ECLI:NL:GHSHE:2023:4258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
20-002259-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met DNA-bewijs en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. Het incident vond plaats in de nacht van 26 op 27 januari 2019, toen het slachtoffer, een 20-jarige vrouw, alleen op weg naar huis was. De verdachte riep haar aan, greep haar vast, en voerde verschillende seksuele handelingen uit, waaronder het betasten van haar borsten, buik en vagina, terwijl hij haar in een houdgreep hield. Het slachtoffer wist te ontsnappen en werd later geholpen door toevallige passanten.

De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat deze werden ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA dat op de kleding van het slachtoffer was aangetroffen. Het hof achtte de verdachte schuldig aan poging tot verkrachting en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 10.562,46 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot de beslissing om een aanzienlijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002259-22
Uitspraak : 20 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-029958-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen primair en subsidiair aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, met veroordeling van de benadeelde partij in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het bedrag van € 10.562,46, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte is gevorderd om ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is betoogd dat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1998) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
- die [slachtoffer] heeft geroepen en/of
- een arm om die [slachtoffer] heen heeft geslagen en/of die [slachtoffer] vast heeft gepakt en/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht en/of
- de jas van die [slachtoffer] open heeft gemaakt en/of open heeft geritst en/of
- met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de (met kleding bedekte) borst(en) van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en/of vastgepakt en/of
- met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de buik van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en/of
- heeft getracht de riem en/of broek van die [slachtoffer] open/uit te trekken en/of
- met zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer] is gegaan en/of
- (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en/of
- zijn, verdachtes, hand in de nek van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of die [slachtoffer] (vervolgens) (met kracht) naar beneden heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] in een houdgreep heeft gehouden (terwijl die [slachtoffer] riep ‘laat me los’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1998) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- het met zijn, verdachtes, hand de (met kleding bedekte) borst(en) van die [slachtoffer] aanraken en/of betasten en/of vastpakken en/of
- het met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de buik van die [slachtoffer] aanraken en/of betasten en/of
- het met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft geroepen en/of
- een arm om die [slachtoffer] heen heeft geslagen en/of die [slachtoffer] vast heeft gepakt en/of
- onverhoeds zijn tong in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht en/of
- de jas van die [slachtoffer] open heeft gemaakt en/of open heeft geritst en/of
- onverhoeds met zijn hand en/of vinger(s) de (met kleding bedekte) borst(en) en/of de buik van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en/of vastgepakt en/of
- heeft getracht de riem en/of broek van die [slachtoffer] open/uit te trekken en/of
- onverhoeds met zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer] is gegaan en/of (vervolgens) onverhoeds met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en/of
- zijn, verdachtes, hand in de nek van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of die [slachtoffer] (vervolgens) (met kracht) naar beneden heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] in een houdgreep heeft gehouden (terwijl die [slachtoffer] riep ‘laat me los’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1998) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
- die [slachtoffer] heeft geroepen en
- een arm om die [slachtoffer] heen heeft geslagen en die [slachtoffer] vast heeft gepakt en
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht en
- de jas van die [slachtoffer] open heeft gemaakt en
- met zijn, verdachtes, hand de borsten van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en betast en vastgepakt en
- met zijn, verdachtes, hand de buik van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en
- heeft getracht de broek van die [slachtoffer] uit te trekken en
- met zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer] is gegaan en
- vervolgens met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en betast en
- zijn, verdachtes, hand in de nek van die [slachtoffer] heeft gelegd en die [slachtoffer] met kracht naar beneden heeft geduwd en
- die [slachtoffer] in een houdgreep heeft gehouden terwijl die [slachtoffer] riep ‘laat me los’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, dienst Regionale Recherche, team Zeden, op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , inspecteur van politie en gecertificeerd zedenrechercheur, alsmede [verbalisant 4] , inspecteur van politie, proces-verbaalnummer PL2100-2019018442-AB, gesloten d.d. 29 januari 2021 (
opmerking hof: op pagina 10 is kennelijk abusievelijk de datum 29 januari 2019 vermeld), bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-84.
Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2019, dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(pagina 12)
Op 27 januari 2019 waren wij belast met algeheel toezicht in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Omstreeks 02.10 uur kregen wij van het Operationeel Centrum het verzoek te gaan naar een adres te ’s-Hertogenbosch. Daar zou de 20-jarige dochter aangegeven hebben dat ze was aangerand op de rotonde met de Helftheuvelweg. De dochter zou helemaal overstuur zijn.
Omstreeks 02.31 uur kwamen wij aan op het adres. Wij zagen dat de deur geopend werd door een vrouw die zich voorstelde als de moeder van [slachtoffer] . Wij zagen dat in de keuken een man en een vrouw stonden. Later bleken dit getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] te zijn. Ook zagen wij dat er een jonge vrouw in een hoek zat op een stoel. Wij zagen dat ze huilde. Wij stelden onszelf aan haar voor en wij hoorden dat ze zei dat ze [slachtoffer] (
het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) heette.
Ik, [verbalisant 2] , sprak met [slachtoffer] . Binnen enkele minuten begreep ik dat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] [slachtoffer] bij de rotonde van het kruispunt Helftheuvelweg met de Kooikersweg in paniek hadden aangetroffen en met haar naar haar huisadres waren gegaan. Ik sprak tot circa 03.15 uur alleen met [slachtoffer] . Gedurende het gehele gesprek kwam [slachtoffer] emotioneel op mij over. Ik bedoel hiermee dat [slachtoffer] regelmatig vochtige ogen had, moeilijk uit haar woorden kwam, boos was op zichzelf en van de hak op de tak sprong en aangaf sommige dingen niet meer te weten. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: “Hij begon mij te zoenen op de mond. Ik duwde hem weg. Hij betastte mij. Ik rende weg.”
Op de momenten dat [slachtoffer] sprak over dat de persoon haar zoende op de mond zag ik dat ze haar beide handen tegen haar mond deed en een beweging maakte die ik vertaalde als het wegduwen van de persoon die haar zoende. Steevast hield ze haar handen ook tegen de linkerwang en maakte hierop ook een wegduwend gebaar. Vervolgens zag ik dat ze met haar handen aan haar borsten zat en hoorde ik dat zij zei dat hij haar toen betastte.
(pagina 13)
Samenvattend hoorde ik ook dat [slachtoffer] zei: “Ik rende weg. Mijn broek zat op mijn knieën. Ik kon niet goed rennen. Ik zag de Albert Heijn van het winkelcentrum. Ik ben toen uit paniek op de rotonde gaan staan en ben toen bij iemand die ik niet ken, ingestapt. Ik was bang. Ik ben betast.”
2.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2019, dossierpagina’s 18-25, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1998 en wonende te [woonplaats] :
(pagina 18)
Dit verhoor vindt zo veel mogelijk plaats in de vraag- en antwoordstijl. Hierbij staat de letter 'V' voor een vraag van ons, verbalisanten, en de letter 'A' voor het antwoord van de aangeefster.
(pagina 19)
V: Vertel eens wat je 26 januari 2019 hebt gedaan?
A: Ik had die avond een verjaardag. We zijn toen naar een terras gegaan. Volgens mij was dat bij café [café]
(het hof begrijpt: te ’s-Hertogenbosch). Ik ben toen naar huis gelopen omdat er geen bussen meer reden. Vanaf dat moment is het wat vaag. Ik kan me nog wel iets herinneren dat ik bij de rotonde bij de dönerzaak iets gepakt heb. Van de rest van de route kan ik me niet zo heel veel meer herinneren. Wat ik dan weer weet is dat er iets is gebeurd bij het parkje bij de Taling. Ik kan me herinneren dat er geroepen werd “he meisje, he meisje”. Dat werd met een buitenlands accent naar mij geroepen. Dan herinner ik me dat een man een arm om mij heen geslagen heeft. Er was ook iets van gelik. Die man probeerde mij te zoenen. Ik zei “niet doen” en “laat me met rust”. Die man ging met de andere hand, die hij niet om mij heen geslagen had, over mijn borst heen. Mijn broek was open. Ik weet niet hoe dat is gebeurd. Ik kan me ook nog herinneren dat ik dacht ‘ik heb een tampon in’. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik voorover gebukt sta en dat ik probeer weg te komen. Ik was toen aan het slaan. Volgens mij had die man mij bij mijn nek vast.
(pagina 21)
Het is niet de eerste keer dat ik dingen vergeet. Als ik iets heftigs meemaak, dan wil ik dat meteen wegduwen en er niet aan herinnerd worden.
(pagina 22)
V: Wanneer gebeurt er dan iets?
A: Ik heb steeds dat parkje in mijn hoofd. Ik bedoel dan het parkje bij de Taling, tegenover de Albert Heijn aan de Helftheuvel
(het hof begrijpt: te ’s-Hertogenbosch). Voor zover ik mij kan herinneren is het daar gebeurd bij die bankjes. Ik kan me herinneren dat hij begon te praten tegen mij. Dat hij iets zei van “hé, meisje”.
V: Hoe ziet die man er uit?
A: Ik heb hem aangekeken toen hij mij zoende. Die man sprak met een buitenlands accent. Als ik zo moet denken, dan zie ik zijn gezicht. Ik zie een smal gezicht. Volgens mij is die man niet veel groter dan ik ben.
Opmerking verbalisanten:
De aangeefster gaat staan en geeft aan dat zij zelf 1.73 meter groot is.
(pagina 23)
A: Hij was ook niet heel breed. Volgens mij is het geen Marokkaanse man want die zijn naar mijn idee bleker van huidskleur.
V: Wat heeft die man gedaan bij jou, voor zover je nog weet?
A: Dat hij zijn arm om mij heen had. Dat hij zei: “kom meisje, kom meisje”. Hij zat met zijn hand aan mijn borsten en ook ging hij met zijn hand over mijn buik. Hij probeerde mij te zoenen. Het volgende moment dat ik mij kan herinneren is dat ik voorover sta en dat ik hem probeer te slaan. Hij had mij in een soort van houdgreep. Ik probeerde los te komen, maar dat lukte niet. Toen ik voorover stond, ben ik hem gaan slaan en toen ben ik losgekomen. Daarna weet ik dat ik bij de rotonde ben en dat ik voor een donkerkleurige auto ben gesprongen.
V: Waar kwam die man vandaan?
A: Die man zat op een van de bankjes daar of hij kwam mij tegemoet.
V: En waar bedoel jij dan?
A: Bij die bankjes tegenover de Albert Heijn. Aan de andere kant van de weg.
(pagina 24)
Volgens mij was hij net zo groot als ik.
3.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 14 januari 2021, dossierpagina’s 27-30, voor zover inhoudende als de op 13 januari 2021 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
(pagina 27)
In dit proces-verbaal staat de letter 'V' voor een vraag van mij, verbalisant, en de letter 'A' voor het antwoord van de aangeefster.
(pagina 28)
V: Wat kun je je nu nog herinneren over het voorval?
A: Bij het park bij de Taling kwam er een man naar mij toe gelopen. Hij riep iets van: “Meisje, kom eens lekker”. Hij heeft mij vastgepakt. Hij heeft zijn tong in mijn mond geduwd. Hij bleef zeggen: “Meisje, het is lekker”. Ik heb gezegd dat ik het niet wilde maar hij hield mij vast. Omdat hij mij stevig vast had kon ik niet weg. Hij heeft mijn jas open gemaakt en is over mijn borsten gaan wrijven. Hij heeft mijn broek los gemaakt. Hij is in mijn broek en mijn onderbroek geweest. Het volgende moment weet ik dat hij mij met zijn hand in mijn nek naar beneden duwde. Toen ben ik me nog meer gaan verzetten. Ik heb hem geslagen, ik heb geroepen: “Laat me los, laat me los”. Toen ben ik gaan rennen. Mijn broek hing op dat moment nog omlaag. Ik ben toen naar de rotonde gerend.
Wat ik me van hem herinner was dat hij een smalle kin had, een wat grotere neus, beetje grotere ogen en van die ‘zakken’ onder zijn ogen.
V: Waar is hij geweest met zijn hand?
A: Bij mijn schaamlip. Toen heeft hij daar bewogen met zijn hand.
V: Waar zat hij bij jouw schaamlip?
A: Er overheen. Hij zat ook bij het touwtje van de tampon.
(pagina 29)
Hij ging er overheen en toen haalde hij zijn hand weer uit mijn broek.
4.
Proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch, d.d. 28 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
In mijn beleving had de dader een smalle kin, een grote neus, grote oren en grote ogen. Hij had twee verticale lijnen in zijn gezicht.
Ik ben bij het station
(het hof begrijpt: te ’s-Hertogenbosch)onderdoor gelopen. Vervolgens ben ik alsmaar rechtdoor gelopen met aan de linkerhand de rijbaan van de Kooikersweg. Aan het eind van de Kooikersweg staan er bankjes. Dat is bij het Schutskamppark. Volgens mij werd ik daar aangesproken. In mijn beleving is het bij de bankjes op de stoep gebeurd.
Mijn gevoel zegt mij dat de man mij tegemoet kwam. Hij zei: “hey meisje”. Hij vroeg wat er aan de hand was, hij leek mij te willen troosten, maar toen pakte hij mij bij mijn nek vast en hij wilde zijn tong in mijn mond steken. Ik heb mijn hoofd weggedraaid. Hij zei wel 5 keer tegen mij “kom, is lekker”. Hij stond aan mijn rechterzijde, zijn linkerarm hing over mijn schouder. Hij boog zich over mij heen om mij te zoenen. In het begin is het hem gelukt om zijn tong in mijn mond te duwen, maar daarna niet meer. Ik hield toen mijn tanden op elkaar en ik schudde met mijn hoofd en hij likte met zijn tong over mijn hele gezicht. Het lukte hem om met zijn vrije rechterhand mijn jas los te krijgen, mijn shirt omhoog te doen en met zijn handen onder mijn shirt te gaan om mijn borsten te strelen en erin te knijpen. Toen hij rechts van mij stond met zijn hand over mijn schouder en met zijn vrije rechterhand handelingen verrichtte, leek hij kleiner dan ik ben. Na mijn borsten ging hij met zijn hand naar beneden en kwam hij met zijn hand in mijn broek. Ik weet dat nu zeker. Toen wist ik het niet zeker. Ik heb therapie gehad, onder andere EMDR. Dan ga je er weer in, in het kader van traumaverwerking. Nadat hij met zijn hand in mijn broek was geweest, ging hij weer naar mijn borsten. De volgende herinnering die ik heb, is dat ik voorover gebogen stond. Hij stond nog steeds aan mijn rechterzijde en drukte met zijn hand mijn nek naar beneden. Hij gaf mij ook een elleboog in mijn rug toen ik omhoog probeerde te komen. Vervolgens maakte ik slaande bewegingen naar hem en schreeuwde ik dat hij mij los moest laten. In die nacht ten tijde dat het gebeurde, dacht ik er ook nog aan dat ik een tampon in had. Het was zo dat ik dacht: ‘What the fuck ben je aan het doen, je kunt je vinger er niet in stoppen, want er zit een tampon in’.
5.
Proces-verbaal van bevindingen i.v.m. inbeslagname kleding d.d. 18 februari 2019, dossierpagina’s 33-34, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 33)
Op 27 januari 2019 vanaf 04.15 uur had ik samen met collega [verbalisant 4] een informatief gesprek zeden met [slachtoffer] .
In verband hiermee werd op 27 januari 2019 door mij de broek die [slachtoffer] op dat moment aan had, inbeslaggenomen.
Op 5 februari 2019 deed [slachtoffer] aangifte ter zake aanranding dan wel poging verkrachting gepleegd op 27 januari 2019 door een voor haar onbekende man.
In de periode gelegen tussen 27 januari 2019 en 5 februari 2019 wist [slachtoffer] zich weer enkele dingen te herinneren van het voorval. Zo wist zij zich tijdens de aangifte te herinneren dat de onbekende man een arm om haar heen had geslagen en met de andere arm/hand haar borst en buik betastte. Verder kon zij zich herinneren dat zij die nacht een riem in haar broek had gehad. De onbekende man had deze riem los gemaakt. Door [slachtoffer] werd aangegeven dat zij de kleding die zij op zondag 27 januari 2019 aan had gehad, in haar slaapkamer uit had gedaan en niet meer had aangeraakt.
In verband hiermee werd op 5 februari 2019 door mij een papieren zak aan [slachtoffer] meegegeven zodat zij haar riem en het shirt dat zij op 27 januari 2019 had gedragen veilig kon stellen.
Op 8 februari 2019 werd de riem en het shirt aan mij overgedragen waarna ik deze heb inbeslaggenomen.
6.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2019, dossierpagina’s 38-39, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 38)
Rond 01.30/01.45 uur (
het hof begrijpt: op 27 januari 2019) was ik onderweg naar huis. Ik reed met mijn auto over de Helftheuvelweg in ’s-Hertogenbosch. Ter hoogte van de rotonde bij de Helftheuvelpassage (opmerking verbalisant: getuige bedoelt de rotonde op de kruising met de Kooikersweg) reed een andere auto voor mij die ineens een beweging maakte alsof men moest uitwijken voor iets.
Ik remde en ineens zag ik een meisje (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) voor mijn auto springen. Ik zag dat ze vanaf het midden van de rotonde kwam aangerend. Ik zag dat het meisje hevig naar mij bleef zwaaien. Ik zag ook de paniek in haar gezicht.
Ik ben gestopt en het meisje kwam naar de auto gelopen. Ik deed het raam open aan de bijrijderskant. Ik zag dat het meisje hevig in paniek was en ze zei tegen mij: “Mag ik alsjeblieft instappen. Ik ben verkracht”, of woorden van gelijke strekking. Ik heb de deur open gedaan en het meisje is ingestapt. Ik zag dat het meisje hevig overstuur was en huilde. Ik zag dat het meisje aan het trillen was.
Ik zag dat haar shirt open stond en dat haar broek open was en half naar beneden zat. Het meisje bleef huilen. Het leek alsof ze aan het hyperventileren was.
De vrouwelijke bestuurder van de auto voor mij kwam ook te hulp.
(pagina 39)
We hebben het meisje toen naar huis gebracht.
Met betrekking tot het incident hoorde ik haar o.a. zeggen:
- een jongen kwam mij achterna;
- hij kwam op mij af;
- hij bleef me vasthouden;
- ik heb mijn kans gepakt en kon wegkomen;
- daar was jij gelukkig;
- ik ben gezoend;
- ik heb mijn hoofd weg kunnen draaien;
- hij pakte mij steeds weer vast;
- het is een buitenlandse jongen.
7.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 januari 2019, dossierpagina’s 40-43, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pagina 40)
Dit verhoor is zoveel mogelijk in de vraag- en antwoordstijl weergegeven. Hierbij staat de letter ‘V’ voor een vraag van mij, verbalisant, en de letter ‘A’ voor het antwoord van de getuige.
Ik, verbalisant, heb begrepen dat u op 27 januari 2019 ’s nachts, een meisje hebt opgevangen dat op de rotonde Helftheuvelweg / Kooikersweg te ’s-Hertogenbosch stond.
V: Vertelt u daar alstublieft alles over.
A: Ik denk dat het rond 01.30 uur was. Toen ik op de rotonde reed sprong er ineens een meisje op de weg, voor mijn auto. Ik schrok daarvan en ik kon haar wel ontwijken maar ik kon niet remmen omdat er een auto achter mij reed. Ik ben toen een rondje over de rotonde gereden en toen ik daarna weer terugkwam op het eerste punt, toen zag ik dat er een andere automobilist (
het hof begrijpt: getuige [getuige 1]) gestopt was. Ik ben toen achter die auto gestopt. Ik zag toen dat het meisje bij die man in de auto instapte. Ik ben achter die auto aangereden. Ik dacht dat hij ging parkeren.
(pagina 41)Toen ben ik ook gestopt. Ik heb toen aan het meisje gevraagd wat er aan de hand was. Het meisje zei dat zij betast was. Zij deed dit ook voor met gebaren bij zichzelf. Zij zei ook dat ze gekust was. Door haar gebaren bleek wel dat ze dit niet had gewild.
Ik heb toen aan het meisje gevraagd waar zij woonde. Toen zei ze een adres. We hebben daar onze auto’s geparkeerd. Haar moeder kwam toen aan de deur. We zijn toen naar binnen gegaan met z’n allen. Daar heeft het meisje weer verteld wat er gebeurd was. Dat was precies hetzelfde verhaal als dat ze eerder aan ons had verteld. Ze bleef continu hetzelfde verhaal vertellen.
V: Waar kwam het meisje vandaan toen u haar voor het eerst zag?
A: Toen ik de rotonde op reed, kwam zij vanaf de Kooikersweg vanaf het centrum. Het meisje zei dat de man haar aan was gaan raken vanaf het witte gebouw. Dat is een gebouw waar een huisarts in zit, waar voorheen de Raad voor de Kinderbescherming heeft gezeten. Ze was naar de rotonde bij de Albert Heijn gerend en daar stond ze op de rotonde toen ik haar voor het eerst zag.
V: Wat zou die man gedaan hebben?
A: Hij had haar overal aangeraakt. Hij had haar continu gekust. Ze gebaarde ook dat ze hem afgeweerd had, maar dat dit niet hielp. Ze zei steeds dat ze dit niet wilde.
(pagina 42)
V: U zei dat toen u een rondje op de rotonde maakte dat u toen had rondgekeken omdat u de zaak niet helemaal vertrouwde. Wat hebt u toen gezien?
A: Toen wij daar bij de rotonde stonden, heb ik gezien dat de jas open stond van het meisje en dat haar haar in de war zat.
V: Weet u hoe het meisje heet?
A: [slachtoffer] .
(pagina 43)
V: Wat heeft [slachtoffer] over die man verteld?
A: Ze zei dat de man van buitenlandse afkomst was.
8.
Proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch, d.d. 28 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik zag [slachtoffer] zitten en ik vroeg wat er was gebeurd. Zij zei tegen mij dat ze gepakt was door een jongen. Ik zag dat haar broek open hing en dat de jas van haar schouders hing. Je zag dus wel dat hij van alles had geprobeerd.
9.
Proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 5 oktober 2020, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 27 januari 2019 heeft er een poging verkrachting/aanranding plaatsgevonden op de Kooikersweg te ’s-Hertogenbosch. Van het slachtoffer zijn 3 stuks kleding inbeslaggenomen en veiliggesteld i.v.m. mogelijke DNA-sporen van de mogelijke verdachte.
Op 2 oktober 2020 kwam er een aanvraag binnen bij FO voor het inzenden van de bovengenoemde stukken kleding naar het NFI op verzoek van slachtoffer/slachtofferhulp Nederland en de behandelend psycholoog van het slachtoffer. Dit in opdracht van officier van justitie G.J. Burgers.

Slachtoffer

Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedag 2] 1998
Geboorteplaats : Groningen

Stukken van overtuiging (SVO)

Aan de volgende SVO’s dient onderzoek te worden verricht:

Sporendragers

Goednummer : PL2100-2019018442-1461463
SIN : AALS8907NL
Object : Kleding (Broek)
Merk/type : Only
Kleur : Zwart
Goednummer : PL2100-2019018442-1466908
SIN : AALS8908NL
Object : Kleding (Shirt)
Kleur : Zwart
Goednummer : PL2100-2019018442-1466910
SIN : AALS8906NL
Object : Riem
Kleur : Zwart
Bijzonderheden : Riem met zilverkleurige gesp

Onderzoeksopdracht/vraagstelling

- Bevat deze broek [spoor identificatienr. AALS8907NL] mannelijk humaan biologisch celmateriaal en van wie? Knoop van de broek.
  • Bevat dit shirt [spoor identificatienr. AALS8908NL] mannelijk humaan biologisch celmateriaal en van wie? Binnenkant shirt, ter hoogte van de borsten.
  • Bevat deze riem [spoor identificatienr. AALS8906NL] mannelijk humaan biologisch celmateriaal en van wie? Gesp.
10.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 27 november 2020, nummer 2020.11.12.094 (aanvraag 001), opgemaakt door de NFI-deskundige J.L.W. Dieltjes, dossierpagina’s 58-62, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 58)
Vraagstelling
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht om riem AALS8906NL, broek AALS8907NL en shirt AALS8908NL van het slachtoffer [slachtoffer] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of op het onderzoeksmateriaal DNA aanwezig is en, zo ja, van wie dat DNA afkomstig kan zijn.
(pagina 59)
Onderzoek naar biologische sporen
In de aanvraag onderzoek van de Politie Eenheid Oost-Brabant is per te onderzoeken item specifiek vermeld welke locaties bemonsterd moeten worden.
Riem AALS8906NL van het slachtoffer [slachtoffer]
Conform de vraagstelling is de gesp van de riem bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die met de gesp in contact is (zijn) geweest. Daarnaast is met hetzelfde doel ook het uiteinde van de riem bemonsterd. De bemonsteringen zijn als respectievelijk AALS8906NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Broek AALS8907NL van het slachtoffer [slachtoffer]
Conform de vraagstelling is de broeksknoop bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die met de knoop in contact is (zijn) geweest. De bemonstering is als AALS8907NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Shirt AALS8908NL van het slachtoffer [slachtoffer]
Conform de vraagstelling is de binnenzijde van het shirt ter hoogte van de borsten bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die op deze locatie met het shirt in contact is (zijn) geweest. De bemonsteringen zijn als AALS8908NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.

Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek

In Tabel 2 staan de personen van wie de DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.

Tabel 2 DNA-profielen van personen betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek

SIN
Naam
Geboortedatum
alle bemonsteringen
aangenomen DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer]
[geboortedag 2] 1998
WAAA4709NL
[verdachte] (zie toelichting)
[geboortedag 1] 1972
Toelichting: Dit DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek vanwege een overeenkomst in de DNA-databank (zie 'DNA-databank').
(pagina 60)
In Tabel 3 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze tabel zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld.
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AALS8906NL#01
(
gesp riem)
minimaal twee personen
- slachtoffer [slachtoffer]
- minimaal één man (zie toelichting 1)
niet berekend (zie toelichting 2)
niet van toepassing
AALS8906NL#02
(
uiteinde riem)
minimaal drie personen
- slachtoffer [slachtoffer]
- [verdachte]
- minimaal één onbekende persoon
niet berekend (zie toelichting 2)
meer dan 1 miljard
AALS8907NL#01
(
broeksknoop)
minimaal twee personen
- slachtoffer [slachtoffer]
- [verdachte]
niet berekend (zie toelichting 2)
meer dan 1 miljard
AALS8908NL#01
(
linkerborst shirt)
minimaal twee personen
- slachtoffer [slachtoffer]
- minimaal één man (zie toelichting 1)
niet berekend (zie toelichting 2)
niet van toepassing
AALS8908NL#02
(
rechterborst shirt)
minimaal twee personen
- slachtoffer [slachtoffer]
- [verdachte]
niet berekend (zie toelichting 2)
meer dan 1 miljard
Toelichting:
1. Dit DNA-mengprofiel is vooralsnog onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen of een gedeelte van het DNA afkomstig kan zijn van [verdachte] . Aanvullend DNA-onderzoek levert naar verwachting een DNA-mengprofiel op dat geschikt is om een uitspraak te doen of [verdachte] wel of geen DNA kan hebben bijgedragen aan deze bemonstering. Vanwege de overige resultaten is dat nu niet geïndiceerd.
2. Zoals hierboven beschreven is aangenomen dat een prominente hoeveelheid van het DNA in deze bemonstering afkomstig is van het slachtoffer zelf. Om die reden is de bewijskracht niet berekend.

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

(pagina 61)
DNA-mengprofielen AALS8906NL#02, AALS8907NL#01 en AALS8908NL#02 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van [verdachte] , dan wanneer de bemonsteringen geen DNA bevatten van [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen persoon.
11.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 januari 2021, dossierpagina’s 72-79, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 72)
Dit verhoor wordt zoveel mogelijk in de vraag en antwoord stijl weer gegeven. Hierbij staat de letter 'V' voor een vraag van ons, verbalisanten, en de letter ‘A’ voor het antwoord van de verdachte.
(pagina 76)
Opmerking verbalisanten:
Op zondag 27 januari 2019 heeft een vrouw bij de politie gemeld dat zij was aangevallen door een man die haar had geprobeerd te verkrachten.
De kleding van deze vrouw is veiliggesteld en voor onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Uw DNA zit in de DNA databank. Na onderzoek bleek dat uw DNA op de kleding van die vrouw was aangetroffen.
(pagina 77)
V: Hoe kan dit?
Opmerking raadsman:
[verdachte] ik denk dat het beter is dat je jouw verhaal vertelt.
A: Ik weet niet welke dag, welke datum, welk moment. Ik was naar mijn huis van begeleid wonen, van [adres 2] (
het hof begrijpt: te ’s-Hertogenbosch, gelet op verdachtes verklaring op pagina 73). Ik was buiten een sigaret aan het roken. Toen kwam er een meisje aan. Dat meisje is weggelopen.
(pagina 78)
Ze heeft mij met haar hele lichaam aangeraakt.
12.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof op 6 december 2023, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij naar mijn lengte. Ik ben 172 cm lang.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verklaringen van aangeefster [slachtoffer] zijn innerlijk en onderling tegenstrijdig en moeten om die reden als onbetrouwbaar worden aangemerkt, zodat die verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs. In dit verband heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat aangeefster verschillend heeft verklaard over het signalement van de dader, over de wijze waarop zij de route naar huis aflegde (per fiets of te voet) en de geografische locatie waar de dader haar begon aan te raken.
De verdachte heeft verklaard dat er, toen hij buiten bij zijn woning een sigaret aan het roken was, een huilend meisje kwam aangelopen. Zij was volgens de verdachte dronken of had drugs gebruikt. Met de kleding van het meisje zou, volgens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, niets opmerkelijks aan de hand zijn. Zij zou relationele problemen hebben met haar vriend. Toen de verdachte het meisje zou hebben gezegd dat hij haar niet kon helpen, heeft zij de verdachte kusjes gegeven, waarna hij haar meermaals van zich heeft afgeduwd en haar gezegd heeft dat zij naar huis moest gaan. Toen zij van de verdachte wegliep was haar kleding ‘gewoon normaal, gewoon netjes’, aldus de verdachte.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze lezing van de verdachte een niet onaannemelijke verklaring geeft voor het feit dat zijn DNA op de inbeslaggenomen kledingstukken is aangetroffen. De verdachte kan immers bij het wegduwen met zijn hand de riem van aangeefster hebben geraakt en de riem kan daarbij verschoven zijn, waardoor de broeksknoop los van de riem is gekomen en de hand van de verdachte ook de broeksknoop kan hebben geraakt. Op die wijze kan er huidepitheel op de riem en broeksknoop terecht zijn gekomen, waardoor het aantreffen van het DNA-profiel van de verdachte op de forensisch onderzochte kleding van aangeefster te verklaren valt.
De omstandigheid dat het DNA van de verdachte ook is gevonden op de binnenzijde van het shirt van aangeefster ter hoogte van haar rechterborst, kan volgens de raadsman worden verklaard door mogelijke contaminatie van sporendragers, gezien het feit dat aangeefster de riem en het shirt thuis heeft gehad, deze mogelijk in elkaar verstrengeld zijn geraakt en/of door de onzorgvuldige wijze waarop de inbeslaggenomen riem en het inbeslaggenomen T-shirt samen zijn verpakt in een papieren zak. Ook is komen vast te staan dat die zak een aanzienlijk aantal keren is verplaatst en niet kan worden uitgesloten dat het shirt en de riem alstoen verstrengeld zijn geraakt in de zak. Tegen deze achtergrond is de afwezigheid van een verklaring van de verdachte voor het feit dat zijn DNA is aangetroffen aan de binnenzijde van het T-shirt van aangeefster niet verwonderlijk, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, volgens bestendige jurisprudentie betekent dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar zijn. Indien die verklaringen betrouwbaar worden geacht zal het hof daarnaast moeten beoordelen of voor de beweringen van [slachtoffer] voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. Deze twee te beantwoorden vragen zijn overigens niet geheel van elkaar te onderscheiden, omdat het oordeel over de betrouwbaarheid vaak – en zo ook in deze zaak – mede berust op het aanwezige steunbewijs. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [slachtoffer] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.

C.

Op 5 februari 2019 heeft aangeefster [slachtoffer] bij de politie, nadat zij kort na het incident door verbalisanten informatief was gehoord in haar woning, een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen haar in de nacht van 26 op 27 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch is overkomen. Op 13 januari 2021 is aangeefster door de politie aanvullend gehoord en op 28 oktober 2021 heeft zij een verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.
Met de verdediging constateert ook het hof dat de door [slachtoffer] ter gelegenheid van het zogenaamde ‘informatieve gesprek’ op 27 januari 2021 omstreeks 04.15 uur afgelegde verklaring op bepaalde onderdelen, met name over de wijze waarop zij zich kort voor het incident verplaatste, tegenstrijdig is met haar latere verklaringen. Aangeefster verklaarde op 5 februari 2021 ook dat “(h)et (…) niet de eerste keer (is) dat ik dingen vergeet. Als ik iets heftigs meemaak, dan wil ik dat meteen wegduwen en er niet aan herinnerd worden. Daarom wil ik hulp hebben.”
Echter, wat daar ook van zij, het hof stelt tevens vast dat haar verklaringen – waar het gaat om de kern van de haar aangedane gedragingen, namelijk het zoenen en proberen te zoenen, het vasthouden van aangeefster, het betasten van haar borsten, buik en vagina, zijnde de essentiële onderdelen waarop de bewezenverklaring van poging tot verkrachting is gestoeld – nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn. Daarbij herinnerde aangeefster zich eerst minder, klaarblijkelijk om de door haar hiervoor opgegeven reden. Dat dit anders zou zijn en zij in de loop van de tijd seksuele handelingen erbij verzonnen zou hebben, wordt weerlegd door het feit dat de getuigen die haar meteen na het incident hebben opgevangen, spreken van een hevig in paniek zijnde aangeefster met haar broek open en half naar beneden, die vertelde, illustrerend met gebaren, dat een man haar overal had aangeraakt. Aangeefster benoemt voorts details, in het bijzonder over de bewezenverklaarde gang van zaken rondom hetgeen haar die nacht is overkomen, die ook terugkomen in dan wel corresponderen met de overige bewijsmiddelen, zoals de omstandigheid dat haar jas door de man was opengemaakt en haar broek door hem was losgemaakt en dat door de getuigen die haar aantroffen is waargenomen dat haar jas open was en haar broek naar beneden hing. De door de verdediging aangevoerde inconsistenties in de verklaringen van aangeefster maken naar het oordeel van het hof aldus niet dat haar gehele verklaringen als onbetrouwbaar terzijde behoren te worden gesteld.
Daarbij komt dat de verklaringen van aangeefster in belangrijke mate steun vinden in de tot het bewijs gebezigde resultaten van het forensisch onderzoek. Aangeefster [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat de dader haar broek had losgemaakt en haar borsten onder haar shirt heeft betast. De kleding die aangeefster [slachtoffer] de betreffende nacht droeg, is bemonsterd op sporen. Deze bemonstering is vervolgens onderworpen aan een DNA-onderzoek en daaruit kwam naar voren dat op het uiteinde van de riem, op de broeksknoop en aan de binnenzijde van het shirt ter hoogte van de rechterborst, sprake was van mannelijk DNA in de bemonstering. Daaruit is een DNA-profiel verkregen dat ‘matcht’ met het DNA-profiel van de verdachte. De bevindingen van het DNA-onderzoek zijn meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van de verdachte, dan wanneer de bemonsteringen geen DNA bevatten van de verdachte, maar van een willekeurig gekozen andere persoon. Deze objectieve bevindingen bieden naar het oordeel van het hof aldus in grote mate steun aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer] over de onzedelijke handelingen die bij haar zijn verricht en wijzen in de richting van de verdachte als degene die deze handelingen heeft gepleegd.
De verdediging heeft geopperd dat het DNA van de verdachte op de broeksriem en broeksknoop terecht kan zijn gekomen toen hij het meisje in kwestie zou hebben weggeduwd en – daarnaast – dat het DNA van de verdachte op de locatie van de riem met de binnenzijde van het shirt van aangeefster zou kunnen zijn gecontamineerd.
Het hof is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is dat het DNA van de verdachte via het – door het beweerdelijke wegduwen van aangeefster – verschuiven van de broeksriem op de broeksknoop is terechtgekomen. Dit betreft slechts een aan de hand van een summiere verklaring van de verdachte over het enkele door de verdachte wegduwen van aangeefster gedane suggestie van de verdediging, waarvoor in het procesdossier (daaronder mede begrepen de forensische rapportage), noch in het verhandelde ter terechtzitting, aanknopingspunten zijn te vinden.
Indien voorts wordt aangenomen dat er – door de onzorgvuldige wijze van veiligstellen van de riem en het shirt van aangeefster – wel van de gestelde contaminatie van sporen op de broeksriem en het shirt sprake is geweest, dan neemt dat naar het oordeel van het hof niet weg dat er DNA van de verdachte op de riem en/of het T-shirt van aangeefster is aangetroffen, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de belastende redengevendheid van dit gegeven kan ontzenuwen.
Het hof acht de alternatieve lezing van de verdachte over hetgeen in de nacht van 26 op 27 januari 2019 volgens hem zou zijn voorgevallen evenmin aannemelijk geworden, omdat belangrijke elementen uit die alternatieve lezing, inhoudende dat het meisje in kwestie onder invloed zou van alcohol en/of drugs en dat haar kleding normaal zou zitten, evident in strijd zijn met de inhoud van het procesdossier. Daaruit volgt immers dat de verhorend verbalisanten kort na het tenlastegelegde niet de indruk hadden dat aangeefster onder invloed was of dronken was (vide dossierpagina 77), alsmede dat getuige [getuige 1] en/of [getuige 2] hebben waargenomen dat het haar van aangeefster in de war zat en haar jas en broek open waren. Het is bovendien lastig voorstelbaar dat aangeefster vanaf de ontmoetingsplek waarover de verdachte spreekt (omgeving [adres 2] waar hij toen woonde) is weggelopen, terwijl haar kleding normaal, gewoon netjes zat, om vervolgens zo’n 1,9 kilometer verderop bij de rotonde aan de Helftheuvelweg zonder directe aanleiding met haar broek open en half op haar knieën in paniek voor een auto te springen. De verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] die daarover verhalen, ondersteunen daarentegen wel de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] .
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar acht en tot het bewijs bezigt en van oordeel is dat deze verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.

D.

Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Het hof is voorts van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, met name het met zijn hand in de onderbroek van aangeefster gaan en het betasten van haar vagina, mede gelet op de overige handelingen zoals het proberen te zoenen en het betasten, dermate kennelijk doelgericht en seksueel qua aard is, dat dit handelen moet worden aangemerkt als een begin van uitvoering van wederrechtelijk seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster, zodat naar ’s hofs oordeel sprake is geweest van een poging tot verkrachting als bedoeld in artikel 242 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Resumerend acht het hof op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde poging tot verkrachting heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting. Het slachtoffer was in de nacht van 26 op 27 januari 2019 vanuit de binnenstad van ’s-Hertogenbosch alleen op weg naar huis, toen zij werd aangeroepen door de verdachte. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer vastgepakt door een arm om haar heen te slaan, heeft zijn tong in haar mond geduwd, de jas van het slachtoffer opengemaakt en heeft vervolgens de borsten, buik en vagina van het slachtoffer betast. Voorts heeft de verdachte het slachtoffer – met zijn hand in haar nek – met kracht naar beneden en/of voorover geduwd en haar in een houdgreep gehouden terwijl het slachtoffer riep dat zij los moest worden gelaten. Het slachtoffer heeft zich los gevochten en is zo uit de greep van de verdachte ontkomen. Toevallige passanten hebben zich vervolgens over haar ontfermd.
De verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen, kennelijk puur uit het oogpunt van eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer, hetgeen zich in deze zaak ook daadwerkelijk heeft gemanifesteerd. Bovendien bestaat daardoor de gerede kans op een scheefgroei in de psychoseksuele ontwikkeling en kan het vertrouwen in de medemens ernstig verstoord raken. Daarbij komt dat het strafbare feit zich heeft afgespeeld in het holst van de nacht in de openbare ruimte, hetgeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg brengt. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van de uittreksels uit de Justitiële Documentatie, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte in Nederland d.d. 15 november 2023, alsmede betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte op Curaçao d.d. 9 november 2023, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor zedendelicten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij woonachtig is in een huurwoning met zijn honden, hij een zoon heeft die bij zijn ex-partner woont, hij een vriendin heeft, hij werkzaam is in de groenvoorziening, hij tijdens de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling van Curaçao naar Nederland is gekomen en hij onder behandeling is geweest van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg voor agressieproblematiek.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de grote psychische gevolgen voor het slachtoffer en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de advocaat-generaal zulks eveneens heeft onderkend, is het hof van oordeel dat met oplegging van de door hem gevorderde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van deze zaak. Het hof zal mitsdien overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
In het kader van de straftoemeting heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van (poging tot) verkrachting, in aanmerking genomen, waarbij het hof als strafverhogende factoren heeft meegewogen de omstandigheid dat het strafbare feit is begaan jegens een nog jonge vrouw (destijds 20 jaar), in het holst van de nacht wanneer er doorgaans weinig mensen op straat zijn en het slachtoffer zich zeer hulpeloos moet hebben gevoeld, en de omstandigheid dat het strafbare feit voor het slachtoffer dermate traumatisch is geweest dat zij – blijkens een schrijven van haar behandelaar bij GGZ-instelling [behandelaar] d.d. 8 november 2023 – thans (bijna vijf jaar nadien) daarvan nog steeds ernstige hinder in haar dagelijkse leven ondervindt en daarvoor wekelijkse behandelingen dient te ondergaan.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 10.562,46, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 60,00 voor de inbeslaggenomen kleding;
een bedrag van € 120,00 voor een winterjas;
een bedrag van € 31,91 aan kosten voor medicatie;
een bedrag van € 174,15 aan reiskosten;
een bedrag van € 176,40 aan parkeerkosten;
een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, met veroordeling van de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt.
Namens de benadeelde partij is te kennen gegeven dat de gehele vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd.
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij in verband met de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op de materiële schadeposten i. tot en met v., is door de verdediging niet inhoudelijk betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat de gestelde bedragen van in totaliteit € 562,46 voor toewijzing gereed liggen.
Met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding (post vi.) overweegt het hof als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar gemachtigde, heeft in dit verband immers gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt door het bewezenverklaarde een posttraumatische stressstoornis te hebben opgelopen, te kampen te hebben met paniek- en angstklachten, herbelevingen, prikkelbaarheid, gevoelens van suïcidaliteit en een dysfore stemming. De benadeelde partij is wantrouwend geworden jegens derden en daardoor beperkt in het aangaan van sociale relaties. Zij durfde haar woning niet te verlaten en leefde geruime tijd als een kluizenaar. Een en ander is door de gemachtigde van de benadeelde partij onderbouwd met stukken, onder meer behelzende medische verklaringen van de psychologen en huisarts waarbij de benadeelde partij onder behandeling staat.
Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten als de onderhavige een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 10.000,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Meer specifiek zal de wettelijke rente over een bedrag van € 10.180,00 (posten i., ii. en vi.) vanaf 27 januari 2019, zijnde de datum van het delict, worden toegewezen. Vanwege de veelheid aan schadeposten met verschillende data waarop de respectievelijke overige schades zijn ontstaan, zal de ingangsdatum van de wettelijke rente over een bedrag van € 382,46 (posten iii., iv. en v.) door het hof worden bepaald op 31 januari 2022, zijnde de datum waarop de vordering is gedateerd.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 10.562,46. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.562,46 (zegge: tienduizend vijfhonderdtweeënzestig euro en zesenveertig cent)bestaande uit € 562,46 (zegge: vijfhonderdtweeënzestig euro en zesenveertig cent) aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2019 over een bedrag van € 10.180,00 en vanaf 31 januari 2022 over een bedrag van € 382,46, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, aan de zijde van de benadeelde partij tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.562,46 (zegge: tienduizend vijfhonderdtweeënzestig euro en zesenveertig cent)bestaande uit € 562,46 (zegge: vijfhonderdtweeënzestig euro en zesenveertig cent) aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2019 over een bedrag van € 10.180,00 en vanaf 31 januari 2022 over een bedrag van
€ 382,46, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. dr. C.M. Hilverda en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. drs. A. Burgmeijer, griffiers,
en op 20 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Buljevic, Hilverda en Van Veen voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.