bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 oktober 2023, ingekomen ter griffie op 17 november 2023;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de ouders op 20 november 2023;
  • het tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van de ouders overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige 1] geboren.
Uit de relatie van de moeder en de vader is [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft, hoewel hij niet de biologische ouder is van [minderjarige 1], beide kinderen erkend.
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.1.1.
De moeder is thans opnieuw in verwachting. Zij is uitgerekend op [datum] 2024.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 29 december 2021 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 september 2024.
Inmiddels is duidelijk dat er ook een ondertoezichtstelling is verzocht over het nog ongeboren kind van de ouders.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn van 17 maart 2022 tot 30 juni 2022 uit huis geplaatst geweest. Daarna zijn de kinderen weer bij de moeder teruggeplaatst.
3.4.
Bij beschikking van 21 september 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, – voor zover in deze zaak van belang – aan de GI een machtiging verleend om de kinderen (opnieuw) uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van één jaar, derhalve tot 21 september 2024.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend om de kinderen met ingang van 6 november 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling dus tot 21 september 2024, uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
De kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
In het verleden zijn er inderdaad problemen geweest en ook momenteel zijn er nog zorgen, maar de ouders hebben daar hulp voor. Zij hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De ouders kunnen zich niet verenigen met de nieuwe uithuisplaatsing van de kinderen. Vanaf medio 2022 is er sprake van positieve ontwikkelingen binnen het gezin en medio 2023 was er sprake van een rustige stabiele situatie in de relatie tussen de ouders met betrekking tot de kinderen. Binnen een week nadat de moeder in augustus 2023 een eigen woning in [plaats] heeft gekregen, heeft de GI de ouders verplicht tot een gezinsopname. De ouders hebben daarom geen eerlijke kans gekregen om met de juiste hulp in de nieuwe woning een nieuwe start met hun gezin te maken. De rechter heeft niet op basis van de juiste feiten en omstandigheden onderzocht, gecheckt of gecontroleerd of een minder vergaande oplossing dan een uithuisplaatsing mogelijk was. De kinderen zijn in opdracht van de GI met de politie bij de ouders thuis opgehaald en bij een ongeschikt pleeggezin geplaatst; zij zijn daar mishandeld en verwaarloosd. Na vier weken zijn de kinderen uit dit pleeggezin weggehaald en zijn zij in het huidige gezinshuis geplaatst. De kinderen hebben door deze gang van zaken een trauma opgelopen, waardoor hun negatieve gedrag is verergerd.
De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpbieder is niet noodzakelijk en is niet in het belang van hun verzorging en opvoeding. Tot nu toe heeft de uithuisplaatsing geen enkel positief effect op de kinderen gehad. Het gaat steeds slechter met hen. De GI heeft inmiddels aan de ouders laten weten dat zij twijfels heeft of het gezinshuis wel de juiste plek is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen slapen amper en komen door de onrust niet toe aan hun eigen ontwikkeling. Recent heeft de GI nog geprobeerd om de moeder naar Zeeland te laten verhuizen waarbij de GI heeft gezegd dat de kinderen dan sneller bij haar terug zouden komen. De beste plek voor de kinderen is bij de moeder thuis. Met hulp, begeleiding en goede afspraken over de omgang met de vader kan zij direct voor een rustige, stabiele en veilige situatie voor de kinderen zorgen. De ouders willen het beste voor de kinderen en zij willen zich daarvoor inzetten. De ouders kunnen echter niet instemmen met de door de GI aangeboden optie dat zij als gezin bij [instantie 1] worden geplaatst, waarbij 24/7 begeleiding aanwezig is. Zij hebben het gevoel dat zij onder ‘een vergrootglas liggen’ en dat een foutje enorme consequenties heeft. De ouders durven hierdoor nauwelijks te handelen en staan onder druk. Zij zien het bovendien niet zitten om met drie kinderen op een kamer te verblijven, waarbij de moeder tevens de huur van haar recent verkregen woning dient op te zeggen. Er is geen sprake meer van huiselijk geweld tussen de ouders; zij praten dingen nu uit of zij gaan weg wanneer de spanningen oplopen.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
Opvoedondersteuning was in het verleden bij de moeder niet mogelijk omdat andere zaken altijd de overhand hadden en de hulpverlening enkel en alleen ‘brandjes aan het blussen’ was. De relatie tussen de ouders kent wisselingen en is gekenmerkt door fors huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuige waren. De ouders zijn in het verleden niet open en eerlijk over hun relatie geweest. Zo zag de vader de kinderen ook buiten de begeleide omgangsregeling en verbleef hij meer nachten in de week bij de moeder dan toegestaan.
Na de gezinsopname is gebleken dat er ook ernstige zorgen zijn over het gedrag van de kinderen en dat de ouders onvoldoende opvoedkwaliteiten hebben. Het lukt de ouders niet om de kinderen duidelijkheid, structuur, regels en grenzen te bieden. Hierdoor is het gedrag van de kinderen door de jaren heen complexer geworden en stagneert de ontwikkeling van de kinderen. De ouders accepteren geen hulpverlening en zeggen afspraken af. Zij dienen eerst aan zichzelf te werken, vervolgens aan hun relatie en pas daarna zouden de kinderen eventueel terug naar de ouders kunnen. De ouders hebben in het verleden al laten zien dat zij niet in staat zijn parallelprocessen te doorlopen, dus in het belang van de kinderen dient dit stapsgewijs te gebeuren. In de situatie van de ouders is nog niks veranderd. Deze situatie is zeer onstabiel en de ouders zijn enkel met zichzelf bezig, waardoor de kinderen bij een thuisplaatsing opnieuw blootgesteld zullen worden aan onrust en onveiligheid. De ouders bagatelliseren de problemen, schuiven de schuld van het gedrag van de kinderen in de schoenen van betrokken hulpverlening en de GI en zij kunnen niet naar hun eigen aandeel in het geheel kijken. De ouders vinden bovendien dat van huiselijk geweld geen sprake is (omdat er geen fysieke agressie heeft plaatsgevonden). Recent zijn er echter nog twee meldingen van huiselijk geweld bij Veilig Thuis binnengekomen.
De kinderen laten persoonlijke problematiek zien, waar de ouders geen grip op konden krijgen. Omdat recent is gebleken dat het ook in het pleeggezin niet goed ging met de kinderen en het pleeggezin ook niet konden bieden wat de kinderen nodig hadden, heeft de GI opnieuw (met spoed) een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, maar dan voor plaatsing in een gezinshuis. [minderjarige 1] doet het beter in het gezinshuis; hij krijgt daar duidelijkheid en structuur geboden waardoor hij aan zijn ontwikkeling toekomt. De ontwikkeling van [minderjarige 2] gaat met kleine stapjes vooruit in het gezinshuis. Het gezinshuis heeft echter ‘de handen vol aan hem’. [minderjarige 2] heeft heftige driftbuien omdat hij ‘geen nee kan accepteren’. Deze driftbuien zorgen voor veel onrust in het gezinshuis. Het gezinshuis heeft daarom aangegeven dat het, vanwege het effect op de andere kinderen daar, geen langdurige plek voor de kinderen kan zijn. Een derde plaatsing is niet in het belang van de kinderen. Terug naar de ouders is evenmin een optie. De kinderen kunnen alleen terug naar de ouders als er 24/7 begeleiding bij de ouders aanwezig is. Deze optie wordt door de GI overigens alleen overwogen omdat de eerdere plaatsingen zijn mislukt. De ouders willen echter niet met de kinderen ergens verblijven waar 24/7 begeleiding aanwezig is en waar zij de faciliteiten in een gebouw met andere mensen moeten delen. Het is geen optie om de kinderen nu meteen bij de moeder terug te plaatsen. Zij heeft zelf eerst de nodige hulpverlening nodig om voor de kinderen te zorgen. Bovendien is er een derde kind op komst wat voor de nodige stress en spanningen zal zorgen. In het verleden heeft de moeder hulp in de thuissituatie gehad, maar de moeder heeft deze afspraken meermaals afgezegd. Mede om die reden is het geen oplossing om de kinderen terug te plaatsen bij de ouders. Kortom, de ouders hebben zich niet gehouden aan de opdracht van de rechtbank, waarin staat dat de ouders eerst aan zichzelf dienen te werken, vervolgens aan hun relatie, waarna de kinderen gefaseerd naar hun terug kunnen. Mocht de GI geen plek vinden waar de kinderen samen met de moeder of de ouders terecht kunnen dan zullen de kinderen elders geplaatst worden. De GI is zich ervan bewust dat dit zeer zorgelijk en schadelijk is voor de kinderen; deze optie is echter het minst schadelijk.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat ten tijde van het inleidend verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk was. De kinderen verbleven ten tijde van het inleidend verzoek in een pleeggezin, maar ook in het pleeggezin ging het niet goed met de kinderen. Ook de pleegouders konden de kinderen niet bieden wat zij nodig hadden. Een terugplaatsing bij de moeder (en de vader) was op dat moment – naar het oordeel van het hof – evenmin een optie. Vast staat dat beide kinderen kampen met ernstige kind-eigen problematiek, waardoor zij meer van hun opvoeders vragen dan gemiddeld. Zij hebben een grote behoefte aan duidelijkheid, structuur, regels en grenzen. Daarbij komt dat er aan de zijde van de ouders sprake is van multi-problematiek, waardoor zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet de opvoeding kunnen bieden die zij nodig hebben. Zowel de vader als de moeder kampt met een verstandelijke beperking en met persoonlijke problematiek, waardoor zij onvoldoende voor de kinderen beschikbaar zijn omdat zij teveel in beslag worden genomen door hun eigen problemen. Ook is uit de gezinsopname bij [instantie 2] naar voren gekomen dat de ouders over onvoldoende opvoedkwaliteiten beschikken. Verder heeft de vader een agressieregulatie probleem. Hierdoor is er sprake van een turbulente wisselende relatie tussen de ouders die wordt gekenmerkt door fysiek en verbaal huiselijk geweld. Hoewel de ouders stellen dat van huiselijk geweld geen sprake (meer) is, heeft de GI onweersproken gesteld dat er ook recent nog twee nieuwe meldingen bij Veilig Thuis zijn binnengekomen. Daarnaast verbleef de moeder nog op 2 oktober 2023 in een blijf-van-mijn-lijf-huis, waar zij op 5 oktober tegen het advies in van de locatie aldaar en de GI, is vertrokken. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank – naar het oordeel van het hof – terecht aan de GI een machtiging verleend om de kinderen in het gezinshuis te plaatsen. Dat de timing van de gezinsopname bij [instantie 2] volgens de ouders niet handig was, maakt dat niet anders. Uit het voorgaande blijkt immers dat het door [instantie 2] geconstateerde gebrek aan opvoedkwaliteiten van de ouders niet de enige reden voor de uithuisplaatsing van de kinderen vormde.
Weliswaar staat vast dat [minderjarige 1] het thans goed doet in het gezinshuis en dat ook [minderjarige 2] kleine stapjes maakt in het gezinshuis, maar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat ook een plaatsing van de kinderen binnen dit gezinshuis voor de langere termijn geen optie is. De kindeigen problematiek van de kinderen vormt ook een te grote belasting voor de gezinshuisouders en de andere binnen dit gezinshuis wonende kinderen.
3.9.3.
Het hof is verder van oordeel dat thans nog steeds aan de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing van de kinderen als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW wordt voldaan. Ook op dit moment zijn de hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.2. genoemde omstandigheden aan de zijde van de kinderen en aan de zijde van de ouders nog niet zodanig gewijzigd dat een uithuisplaatsing van de kinderen niet langer noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de kinderen op dit moment alleen bij de ouders kunnen worden teruggeplaatst wanneer er 24/7 begeleiding aanwezig is, waarbij de GI uitdrukkelijk heeft opgemerkt dat deze optie alleen wordt overwogen omdat de twee andere plaatsingen van de kinderen zijn mislukt. Een 24/7 begeleide plaatsing zou volgens de GI bij [instantie 1] kunnen plaatsvinden. De ouders hebben echter zowel aan de GI als tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij met een dergelijke plaatsing niet kunnen instemmen. Dit maakt – naar het oordeel van het hof – dat een bekrachtiging van de bestreden beschikking noodzakelijk is, ook in de wetenschap dat de GI op zoek is naar een ander gezinshuis. Hetgeen de ouders verder nog in hoger beroep hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 oktober 2023.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en M.I. Peereboom en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.