ECLI:NL:GHSHE:2023:4264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.332.091_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling in het belang van de minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige kind, geboren in 2018, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de GI heeft verzocht om deze te wijzigen vanwege zorgen over de veiligheid van de minderjarige in het contact met de moeder, die een relatie onderhoudt met een man die veroordeeld is voor zware mishandeling van de minderjarige. Het hof oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de moeder haar relatie met de man heeft hervat, wat de veiligheid van de minderjarige in gevaar kan brengen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat de huidige beperkte contactregeling in het belang van de minderjarige is. De moeder kan haar relatie met de man voortzetten, maar dit heeft gevolgen voor haar contact met de minderjarige. Het hof wijst ook het verzoek om een bijzondere curator te benoemen af, omdat de moeder zelf verantwoordelijk is voor de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 december 2023
Zaaknummer : 200.332.091/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/393920 / JE RK 23-807
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen:
[minderjarige)],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 28 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, deze beschikking als volgt te wijzigen en/of aan te vullen en/of te beslissen/bepalen dat:
primair:
  • het verzoek van de GI tot wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) alsnog wordt afgewezen;
  • [minderjarige] wordt gehoord in het kader van de onderhavige procedure;
  • de GI en/of de vader te veroordelen tot nakoming van de in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2022 vastgelegde (opbouwende) zorgregeling, althans voornoemde zorgregeling opnieuw schriftelijk vast te leggen, met dien verstande, dat de eindtijd 18:30 uur / 19:00 uur is en waarbij het halen en brengen wordt gerouleerd en waarbij de moeder haar locatie niet meer hoeft te delen met de vader, waarbij de GI en/of de vader een dwangsom verbeuren van € 1.000,- per keer dat zij nalaten aan deze verplichting/veroordeling te voldoen en/of per keer dat zij nalaten aan deze verplichting/veroordeling te voldoen en/of per keer dat zij in gebreke blijven mee te werken aan de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] ;
subsidiair:
- een bijzondere curator te benoemen.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Minkels;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] (jeugdbeschermer) en [vertegenwoordiger van de GI 2] (gedragswetenschapper);
- de vader;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 juli 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 27 oktober 2023.
2.5.
De GI heeft op 3 november 2023 een drietal nadere producties overgelegd.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hiertegen bezwaar gemaakt, omdat deze producties volgens haar zijn ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: het procesreglement) gestelde termijn. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.4.5 van het procesreglement kunnen in zaken betreffende een maatregel van kinderbescherming echter ook binnen de in dit artikel genoemde termijn van tien kalenderdagen nog stukken worden overgelegd die voor de zaak van belang zijn en die niet eerder konden worden ingediend. Het hof is van oordeel dat hier in de onderhavige zaak sprake van is. De GI reageert met name op de door de advocaat van de moeder bij V6-formulier van 27 oktober 2023 ingediende producties. Daarbij komt dat de GI haar producties vier dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft ingediend en de advocaat van de moeder daarvan nog tijdig kennis van had kunnen nemen en die met haar cliënte had kunnen bespreken. Van strijd met de goede procesorde is het hof daarom niet gebleken. Het hof wijst het verzoek van de advocaat van de moeder daarom af en voegt genoemde producties van de GI alsnog toe aan het procesdossier.
2.6.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep
het verzoek om [minderjarige] in het kader van de onderhavige procedure te horen ingetrokken, zodat dit verzoek geen inhoudelijk beoordeling meer behoeft.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Van januari 2020 tot eind 2020 hebben de ouders een co-ouderschapsregeling uitgevoerd waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader verbleef en de andere week bij de moeder. Eind
2020 is [minderjarige] , naar aanleiding van een incident bij de moeder thuis waarbij [minderjarige] letsel heeft opgelopen, volledig bij de vader gaan wonen.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 14 januari 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 14 januari 2024.
3.4.
Bij beschikking van 9 december 2022 heeft de rechtbank een (opbouwende) zorgregeling vastgesteld, waarmee binnen vijf maanden wordt toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling en wel op de volgende manier:
Stap 1:[minderjarige] verblijft vier weken lang op dinsdag, woensdag en zaterdag bij de moeder,
zonder overnachtingen, waarbij er onverwachtse bezoeken plaatsvinden en de moeder haar
locatie deelt met de vader zolang [minderjarige] bij haar is.
Stap 2:[minderjarige] verblijft zes weken lang op dinsdag en woensdag bij de moeder, zonder
overnachting, evenals één keer in de veertien dagen op zaterdag en zondag, inclusief
overnachting, waarbij er onverwachte bezoeken plaatsvinden en de moeder haar locatie deelt
met de vader zolang [minderjarige] bij haar is.
Stap 3:[minderjarige] verblijft zes weken lang op dinsdag en woensdag bij de moeder, inclusief
overnachting, evenals één keer in de veertien dagen op zaterdag en zondag, inclusief
overnachting, waarbij er onverwachte bezoeken plaatsvinden en de moeder haar locatie deelt
met de vader zolang [minderjarige] bij haar is.
Stap 4:[minderjarige] verblijft vier weken lang op maandag en dinsdag bij de moeder, inclusief
overnachting, evenals één keer in de veertien dagen op zaterdag en zondag, waarbij de moeder haar locatie deelt met de vader zolang [minderjarige] bij haar is.
Stap 5:[minderjarige] verblijft de ene week van vrijdag 18:30 uur tot dinsdag 18:30 uur bij de moeder en in de andere week van zondag 18:30 uur tot dinsdag 18:30 uur bij de moeder, waarbij de moeder haar locatie deelt met de vader zolang [minderjarige] bij haar is.
3.5.
Aan de hiervoor genoemde regeling werd geen uitvoering meer gegeven. De moeder had feitelijk tot de bestreden beschikking contact met [minderjarige] iedere dinsdag en woensdag na school tot 18:30 uur en als er geen school is vanaf 9:30 uur/10:00 uur tot 18:30 uur, waarna [minderjarige] om 19:00 uur bij de vader thuis is, alsmede één zaterdag per twee weken gedurende de balletles van [minderjarige] .
3.6.
De GI heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om de bij beschikking van 9 december 2022 genoemde zorgregeling als volgt te wijzigen:
[minderjarige] verblijft iedere dinsdag en woensdag na school tot 18:30 uur bij de moeder en als er geen school is vanaf 9:30 uur tot 18:30 uur, waarna zij om 19:00 uur bij de vader thuis is. De moeder haalt en brengt [minderjarige] ;
tijdens schoolvakanties en feest- of studiedagen brengt de vader [minderjarige] naar de moeder en brengt de moeder [minderjarige] weer thuis;
wanneer de vader op vakantie gaat worden missende dagen niet gecompenseerd. Er zullen wel extra telefonische- of videocontactmomenten zijn;
de locatie van [minderjarige] dient te worden gedeeld in de groepsapp met de vader en de betrokken hulpverlener wanneer zij bij de moeder verblijft. Daarnaast zullen er ook onverwachte bezoeken van de hulpverlening plaatsvinden gedurende de contact-momenten met de moeder.
3.7.
De moeder heeft in eerste aanleg schriftelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Daarnaast heeft zij de rechtbank, bij wege van zelfstandig verzoek, verzocht het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling af te wijzen en de GI en/of de vader te veroordelen tot nakoming van de bij de beschikking van 9 december 2022 vastgelegde (opbouwende) zorgregeling, althans voornoemde zorgregeling opnieuw schriftelijk vast te leggen, met dien verstande, dat de eindtijd 18:30 uur/ 19:00 uur is, waarbij de GI en/of de vader een dwangsom verbeuren van € 1.000,- per keer dat zij nalaten aan deze verplichting/ veroordeling te voldoen en/of per keer dat zij in gebreke blijven mee te werken aan de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de bij beschikking van 9 december 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] als volgt gewijzigd:
[minderjarige] verblijft iedere dinsdag en woensdag na school tot 18:30 uur bij de moeder en als er geen school is vanaf 9:30 uur tot 18:30 uur, waarna zij om 19:00 uur bij de vader thuis is. De moeder haalt en brengt [minderjarige] ;
[minderjarige] gaat samen met de moeder één keer in de twee weken op zaterdag naar de balletles;
tijdens de schoolvakanties en feest- of studiedagen brengt de vader [minderjarige] naar de moeder en brengt de moeder [minderjarige] weer thuis;
wanneer de vader op vakantie gaat worden missende dagen niet gecompenseerd. Er zullen op dat moment extra telefonische contactmomenten en/of videobelmomenten zijn;
de locatie van [minderjarige] dient te worden gedeeld in de groepsapp met de vader en de betrokken hulpverlener wanneer zij bij de moeder verblijft. Daarnaast zullen er ook onverwachte bezoeken van de hulpverlener plaatsvinden gedurende de contactmomenten met de moeder.
3.9.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Primair stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft in de beschikking van 9 december 2022 nadrukkelijk opgenomen dat er geen zorgen zijn over de manier waarop de moeder voor [minderjarige] zorgt. De zorgen van de rechtbank zien op de vraag of de moeder de relatie met [betrokkene] echt heeft beëindigd en of [minderjarige] veilig is. De rechtbank heeft dit in de beschikking van 9 december 2022 ondervangen door de voorwaarden te stellen dat de moeder haar locatie moet delen en dat er onverwachte bezoeken van de hulpverlening plaatsvinden. De relatie met [betrokkene] is door de rechtbank toen weggeschreven als een onzekere factor (wel of niet beëindigd), maar desondanks is een co-ouderschapsregeling bepaald. Ook de GI was in januari 2023 nog voornemens om toe te werken naar deze regeling, ondanks dat zij wist dat de moeder emotioneel niet kon loskomen van [betrokkene] . De moeder verwijst naar de inhoud van de beschikking van de verlenging van de ondertoezichtstelling van 4 januari 2023. De GI heeft het vervolgens aan de ouders overgelaten om ter zake de uitbreiding van het contact afspraken te maken. Omdat de vader hier niet mee kon instemmen, heeft de GI een verzoekschrift tot wijziging van de zorgregeling bij de rechtbank ingediend.
Subsidiair voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een wijziging van de vastgestelde zorgregeling in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Een beperking van het contact is zeer ingrijpend en schadelijk voor [minderjarige] ; hierdoor wordt in strijd met de belangen van [minderjarige] gehandeld. Het contact is niet alleen beperkt door terug te komen van de co-ouderschapsregeling, maar ook door te bepalen dat dagen niet worden gecompenseerd wanneer de vader op vakantie gaat. Een extra telefonisch contactmoment en/of videobelmoment staat niet gelijk aan een uren durend fysiek contact. De moeder is de primaire hechtingsfiguur voor [minderjarige] . De zorgen over de relatie van de moeder met [betrokkene] kunnen ook bij een co-ouderschapsregeling door genoemde controlemiddelen worden ondervangen. De moeder zou wel graag zien dat zij niet langer haar locatie met de vader hoeft te delen, omdat hij ieder moment aangrijpt om (bij de GI) aan te tonen dat de moeder niet te vertrouwen is. Zij is wel bereid haar locatie te delen met de GI en/of de omgangsbegeleider en subsidiair, indien het hof dit noodzakelijk acht, met de vader. Het doel, te weten het opbouwen van vertrouwen tussen de ouders, zal niet worden behaald. Gebleken is dat het delen van de locatie niet werkt om de angsten van de vader te verminderen. Tot op heden heeft er geen enkele onveilige situatie plaatsgevonden. [minderjarige] wordt niet blootgesteld aan [betrokkene] en hij is ook niet aanwezig tijdens de contactmomenten met [minderjarige] . Bovendien heeft [betrokkene] een contactverbod met [minderjarige] . [minderjarige] weet ook niet dat de moeder een relatie heeft. De moeder kan deze twee werelden scheiden. Dit zorgt bij de moeder wel voor een intern conflict en een complex gevoelsleven. Zij heeft geen plannen om ooit met [betrokkene] te gaan samenwonen. De moeder kiest ervoor om volledig voor [minderjarige] beschikbaar te zijn en daarbuiten pas ruimte toe te laten voor werk, hobby’s en anderen. Uit niets blijkt dat de moeder [minderjarige] niet beschermt. De omgangsbegeleiders zijn ook zeer positief over het verloop van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder verwijst hiervoor naar de inhoud van de verslagen van [instantie 1] . [instantie 1] heeft ook een urenuitbreiding in het contact tussen de moeder en [minderjarige] geadviseerd, zodat de vertrouwensband verder kan groeien. [minderjarige] laat ook duidelijk zien dat zij behoefte heeft aan meer contact met de moeder. De rechtbank en de GI geven hier geen gehoor aan. De belangen van [minderjarige] dienen daarom te worden behartigd door een bijzondere curator.
De beslissing van de GI en de rechtbank, die er feitelijk op neerkomt dat de moeder de relatie/ het contact met [betrokkene] dient te verbreken, is in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet. Er is geen enkele rechtvaardiging voor de inbreuk op voornoemde rechten noch sprake van de omstandigheden zoals beschreven in artikel 8 lid 2 EVRM, omdat [betrokkene] nog niet onherroepelijk veroordeeld is.
3.11.
De GI voert in het verweerschrift – samengevat – het volgende aan.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden gegeven. Er was sprake van een relevante wijziging van omstandigheden. De moeder heeft op de mondelinge behandeling in november 2022 (waar de beschikking van 9 december 2022 op is gevolgd) verklaard dat haar relatie met [betrokkene] was verbroken en dat zij niet voornemens was deze opnieuw te starten. Daarin heeft de rechtbank reden gezien om de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden. Dat de moeder later heeft besloten om haar relatie met [betrokkene] te hervatten, is een belangrijke omstandigheid die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigt.
De contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen fijn; dit blijkt ook uit de door de moeder overgelegde evaluaties van [instantie 1] . De GI erkent dat er bij [minderjarige] de wens bestaat om de moeder vaker en langer te zien. Gegeven de huidige omstandigheden acht de GI dit echter niet in het belang van [minderjarige] . [instantie 1] kijkt alleen naar de interactie tussen de moeder en [minderjarige] en heeft geen zicht op de onderliggende problematiek. Aan de oppervlakte oogt het contact liefdevol en warm. De problematiek ligt echter in een veel diepere laag, namelijk in de hechting en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] haar moeder als opvoeder kan vertrouwen. Dit vertrouwen is beschadigd toen zij bij de moeder thuis letsel heeft opgelopen. [betrokkene] is veroordeeld voor het veroorzaken van dit letsel. Gezien de veroordeling van [betrokkene] door de rechtbank, kan de GI niet anders dan er vanuit gaan dat [betrokkene] een onveilige figuur is voor [minderjarige] . De moeder kiest er desondanks voor om haar relatie met [betrokkene] voort te zetten. Doordat de moeder dit doet, blijft zij naar [minderjarige] uitstralen dat zij kiest voor degene die haar pijn heeft gedaan. Dat de moeder fysiek contact tussen [minderjarige] en [betrokkene] voorkomt, maakt dat niet anders. De GI verplicht de moeder niet om haar relatie met [betrokkene] te verbreken, maar als de moeder ervoor kiest om haar relatie met [betrokkene] voort te zetten dan heeft dit wel gevolgen voor haar contact met [minderjarige] . Het gaat hierbij niet om een moreel oordeel van de GI, maar om een door de GI vastgestelde ontwikkelingsbedreiging. De door de rechtbank opgelegde controlemiddelen zijn nog steeds noodzakelijk om te verzekeren dat [minderjarige] en [betrokkene] , gedurende de contactmomenten, van elkaar gescheiden blijven; de moeder is in het verleden niet eerlijk geweest over haar relatie met [betrokkene] . Zij lijkt de ernst van de zorgen van de GI onvoldoende in te zien omdat zij er niet volledig van overtuigd is dat [betrokkene] het letsel bij [minderjarige] heeft toegebracht.
Indien de vader met [minderjarige] op vakantie gaat, moeten de gemiste dagen tussen de moeder en [minderjarige] niet worden gecompenseerd omdat [minderjarige] anders voortdurend op en neer moet tussen de ouders. Vanwege de reisafstand tussen de ouders en het feit dat zij niet in staat zijn om constructieve afspraken over [minderjarige] te maken, is dit te belastend voor [minderjarige] . Bovendien vraagt het plannen van extra bezoekmomenten om extra inzet van de betrokken hulpverlening, wat niet altijd mogelijk is. Indien de bezoekmomenten – alleen voor wat betreft de vakanties – toch moeten worden gecompenseerd dan verzoekt de GI om een vaste dag vast te leggen waarop het contact ingehaald dient te worden.
Het is niet in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om een bijzondere curator te benoemen. Dat de moeder het niet eens is met de visie van de GI, betekent niet dat de GI in het belang van [minderjarige] handelt. Een bijzondere curator heeft geen meerwaarde omdat de veranderingsmogelijkheid niet bij [minderjarige] maar bij de moeder ligt.
3.11.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hieraan – samengevat – nog het volgende toegevoegd.
Indien [betrokkene] ook in hoger beroep wordt veroordeeld, vindt de GI – indien de moeder haar relatie met [betrokkene] voortzet – ook de huidige regeling tussen de moeder en [minderjarige] te uitgebreid. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] moet zowel fysiek als emotioneel veilig zijn. Ten tijde van de gebeurtenis heeft [minderjarige] klachtgedrag laten zien wat wijst op een mogelijk trauma. De moeder en de vader stemmen ermee in dat [instantie 2] gaat onderzoeken of er bij [minderjarige] een trauma aanwezig is. Daarna vindt er eventueel traumatherapie plaats.
De gedragswetenschapper verklaart dat er drie redenen zijn om het contact tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment te beperken.
Ten eerste is de moeder, omdat zij gelooft in de onschuld van [betrokkene] , een minder betrouwbare bewaker van de veiligheid van [minderjarige] . Dit zorgt ook voor een verhoogd risico op het niet nakomen van de veiligheidsafspraken die de GI met de moeder maakt.
Ten tweede maakt het feit dat de moeder niet gelooft in de schuld van [betrokkene] , dat zij voor [minderjarige] geen volwaardige rol kan spelen in het diagnostiek- en behandeltraject bij [instantie 2] . De ontkenning van de moeder leidt ertoe dat er in de behandeling sprake is van uiteenlopende verhalen. Ook kan dit ertoe leiden dat [minderjarige] zich niet gehoord en niet erkend voelt. Het aanklampen bij de moeder als het bezoek is afgelopen, kan een indicatie zijn dat er sprake is van een trauma. Dit gedrag van [minderjarige] kan echter ook andere oorzaken hebben. De GI acht het echter wel aannemelijk dat er bij [minderjarige] sprake is van een emotioneel trauma omdat haar een fysiek trauma is toebracht. Het is daarom belangrijk om niet uit te sluiten dat [minderjarige] getraumatiseerd is.
Ten derde valt de moeder haar liefdesband met [minderjarige] af omdat zij kiest voor [betrokkene] waardoor zij, als borger van de (emotionele) veiligheid voor [minderjarige] , zelf een bron van emotionele onveiligheid wordt. Hechting betekent naast een bron van veiligheid ook primair een liefdesrelatie tussen [minderjarige] en moeder. Ook [instantie 1] is van mening dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment niet dient te worden uitgebreid. De directeur van [instantie 1] geeft aan de verklaring van de voormalige medewerkster [medewerkster] niet te onderschrijven. Bovendien heeft deze medewerkster haar standpunt kennelijk na uitdiensttreding bij [instantie 1] gewijzigd; eerder onderschreef zij tijdens intercollegiaal overleg herhaaldelijk de visie van de GI.
Het benoemen van een bijzondere curator voegt niet veel toe. De gesprekken met [minderjarige] kunnen beter worden overgelaten aan [instantie 2] .
De GI kan zich niet verenigen met het door de raad tijdens de mondelinge behandeling gegeven advies. De GI vraagt zich af of de raad wel van het volledige feitencomplex op de hoogte is. Verder veronderstelt de raad dat er bij [minderjarige] geen sprake is van een trauma, terwijl dit eerst bij [instantie 2] nog dient te worden onderzocht.
3.12.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van twee gescheiden werelden, zoals de moeder stelt. De werelden van [minderjarige] en [betrokkene] lopen al vier jaar door elkaar. Bij de aanvang van haar relatie met [betrokkene] wist de moeder al dat [betrokkene] mogelijk veroordeeld zou worden voor het misbruik van een ander kind, hetgeen later ook is gebeurd. Toch heeft de moeder [minderjarige] met [betrokkene] alleen gelaten. [betrokkene] is na het incident ook in het ziekenhuis op bezoek geweest. Indien er geen voorwaarden worden gesteld dan wordt [betrokkene] toch betrokken in het leven van [minderjarige] . De moeder stelt dat co-ouderschap nog steeds mogelijk is, terwijl zij in het verleden voor parallel ouderschap heeft gepleit. Het gaat op dit moment goed met [minderjarige] . Ook de overdrachten verlopen nu goed; daar zijn afspraken met de hulpverlening over gemaakt. Het is goed dat [instantie 2] gaat onderzoeken of er bij [minderjarige] een trauma aanwezig. De vader kan een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] niet ondersteunen. Hij heeft geen vertrouwen in de moeder omdat dit vertrouwen keer-op-keer beschadigd is geraakt. Hij is er niet van overtuigd dat de moeder, gelet op haar uitspraken, de werelden van [minderjarige] en [betrokkene] in de toekomst volledig gescheiden kan houden.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder heeft opvoedkundige mogelijkheden. Er zijn – voorafgaand aan het incident tijdens kerst 2020 – geen zorgen aanwezig geweest over de (thuissituatie van de) moeder, behalve haar relatie met [betrokkene] . Er bestaat bij [minderjarige] geen weerstand om bij de moeder te overnachten. Verder bestaan er op dit moment geen signalen dat er bij [minderjarige] sprake is van een trauma. De moeder verklaart dat zij in staat is om de werelden van [minderjarige] en [betrokkene] te scheiden. In andere zaken bestaat er ook geen zicht op wat de ouders doen wanneer zij niet de zorg voor de kinderen hebben. Er wordt door de GI voorbij gegaan aan de band die er tussen de moeder en [minderjarige] bestaat; deze band moet op de eerste plaats komen. Daarom moet er worden gekeken naar wat er qua contact tussen de moeder en [minderjarige] wel mogelijk is. De enige zorg die thans aanwezig is, is dat de moeder een relatie onderhoudt met een partner die [minderjarige] mogelijk heeft mishandeld en ernstig letsel heeft toegebracht. Dit kan echter worden ondervangen door het maken van (strakke) veiligheidsafspraken. Wanneer de moeder de gemaakte (strakke) veiligheidsafspraken naleeft, kan er over worden gegaan tot een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . De raad gaat er vanuit dat de moeder deze (strakke) veiligheidsafspraken ook zal naleven, omdat zij weet wat de consequenties voor het contact met [minderjarige] zijn wanneer zij dit niet doet. De moeder heeft wel aanvullende hulpverlening nodig voor het interne conflict waarmee zij kampt. De raad acht de benoeming van een bijzondere curator op dit moment niet aangewezen. [minderjarige] gaat binnenkort starten met een traject bij [instantie 2] , waarop zij zeker gaat reageren. Het daarnaast opstarten van een traject bij een bijzondere curator is te belastend voor [minderjarige] .
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
[minderjarige] staat onder toezicht van de GI. Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Wijziging van omstandigheden
3.14.2.
Het hof dient – gelet op het wettelijk kader – allereerst te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de in de beschikking van de rechtbank van 9 december 2022 vastgestelde (opbouwende) zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
In die beschikking heeft de rechtbank uitdrukkelijk onder ‘de verdere beoordeling’ overwogen dat de moeder heeft verklaard dat zij haar relatie met [betrokkene] , na zijn veroordeling voor de zware mishandeling van [minderjarige] , heeft verbroken. De rechtbank heeft in die beschikking verder overwogen dat de controlemiddelen locatiedeling en de onverwachte bezoeken door de hulpverlening voorlopig nog steeds noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat er opnieuw wederzijds vertrouwen tussen de ouders ontstaat (ten aanzien van dat de moeder haar relatie met [betrokkene] echt heeft beëindigd en/of [minderjarige] veilig is).
Verder heeft de moeder in een e-mailbericht van 5 september 2022 aan de vader (met een CC aan de jeugdbeschermer en de betrokken hulpverlener van [instantie 1] ) uitdrukkelijk verklaard dat zij haar relatie met [betrokkene] heeft beëindigd. De rechtbank heeft tegen deze achtergrond aanleiding gezien om te komen tot de in de beschikking van 9 december 2022 opgenomen (opbouwende) zorgregeling. Verder staat vast dat de moeder in weerwil van haar eerdere uitspraken haar relatie met [betrokkene] medio december 2022 heeft hervat. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep was nog steeds sprake van een relatie tussen de moeder en [betrokkene] . Dit maakt dat de rechtbank in de bestreden beschikking van 18 juli 2023 (die overigens door dezelfde rechter is gegeven als de beschikking van 9 december 2022) terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Het hof komt daarom aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toe.
Inhoudelijke beoordeling
3.14.3.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de GI tot wijziging van de in de beschikking van 9 december 2022 vastgestelde zorgregeling heeft toegewezen. Dit heeft geleid tot de huidige beperkte contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat deze regeling thans in het belang van [minderjarige] is. Het hof onderschrijft de door de gedragswetenschapper van de GI in de brief van 3 november 2023 en de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep genoemde drie argumenten (hierboven in rechtsoverweging 3.11.1. weergegeven) om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te beperken, volledig. Dat de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] op zich goed verlopen en dat de moeder opvoedkundige mogelijkheden heeft, maakt dat niet anders. Daarbij komt dat, anders dan de moeder stelt, [instantie 1] op dit moment niet adviseert om het contact tussen haar en [minderjarige] uit te breiden. Uit de brief van de directeur van [instantie 1] van 2 november 2023 volgt, dat het door de moeder in het geding gebrachte schrijven van mevrouw [medewerkster] van 27 oktober 2023, zonder zijn medeweten en op persoonlijke titel is geschreven, en dat [instantie 1] hier niet achter staat. De GI heeft in de brief van 3 november 2023 verklaard dat mevrouw [medewerkster] voorheen, tijdens intercollegiale overleggen, de zorgen van de GI deelde en dat genoemd schrijven niet strookt met haar eerdere visie. Verder dient er, naar het oordeel van het hof, ook eerst zicht op te komen of het incident tijdens kerst 2020 bij [minderjarige] tot een trauma heeft geleid. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat in dit verband de intake van een traject bij [instantie 2] inmiddels heeft plaatsgevonden. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat het hof – met de GI en anders dan de raad – op dit moment geen mogelijkheden ziet om te komen tot een ruimere zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
3.14.4.
Voor zover de moeder in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat een uitbreiding van het contact wel mogelijk is omdat zij de werelden van [betrokkene] en [minderjarige] kan scheiden en zij bereid is om de controlemiddelen (locatiedeling en onverwachte bezoeken) te continueren, kan dat evenmin tot een ander oordeel leiden. Deze argumenten van de moeder zien louter op de fysieke veiligheid van [minderjarige] wanneer zij bij de moeder verblijft. De moeder gaat daarmee volledig voorbij aan de argumenten van de (gedragswetenschapper van de) GI die vooral betrekking hebben op de emotionele veiligheid van [minderjarige] . De emotionele veiligheid van [minderjarige] kan bij een uitbreiding van de zorgregeling niet worden gewaarborgd, nu de moeder blijft kiezen voor het onderhouden van een relatie met de man die (hoewel nog niet onherroepelijk) door de rechtbank is veroordeeld voor de zware mishandeling van [minderjarige] .
Ten aanzien van het beroep van de moeder op het EVRM en de Grondwet oordeelt het hof dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en de mondelinge behandeling, is komen vast te staan dat de beperking van het contact tussen de moeder en [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] , en dat het EVRM en de Grondwet zich onder de gegeven omstandigheden hiertegen niet verzetten.
Het hof merkt in dat kader op dat het de moeder vrij staat om haar relatie met [betrokkene] te continueren, maar dat deze keuze wel consequenties heeft voor de omvang van haar contact met [minderjarige] .
Het hof ziet evenmin aanleiding om te bepalen dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] dient te worden gecompenseerd wanneer de vader met [minderjarige] op vakantie gaat. Vast staat dat de verstandhouding tussen partijen slecht is en dat tijdens de contactmomenten ook hulpverlening betrokken is in de vorm van onverwachte bezoeken. Dit maakt dat het bepalen van inhaalmomenten gecompliceerd is. Bovendien zorgt een dergelijke compensatieregeling bij [minderjarige] voor onduidelijkheid over wanneer zij contact met de moeder heeft, hetgeen het hof niet in haar belang acht. De overige grieven van de moeder falen eveneens.
3.14.5.
Het voorgaande brengt tevens met zich dat het hof ook geen aanleiding ziet om het subsidiaire verzoek in hoger beroep van de moeder (de benoeming van een bijzondere curator) toe te wijzen. Ook al zou [minderjarige] aan de bijzondere curator aangeven dat zij een uitgebreider contact met de moeder wil, dan kan dat – gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden – niet tot een ander oordeel van het hof leiden.
3.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep – gelet op de aard van de zaak – compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.