Parketnummer : 20-001205-18
Uitspraak : 31 januari 2023
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 maart 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-820367-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Bij beslissing waarvan beroep is het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat en vastgesteld op een bedrag van € 55.244,12 en is aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor eenzelfde bedrag. De vordering van de officier van justitie is voor het overige afgewezen.
Namens de betrokkene is tegen voormelde beslissing hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank zal bevestigen.
De raadsman van de betrokkene heeft afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit.
De bestreden beslissing zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden, gewezen onder parketnummer 20-001204-18, veroordeeld ter zake van onder andere – kort weergegeven – (1) het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne in de periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015. De onderhavige ontnemingsvordering is aan deze strafzaak gelieerd.
Het hof zal op de grondslag van artikel 36e, derde lid (oud) van het Wetboek van Strafrecht het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen, nu de betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, er een strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo) is ingesteld en aannemelijk is dat ook andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het hof neemt – voor zover hierna niet anders wordt vermeld – voor de schatting van bedoeld voordeel tot uitgangspunt het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de kasopstelling van het gezin [familienaam] zoals dat op 25 januari 2016 is opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
In dat proces-verbaal is aan de hand van een eenvoudige kasopstelling becijferd dat de betrokkene en zijn (toenmalige) vriendin [betrokkene 1] in de periode van 1 september 2012 tot en met mei 2015 meer hebben uitgegeven dan op grond van legale inkomsten kan worden verklaard.
De eenvoudige kasopstelling, zoals opgenomen in het procesdossier, luidt als volgt:
Beginsaldo contant geld € 0,00
Legale inkomsten uit bankopnamen (kasopnames) € 20.485,00 +/+
Eindsaldo contant geld
€ 47.430,00 -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € (-) 26.945,00
Contante stortingen € 16.076,07 -/-
Contante uitgaven hennepkwekerij € 4.442,50 -/-
Contante uitgaven bonnen € 5.494,92 -/-
Contante uitgaven voeding
€ 6.728,13 -/-
Verschil € (-) 59.686,62
Het hof zal de in kasopstelling opgenomen posten hierna achtereenvolgens bespreken.