ECLI:NL:GHSHE:2023:4234

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.315.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld na schuldhulpverlening en de gevolgen voor hoofdelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een man tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man en de vrouw waren hoofdelijk verbonden voor een schuld aan Qander Consumer Finance B.V. van € 40.000, die zij gezamenlijk hadden afgesloten. Na de beëindiging van hun relatie heeft de man in het kader van schuldhulpverlening een schuldakkoord bereikt, waarbij hij een bedrag van € 5.495,48 aan Qander heeft voldaan. De vrouw had eerder vorderingen ingesteld tegen de man voor betaling van een bedrag van € 4.750,-- en een maandelijkse betaling van € 270,--, maar deze vorderingen zijn door het hof afgewezen. Het hof oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de schuld nog bestaat, aangezien de man zijn verplichtingen heeft nagekomen en geen betalingsverzoeken meer heeft ontvangen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de vrouw af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.315.189/01
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. D.W.M. de Haan te Oosterhout, Noord-Brabant,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout, Noord-Brabant.
op het bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 mei 2022, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/389255 / HA ZA 21-511)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties 8 en 9;
  • akte incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de zijde van de man;
  • memorie van antwoord in het incident;
  • de memorie van grieven inclusief aanvulling gronden met producties 10 en 11;
  • het arrest in het incident d.d. 8 november 2022;
  • memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep met memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep;
  • memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep met productie 12, abusievelijk genummerd als productie 10;
  • de mondelinge behandeling van 1 november 2023;
  • de bij journaalbericht van 20 oktober 2023 door de man toegezonden producties 13 en 14, die hij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond.
b) Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
c) Op 13 november 2017 hebben partijen bij Qander Consumer Finance B.V. (hierna: Qander) een doorlopend krediet afgesloten van € 40.000,--. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld.
d) Medio 2019 is de relatie verbroken en de samenleving beëindigd.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de
vrouwin conventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.750,-- aan Qander, zulks binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
II. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 270,-- per maand vanaf de maand augustus 2021 tot het moment dat de schuld aan Qander, met rente, volledig afgelost zal zijn;
III. de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 4.750,-- voor het geval de man niet binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis zal voldoen aan het onder I. gevorderde;
IV. de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 270,-- per maand voor het geval de man in gebreke blijft met de betaling van zijn termijnen, totdat de lening geheel afgelost zal zijn, indien en zo lang de man, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, niet zal voldoen aan het gevorderde onder II;
V. de man te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben bij hun uiteengaan met elkaar afgesproken dat voor de hoofdsom bij Qander ad € 40.000,-- door de man een bedrag van € 27.000,-- zou worden afgelost. De vrouw zou een bedrag van € 13.000,-- aflossen. De vrouw zou daartoe aan de man een bedrag van € 132,76 per maand betalen. De man zou maandelijks € 400,-- (bijdrage vrouw en zijn bijdrage tezamen) aan Qander betalen. Begin maart 2020 belde Qander de vrouw met de mededeling dat er een betalingsachterstand was. De vrouw heeft daarom aan de man laten weten dat zij voortaan rechtstreeks aan Qander betaalt. Sinds februari 2020 voldoet de man niet meer aan zijn betalingsverplichtingen aan Qander. De vrouw heeft de man aangesproken op de nakoming van zijn verplichtingen, voortvloeiend uit de onderling gemaakte afspraken. De man is aldus tot het moment van dagvaarding een bedrag van € 4.750,-- verschuldigd aan Qander en vanaf augustus 2021 een bedrag van € 270,-- per maand. De vrouw wil dat er dwangsommen worden opgelegd.
3.3.1.
De
manheeft de stellingen van de vrouw betwist. Deze betwisting zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. De man heeft voorts een eis in reconventie ingesteld. Hij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat i) partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijk afgesloten leningsovereenkomst bij Qander en ii) dat ieder voor de helft draagplichtig is voor deze schuld.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft de man het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben op 10 augustus 2019 bij Qander een splitsingsaanvraag ingediend. Deze aanvraag is nooit door Qander geaccepteerd. Partijen zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk. De man heeft nimmer afstand gedaan van enig recht om het gedeelte boven zijn aandeel in de schuld (50% in de interne verhouding) van de vrouw terug te vorderen.
3.4.1.
In het tussenvonnis van 9 februari 2022 heeft de
rechtbankeen mondelinge behandeling bevolen.
3.4.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, de man veroordeeld om een bedrag van € 4.750,-- te betalen aan Qander ter zake van het doorlopend krediet met rekeningnummer 1036734005445, zulks binnen een maand na betekening van dat vonnis. Verder is de man veroordeeld om een bedrag van € 270,-- (het hof begrijpt: per maand) te betalen aan Qander voor het doorlopend krediet, zulks vanaf augustus 2021 tot het moment dat zijn aandeel in de schuld aan Qander, met rente, volledig afgelost zal zijn. Het meer of anders gevorderde is afgewezen en de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Voor wat betreft de vordering van de man om voor recht te verklaren dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld aan Qander, is deze vordering afgewezen wegens het ontbreken van belang, omdat tussen partijen vaststaat dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor die schuld.
De procedure in hoger beroep
Vordering van de man
3.5.1.
De
manheeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen zijn veroordeling tot betaling aan Qander. De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen in eerste aanleg, althans die vorderingen af te wijzen. De man vordert verder veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties, alsmede de (na)kosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen arrest en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.5.2.
De man heeft ter toelichting op zijn grieven aangevoerd dat hij zich voor schuldhulpverlening heeft gewend tot de Kredietbank. Op 31 mei 2022 heeft Qander aan de man laten weten dat de automatische incasso’s zijn stopgezet, zodat de Kredietbank tijd heeft om tot een voorstel te komen. Vanuit de Kredietbank is aan Qander een voorstel gedaan. Dit voorstel is door Qander geaccepteerd. Daarmee is een akkoord bereikt in het minnelijk schuldhulpverleningstraject. Dit schuldakkoord houdt, kort gezegd, in dat de man voor de schuld aan Qander een bedrag van € 5.495,48 aan Qander voldoet, waarna kwijtschelding van het restant van de vordering wordt verleend. Door betaling aan Qander op 5 oktober 2023 is zijn schuld aan Qander voldaan (zie productie 14). Dit betekent dat de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg dienen te worden afgewezen. De man kan immers niet meer worden gehouden tot betaling van een (eenmalig) bedrag ad € 4.750,-- aan Qander en een maandelijks bedrag ad € 270,--. De man heeft immers zijn (deel van de) schuld inmiddels afgelost.
3.6.
De
vrouwheeft de grieven van de man weersproken.
3.7.
Het
hofoverweegt als volgt. Het staat vast dat partijen een schuld hadden bij Qander. De omvang van deze schuld was op 25 mei 2022 € 34.328,46. Verder staat vast dat partijen voor deze schuld hoofdelijk verbonden zijn. Ook staat vast dat de man zich voor schuldhulpverlening tot de Kredietbank heeft gewend en dat de Kredietbank in dit kader een schuldakkoord heeft gesloten met alle schuldeisers van de man, derhalve ook met Qander. Uit het e-mailbericht van 17 oktober 2023 van Intrum – die de belangen behartigt van Qander – (productie 14 van de zijde van de man) blijkt dat door de Kredietbank op 5 oktober 2023 een bedrag ad € 6.144,43 is voldaan aan Intrum en dat daarmee uitvoering is gegeven aan het schuldakkoord. Dit betekent voor de man, aldus Intrum in voornoemd e-mailbericht van 17 oktober 2023
”dat u uw schuld hebt voldaan voor deze vordering en u zult hier niet meer door onze opdrachtgever of Intrum worden aangeschreven.”
De vrouw heeft ter zitting op 1 november 2023 verklaard dat zij normaliter op de tweeëntwintigste van de maand een betalingsverzoek ontvangt ter voldoening van haar maandelijkse aflossing en rente aan Qander/Intrum. Echter, heeft zij op 22 oktober 2023, zijnde de eerste datum nádat betaling door de Kredietbank in het kader van de minnelijke schuldhulpverlening is geschied, geen betalingsverzoek (meer) ontvangen. In het licht van het voorgaande, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de schuld bij Qander/Intrum nog bestaat. Dit brengt met zich dat het hof de vorderingen van de vrouw zoals hierboven weergegeven in rov. 3.2.1 onder I en II, alsnog zal afwijzen.
Vordering van de vrouw
3.8.
De
vrouwheeft incidenteel hoger beroep ingesteld, welk beroep zich richt tegen de afwijzing van de door haar in eerste aanleg gevorderde dwangsommen. Kosten rechtens.
3.9.
Nu het
hofde hiervoor genoemde vorderingen (I en II) van de vrouw in conventie alsnog afwijst, komt het hof niet meer toe aan een beoordeling van de vordering van de vrouw in haar incidenteel hoger beroep. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.

4.De slotsom

4.1.
Op grond van het voorgaande dient het bestreden vonnis vernietigd te worden, voor zover de man daarbij in conventie is veroordeeld om aan Qander te betalen een bedrag van € 4.750,-- (eenmalig) alsook een bedrag van € 270,-- per maand vanaf 21 augustus 2021 tot het moment dat de man zijn aandeel in de schuld aan Qander, met rente, volledig heeft afgelost. Gelet op de leesbaarheid van het dictum, zal het hof het gehele vonnis vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
4.2.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de man verzocht, de vrouw te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige levensgezellen) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De uitspraak

Het hof:
In het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 18 mei 2022 en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen in conventie en reconventie (alsnog) af;
compenseert de proceskosten van het geding in beide instanties, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.M. Goes, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2023.
griffier rolraadsheer