ECLI:NL:GHSHE:2023:4268

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.332.003_01+200.332.003_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de vader is belast met gezamenlijk gezag over hun minderjarige dochter, geboren in 2016. De moeder, die het gezag van rechtswege uitoefent, verzet zich tegen deze beslissing en heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en zorgregeling af te wijzen. De vader heeft in zijn verweerschrift verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 november 2023, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft haar zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige in het contact met de vader, met name in verband met vermoedens van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De vader betwist deze beschuldigingen en stelt dat hij zich altijd aan de afspraken heeft gehouden en dat de moeder hem beperkt in zijn contact met de minderjarige.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof oordeelt dat het gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de vader een positie in haar leven moet krijgen. Tevens is er een raadsonderzoek gelast naar de zorg- en opvoedingstaken, en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader en de minderjarige wekelijks onder begeleiding contact hebben. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 december 2023
Zaaknummers: 200.332.003/01 en /02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/264912 / FA RK 19-2035
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Lynen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2023, heeft de moeder verzocht:
in het incident:
de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep te schorsen;
in de hoofdzaak:
voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en tot het vaststellen van een zorgregeling c.q. omgangsregeling alsnog af te wijzen.
Kosten rechtens.
2.1.1.
Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking is geadministreerd onder zaaknummer 200.332.003/02. De overige verzoeken (de hoofdzaak) zijn geadministreerd onder zaaknummer 200.332.003/01.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2023, heeft de vader verzocht om bij beschikking de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken zowel in de hoofdzaak als in het incident, althans haar verzoeken af te wijzen onder bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Lynen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Ruyters-Stevens;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De mondelinge behandeling is, met instemming van alle betrokkenen, bijgewoond door een stagiaire van het kantoor van mr. Ruyters-Stevens.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.1.
De vader heeft de rechtbank in zijn inleidend verzoek van 28 mei 2019 verzocht om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat hij samen met de moeder het gezamenlijk ouderlijk gezag kan uitoefenen
over [minderjarige] ;
2. een zorgregeling subsidiair een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige]
gedurende een periode van twee maanden wekelijks contact met de vader kan hebben op
een nader te bepalen dagdeel per week gedurende twee uren per week, de daarop volgende
twee maanden gedurende vier uren per week, daarna gedurende een periode van twee
maanden wekelijks een gehele dag van 10:00 uur tot 18:00 uur en na het verstrijken van
een half jaar een weekendregeling van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagavond 18:00
uur dan wel een regeling die de rechtbank juist acht.
3.2.2.
Bij beschikking van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover thans van belang, bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig zullen plaatsvinden onder begeleiding van [instantie 1] / [instantie 2] (BOR), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan [instantie 1] / [instantie 2] . Verder is de raad verzocht om de rapportage van [instantie 1] / [instantie 2] omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen. De rechtbank heeft de raad voorts verzocht om na afloop van de BOR onderzoek te verrichten en uiterlijk vier maanden na de rapportage van [instantie 1] / [instantie 2] te adviseren over de benoemde vragen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.2.3.
De raad heeft in het raadsrapport van 28 juni 2021 geadviseerd om het verzoek van de vader ten aanzien van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de omgangsregeling alsmede zijn verzoek ten aanzien van het ouderlijk gezag voor één jaar aan te houden, in afwachting van de resultaten van de ouderschapsreorganisatie en het verloop van de omgangsregeling onder begeleiding van [instantie 3] . Over de invulling van de omgangsregeling onder begeleiding van [instantie 3] adviseert de raad de omgang zo mogelijk geleidelijk uit te bouwen waarbij er uiteindelijk ook een deel onbegeleide omgang zal moeten plaatsvinden. De raad meent dat de ouders een traject dienen te volgen om te komen tot ouderschapsreorganisatie en adviseert de rechtbank dit ook in de beschikking vast te leggen.
3.2.4.
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank ten aanzien van het gezamenlijk gezag de beslissing aangehouden voor de duur van zes maanden in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgelegd tussen de vader en [minderjarige] totdat daarover nader wordt beslist.
Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van bericht van partijen.
3.2.5.
Op 15 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in
een door de vader aanhangig gemaakte kort gedingprocedure, bekend onder zaaknummer
C/03/308984 /K G ZA 22-338. Uit het proces-verbaal volgt dat de ouders het volgende zijn overeengekomen:
"[..] Voorlopig en in afwijking van hetgeen in het dictum van de beschikking van 20 december 2021 in de bodemprocedure met zaaknummer C/03/264912 / FA RK 19-2035 is vermeld onder het derde gedachtestreepje, zal de omgang tussen de vader en [minderjarige] wekelijks gedurende 4 uur volledig onder begeleiding van [instantie 2] dan wel een andere aanbieder plaatsvinden, totdat in de bodemprocedure nader wordt beslist.
In het geval eerder, voordat in de bodemprocedure is beslist, uit onderzoek door Veilig Thuis dan wel het Centrum voor Seksueel Geweld dan wel de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat de omgang weer deels onbegeleid of volledig onbegeleid kan plaatsvinden, zullen partijen daaraan hun medewerking verlenen.
Eiser trekt zijn vorderingen in conventie in. Gedaagde trekt haar vorderingen in reconventie in. De kosten van deze procedure in conventie en in reconventie worden gecompenseerd.[..]"
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de ouders belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . In het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de rechtbank vastgesteld dat [minderjarige] met ingang van de dag van de beschikking als volgt bij de vader zal verblijven:
- de eerste maand iedere woensdag van na school tot 17.00 uur. De vader haalt
[minderjarige] op van school en brengt haar terug naar de moeder, waarbij de begeleiding van
het contact telkens wordt verminderd met één uur; na deze maand vindt geen
begeleiding van de contacten meer plaats;
- vanaf de tweede maand iedere woensdag van na school tot 17.00 uur en eenmaal per
veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Op woensdag haalt de vader
[minderjarige] op van school en brengt haar terug naar de moeder. Op zaterdag haalt de vader
[minderjarige] op bij de moeder en de moeder haalt [minderjarige] op bij de vader;
- vanaf de derde maand iedere woensdag van na school tot 17.00 uur en eenmaal per
veertien dagen op zaterdag en op zondag (geen overnachting) van 10.00 uur tot
18
uur. Op woensdag haalt de vader [minderjarige] op van school en brengt haar terug naar
de moeder. Op zaterdag en zondag haalt de vader [minderjarige] op bij de moeder en de
moeder haalt [minderjarige] op bij de vader;
- vanaf de vierde maand iedere woensdag van na school tot 17.00 uur en eenmaal per
veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur (met overnachting). Op
woensdag haalt de vader [minderjarige] op van school en brengt haar terug naar de moeder.
Op zaterdag haalt de vader [minderjarige] op bij de moeder en op zondag haalt de moeder
op [minderjarige] bij de vader.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, in het beroepschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling het volgende aan.
Zij benadrukt dat in de situatie waarbij er geen gezamenlijk gezag was, [minderjarige] al klem zat tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toegewezen.
Er is geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders. Dit vindt zijn oorsprong in een tumultueuze en gewelddadige relatie van de ouders. Het eerder opgestarte traject tot ouderschapsreorganisatie is niet van de grond gekomen doordat de hulpverlenende instanties, met name [instantie 2] , hierin geen heil zag door de jarenlange strijd tussen de ouders.
Daarbij komt dat medio juli 2018 de gezinsvoogd, naar aanleiding van de mishandeling van de moeder door de vader in juli 2018, de omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft stilgelegd. De zorgen bij de moeder zijn daarna sinds april 2022 alleen maar toegenomen door uitingen van [minderjarige] over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens haar. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft de moeder ondanks deze zorgen en haar angst steeds op positieve wijze meegewerkt aan het door de rechtbank opgelegde BOR - traject, het traject bij [instantie 3] en het [instantie 1] -traject.
De moeder vreest dat de vader het ouderlijk gezag zal gebruiken om haar te dwarsbomen, omdat gebleken is dat hij opvoedkundige adviezen van derden niet kan opvolgen.
Hierin zal volgens de moeder, gelet op alle omstandigheden, ook niet binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komen. Ook de raad heeft eerder benoemd dat er signalen waren waaruit volgde dat [minderjarige] al klem zat tussen de ouders en dat het de vraag was of [minderjarige] niet nog meer klem zou komen te zitten tussen de ouders in een situatie van gezamenlijk gezag.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er verbetering in de situatie komt als de vader mede met het gezag is belast waardoor de moeder haar houding zal dienen te veranderen. Tot slot betwist de moeder dat zij de vader alle informatie over [minderjarige] onthoudt.
Ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de moeder geen enkel bewijs heeft overgelegd ter staving van haar stelling over het vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens [minderjarige] . De moeder betwist uitdrukkelijk dat zij haar stelling met slechts een gevoel heeft gestaafd. Zij hecht geloof aan de uitlatingen van [minderjarige] en haar halfzusje [halfzusje] . [minderjarige] heeft haar uitlatingen bovendien ook uitsproken bij de thuisbegeleider van de moeder. Dat de huisarts niets heeft kunnen vaststellen in het onderzoek betekent volgens de moeder niet dat er niets is gebeurd. Hoewel de moeder niet direct aangifte heeft gedaan tegen de vader, heeft zij wel direct haar zorgen geuit bij de hulpverlenende instanties; zij vertrouwde op Jeugdzorg (betrokken bij haar dochter [halfzusje] ) en [instantie 2] . Inmiddels heeft de moeder alsnog aangifte gedaan bij de zedenpolitie. De rechtbank had het onderzoek kunnen afwachten zoals zij had verzocht.
De moeder is het daarom ook niet eens met de overweging van de rechtbank dat, hoewel de uit de overgelegde producties af te leiden is dat [minderjarige] met momenten zorgelijk gedrag kan vertonen en zorgelijke uitspraken doet, niets erop wijst dat dit terug te voeren is op seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens [minderjarige] .
De moeder benadrukt dat de veiligheid van [minderjarige] voorop dient te staan. Zolang niet vaststaat dat er geen sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens [minderjarige] , dient de omgang in elk geval onder begeleiding plaats te vinden.
De moeder is het dan ook niet eens met de rechtbank dat de vader en [minderjarige] onbegeleid contact met elkaar moeten kunnen hebben en dat er geen contra-indicatie is tegen een normale, onbegeleide zorgregeling. Zij verwijst naar de conclusie van [instantie 1] , [instantie 3] na 30 contactmomenten, naar de eindrapportage van [instantie 3] en ook naar incidenten waarbij de omgangsbegeleiders hebben ingegrepen. Omdat deze laatste incidenten niet terugkomen in de evaluatieverslagen van [instantie 2] lijkt het of alles goed gaat tijdens de omgang.
De moeder verwijst verder naar het verslag psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige] door [instantie 4] (productie 6 bij het beroepschrift), waarin wordt geconcludeerd dat intensieve behandeling voor [minderjarige] en voor beide gezinnen, zowel het gezin van moeder en haar partner alsook vader, wenselijk is. Tot slot benadrukt de moeder dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling veel ruimer is dan door de vader in zijn inleidend verzoekschrift is verzocht.
3.6.
De vader betwist uitdrukkelijk de grieven van de moeder en voert in het verweerschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Dat er sprake was van een gewelddadige relatie tussen partijen onderbouwt de moeder niet en hoewel er aangiftes zijn gedaan door de moeder, is de vader daarvoor niet veroordeeld. Het incident waar de moeder naar verwijst vond plaats in 2018 en de vader betreurt de gebeurtenis. Partijen zijn echter vijf jaar geleden uit elkaar gegaan en de vader heeft hard gewerkt om een band met [minderjarige] op te bouwen. Hij heeft zich aan alle aanwijzingen gehouden van de hulpverlening. Wat betreft de beschuldigingen richting de vader (omtrent seksueel misbruik van [minderjarige] ) is door de moeder geen bewijs geleverd. Ook in hoger beroep motiveert de moeder haar stellingen niet en legt ze geen documenten / rapporten / aangiftes over waaruit bewijs voor haar stellingen te putten is.
Uit het onderzoek bij [instantie 4] volgt dat het probleem te vinden is in het systeem van beide ouders. De vader heeft altijd willen meewerken aan hulpverlening, De moeder houdt dit af.
Door de handelswijze van de moeder wordt de vader al vier jaar beperkt in zijn contact met [minderjarige] en vond de omgang steeds onder begeleiding plaats. Het is schadelijk voor [minderjarige] dat de moeder meerdere keren heeft aangegeven dat de omgang stopt zodra de begeleiding stopt. De verzoeken van de moeder zijn slechts uit wantrouwen ingediend. Er zijn geen indicaties dat de vader niet tijdig meewerkt aan het nemen van beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . De moeder heeft ook geen concrete voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat hij de gezamenlijke gezagsuitoefening bemoeilijkt. De vader vreest dat wanneer de moeder alleen het gezag blijft uitoefenen, hem de omgang met [minderjarige] wordt ontzegd. Hoewel hij erkent dat de communicatie moeizaam verloopt, is dit geen grond voor het handhaven van het eenhoofdig gezag van de moeder. De vader zal zijn medewerking verlenen aan iedere vorm van hulpverlening die voor [minderjarige] nodig is. Hij concludeert dan ook dat het belang van [minderjarige] niet wordt geschaad bij een gezamenlijke gezagsuitoefening, noch bij de omgang met hem.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over de uitvoering van het gezamenlijk gezag door de vader en de moeder. De raad vindt het echter wel van belang dat de vader een positie krijgt in het leven van [minderjarige] . Gelet op de door de rechtbank bepaalde verdeling van de zorg – en opvoedingstaken is het nodig dat een en ander structuur krijgt. Daarvoor is het volgens de raad ook van belang dat gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend door de ouders. De vader dient door de moeder ook te worden geïnformeerd om te weten hoe het met [minderjarige] gaat. De raad vraagt zich af of de door de rechtbank bepaalde zorgregeling door de ouders zal worden nageleefd en of de moeder, gelet op haar belaste verleden, over voldoende draagkracht beschikt om aan de genoemde regeling uitvoering te geven.
De raad heeft ook zorgen over in hoeverre [minderjarige] belast wordt in het contact met de vader. De raad adviseert dat er wordt gekeken of hulpverleners vanuit [instantie 3] en [instantie 4] betrokken kunnen worden dan wel dat er nader raadsonderzoek plaatsvindt om verder onderzoek te doen omtrent de vraag welke regeling in het belang van [minderjarige] tot stand kan komen, rekening houdend met de huidige hulpverlening, waarbij ook in het bijzonder de draagkracht van beide ouders wordt beoordeeld.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaak met zaaknummer 200.332.003/02
3.8.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is tussen partijen afgesproken dat er, in afwachting van de onderhavige beschikking en in afwijking van het bepaalde in de bestreden beschikking de omgang tussen de vader en [minderjarige]
voorlopigwekelijks plaatsvindt op de woensdag gedurende vier uur onder begeleiding van [instantie 3] . Gebleken is dat de daarvoor benodigde financiering reeds beschikbaar is en dat deze begeleiding per direct kan starten.
De moeder heeft vervolgens haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dat verzoek.
In de zaak met zaaknummer 200.332.003/01
Gezag
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Uitgangspunt van de wet is dat een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en verneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] met zich brengt dat de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] wordt belast. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Dat er geen communicatie tussen de ouders is brengt niet zonder meer met zich dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, zoals de moeder stelt. De zorgen van de moeder lijken met name te zien op de invulling van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat het van belang is dat de vader een (eigen) positie krijgt in het leven van [minderjarige] . Gelet op de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling is het wel van belang dat één en ander structuur krijgt en daarvoor is het tevens van belang dat het gezag over [minderjarige] gezamenlijk wordt uitgeoefend door de ouders. De vader dient ook geïnformeerd te worden om te weten hoe het met [minderjarige] gaat. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat, in tegenstelling tot wat de moeder aanvoert, de vader geen informatie over [minderjarige] krijgt van de moeder en dat hij, bijvoorbeeld, niet door de moeder is geïnformeerd over het onderzoek dat onlangs door [instantie 4] is uitgevoerd. Het verkrijgen van een gezagspositie zal voor de vader betekenen dat hij voortaan rechtstreeks informatie over [minderjarige] krijgt of kan verkrijgen.
Zorgregeling
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.9.3.
Vaststaat dat het contact tussen de vader en [minderjarige] in het verleden (korte tijd) onbegeleid heeft plaatsgevonden. Door de zorgen die de moeder had - en welke zorgen met name in 2022 zijn verergerd als gevolg van het vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens [minderjarige] - wilde de moeder niet meer meewerken aan een onbegeleide zorgregeling. Door de jaren heen is op verschillende manieren geprobeerd om de contacten tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Evident is dat dit niet (voldoende) is gelukt. Gebleken is ter mondelinge behandeling van het hof dat, mede door de recente operatie van de vader en het herstel daarvan, de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling pas recent is opgestart. De moeder wil echter alleen aan een begeleide zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] meewerken en herhaalt haar zorgen over de door [minderjarige] gedane uitspraken.
De vader benoemt dat hij graag deel wil uitmaken van het leven van [minderjarige] en dat er geen contra-indicaties bestaan voor de omgang tussen hem en [minderjarige] .
3.9.4.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
-welke regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
-op welke wijze dient aan het contact tussen de vader en [minderjarige] vorm gegeven te worden en met welke mogelijkheden en belemmeringen (en dan in het bijzonder de draagkracht van ieder van de ouders) van zowel de ouders als [minderjarige] dient daarbij rekening gehouden te worden?
-is er (aanvullende) hulpverlening noodzakelijk, en zo ja, in welke vorm ?
-komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd maar die de raad wel van belang acht met betrekking tot de zorgregeling, en zo ja, welke zijn dat?
3.9.5.
Het hof zal in afwachting van de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad de verdere behandeling van de zaak aanhouden. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld, binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Zo nodig bepaalt het hof een nieuwe mondelinge behandeling.
3.9.6.
Het hof acht het, gelet op het feit dat de vader en [minderjarige] sinds korte tijd weer wekelijks begeleide omgang hebben gehad en partijen op de mondelinge behandeling van het hof hebben afgesproken dat dit in ieder geval wordt voortgezet tot de onderhavige beschikking, van belang dat dit begeleide contact tussen de vader en [minderjarige] bij wijze van
voorlopigeomgangsregeling in de tussenliggende periode voortduurt. Het hof zal daarom overeenkomstig beslissen.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover het betreft de belasting van de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Voorts zal het hof een raadsonderzoek gelasten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een voorlopige begeleide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vaststellen. Alle overige beslissingen worden aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.332.003/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 augustus 2023.
In de zaak met zaaknummer 200.332.003/01
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 augustus 2023 voor zover het betreft de belasting van de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.4. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
bepaalt de volgende
voorlopigezorgregeling tussen de vader en [minderjarige] :
- de vader en [minderjarige] zien elkaar wekelijks op de woensdag gedurende vier uur onder begeleiding van [instantie 3] ;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 25 april 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel, en M.J.C. van Leeuwen en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.