ECLI:NL:GHSHE:2023:4223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.330.593_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv betreffende schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad in kort geding over goederenverwerking

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2023, betreft het een incident ex artikel 351 Rv in een hoger beroep kort geding. De appellante, gevestigd in Turkije, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zij werd veroordeeld tot het ophalen van goederen bij de opslaglocaties van de geïntimeerde, een B.V. gevestigd in Nederland. De voorzieningenrechter had de appellante op straffe van een dwangsom van € 2.000 per opslaglocatie per dag veroordeeld, met een maximum van € 500.000, en de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerde begroot op € 1.861,73. De appellante vorderde in het incident dat het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis zou schorsen, omdat zij meende dat het vonnis feitelijke en juridische misslagen bevatte die een noodtoestand voor haar creëerden.

Het hof heeft de vordering van de appellante afgewezen. Het hof oordeelde dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet gemotiveerd was, maar dat de voorzieningenrechter op basis van artikel 254 Rv een voorlopige voorziening had getroffen die ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad kon worden verklaard. De appellante had niet voldoende onderbouwd dat de veroordeling tot het ophalen van de goederen een noodtoestand voor haar zou veroorzaken. Het hof concludeerde dat het belang van de geïntimeerde bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder woog dan het belang van de appellante bij schorsing van die uitvoerbaarheid. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 9 januari 2024 zal plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.330.593/01
arrest van 19 december 2023
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Turkije),
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellante],
advocaat: mr. K. Tülü te Haarlem,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C. Jeloschek te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 juli 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 juli 2023, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/410282 / KG ZA 23-250)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in spoedappel met grieven en een incidentele vordering ex artikel 351 Rv met producties;
  • de beslissing van de rolraadsheer op de rol van 8 augustus 2023 waarbij het verzoek van [appellante] om behandeling als spoedappel is afgewezen;
  • de memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het bestreden vonnis is [appellante] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per opslaglocatie per dag met een maximum van € 500.000,-- veroordeeld tot het ophalen van de [goederen] bij de twee opslaglocaties van [geïntimeerde] binnen 4 weken na betekening van het vonnis. Tevens is [appellante] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.861,73. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
In dit incident vordert [appellante] dat het hof bepaalt dat aan het bestreden vonnis de bij voorraad verklaarde uitvoerbaarheid wordt ontnomen, althans dat de tenuitvoerlegging daarvan wordt geschorst totdat in de bodemzaak in hoger beroep zal zijn beslist, althans dat [geïntimeerde] wordt verboden het vonnis ten uitvoer te leggen. Tevens heeft [appellante] verzocht om een mondelinge behandeling in het incident.
3.3.
Voor de onderbouwing van haar incidentele vordering verwijst [appellante] allereerst naar de grieven in de hoofdzaak. Verder stelt [appellante] dat zij belang heeft bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad omdat het vonnis feitelijke en juridische misslagen toont die een noodtoestand creëren aan de zijde van [appellante]. Onder meer is de voorzieningenrechter volgens [appellante] buiten zijn bevoegdheid getreden door meer toe te wijzen dat hij had gemogen. De noodtoestand blijkt volgens [appellante] uit de aard van de zaak daar zij thans met grote gevolgen is opgescheept, zoals onder de grieven is uiteengezet.
3.4.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Op de rol van 17 oktober 2023 heeft de zaak gestaan voor opgave verhinderdata ten behoeve van een mondelinge behandeling in het incident. [appellante] heeft op die datum geen verhinderdata opgegeven, maar heeft verzocht om arrest in incident te wijzen. Het hof leidt hieruit af dat [appellante] geen prijs meer stelt op een mondelinge behandeling in het incident, zodat het hof het verzoek om een mondelinge behandeling in het incident als ingetrokken beschouwd.
3.6.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat
de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.7.
Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden eindvonnis niet is gemotiveerd. Daarom zal de incidentele vordering worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor onder 3.5 onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.8.
Bij die beoordeling stelt het hof het volgende voorop. [appellante] heeft in de dagvaarding in hoger beroep met grieven en een incidentele vordering ex artikel 351 Rv met producties, na het formuleren van de grieven, direct onder het kopje INCIDENTELE VORDERING TOT SCHORSING UITVOERBAARHEID BIJ VOORRAAD, verzocht
“al hetgeen hiervoor is uiteengezet, alhier herhaald en ingelast te beschouwen.”In de tekst die onder dit kopje in het incident volgt, heeft [appellante] niet veel meer gesteld dan:
“[appellante] heeft belang bij een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, daar het Vonnis feitelijke en juridische misslagen toont, welke een noodtoestand creëren aan de zijde van [appellante].”
Het hof is van oordeel dat deze blote stelling met de algemene verwijzing naar de memorie van grieven niet kan worden beschouwd als het aanvoeren van stellingen en feiten in het kader van het door [appellante] opgeworpen incident. Onvoldoende duidelijk is welke stellingen en feiten uit de memorie van grieven [appellante] in dit incident wil inroepen. Dat betekent dat voor [geïntimeerde] niet duidelijk is tegen welke stellingen en feiten zij zich dient te verweren en voor het hof niet duidelijk is welke stellingen dienen te worden beoordeeld. Aan de inhoud van de memorie van grieven wordt dan ook voorbijgegaan.
3.9.
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. [appellante] heeft gesteld dat “
het Vonnis feitelijke en juridische misslagen toont, welke een noodtoestand creëren aan de zijde van [appellante].”Voor zover [appellante] met deze stelling doelt op de in grief 6 vermelde kennelijke misslag dat de voorzieningenrechter het bestreden vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, geldt dat van een juridische of feitelijke misslag slechts sprake is indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Daarvan is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake. In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op de voet van artikel 254 Rv een voorlopige voorziening getroffen. Het spoedeisend karakter daarvan brengt mee dat de voorzieningenrechter, zoals volgt uit artikel 258 Rv, het vonnis ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren. De beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt is daarom geen juridische misslag.
Voor de gestelde noodtoestand geldt dat [appellante] niet heeft onderbouwd in welke zin de veroordeling voor haar een noodtoestand zou veroorzaken.
3.10.
Wat betreft de te maken belangenafweging volgt uit de hiervoor onder 3.5 weergegeven maatstaf dat het belang van [geïntimeerde] bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel is gegeven. Hiervoor is overwogen dat geen sprake is van een juridische misslag en dat niet is onderbouwd dat door uitvoering van de veroordeling aan de zijde van [appellante] een noodtoestand zal ontstaan. Een afweging van belangen kan daarom niet in het voordeel van [appellante] uitvallen. De vordering in het incident moet worden afgewezen
.
3.11.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.12.
In de hoofdzaak is een datum bepaald voor een mondelinge behandeling na memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellante] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat een mondelinge behandeling na memorie van antwoord zal plaatsvinden op 9 januari 2024 om 12.30 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2023.
griffier rolraadsheer