ECLI:NL:GHSHE:2023:4197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
20-000108-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, en had hoger beroep aangetekend tegen deze veroordeling. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 30 dagen opgelegd, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod met de slachtoffers. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, met uitzondering van het contactverbod. De raadsman van de verdachte heeft primair gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en subsidiair voor integrale vrijspraak. Het hof heeft de bewijsvoering en de gronden van het vonnis verbeterd en aangevuld, en heeft geoordeeld dat de verdachte wel degelijk de intentie had om de slachtoffers te bedreigen. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de opgelegde straf, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000108-23
Uitspraak : 28 augustus 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-259198-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1976,
volgens opgaaf van diens raadsman ter terechtzitting te bereiken op het postadres: [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 1) en ‘eenvoudige belediging’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De politierechter heeft aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1964.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van het opgelegde contactverbod.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde en de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde en de strafoverwegingen te vervallen en zullen deze worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling en verbetering. Omwille van de leesbaarheid zal het hof de bewijsvoering in het geheel vervangen. Derhalve komt de bewezenverklaring uitsluitend te berusten op de navolgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Gelet op de vernietiging van het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging bepleit, nu het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet had mogen besluiten om tot vervolging van de verdachte over te gaan.
Daartoe heeft de raadsman – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat weergegeven – allereerst aangevoerd dat de wijze waarop de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de vermeende uitlatingen als tenlastegelegd onder 1, eerste gedachtestreepje, hebben doorgespeeld ertoe heeft geleid dat deze uitlatingen veel dreigender
(het hof begrijpt: dan bedoeld door de verdachte)overkwamen bij aangevers.
Het hof is van oordeel dat dit verweer feitelijke grondslag mist.
Op basis van het voorhanden politiedossier stelt het hof vast dat de door de verdachte tegenover getuige [getuige] geuite bewoordingen omstreeks 26 september 2022 voor getuige [getuige] kennelijk de aanleiding zijn geweest om bij de politie melding te doen van door de verdachte gedane uitlatingen. Gehoord als getuige verklaarde [getuige] nadien dat hij weet dat de verdachte persoonlijkheidsproblematiek heeft, maar hij zich kan voorstellen dat de verdachte door zijn geschiedenis, trauma’s en PTSS niets te verliezen heeft, waardoor [getuige] hem inschat als gevaarlijk. Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat er een verband is tussen de uitlating betreffende het kopen van een geweer in Luik in België en de geadresseerden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Immers, de uitlating over het geweer is door de verdachte gedaan tijdens een gesprek met getuige [getuige] over een zitting die zou plaatsvinden op 5 oktober, waarbij zou worden bepaald of en wanneer de woninguitzetting van de verdachte zou plaatsvinden. Volgens [getuige] zei de verdachte dat de latere aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] na 5 oktober op zouden moeten gaan passen. De politie heeft die uitlatingen van de verdachte tegenover getuige [getuige] serieus genomen en opgevat als bedreigend, waarna op 4 oktober 2022 – en daarmee een dag voor de zitting over de huisuitzetting – een zogenoemd stopgesprek plaatsvond met verdachte.
De verdachte heeft tijdens dit stopgesprek met de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , geconfronteerd met de zorgen van de politie omtrent zijn uitspraken tegenover [getuige] , wederom meerdere uitlatingen gedaan over aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waaronder dat als hij deze twee bij de rechter ziet, hij dan niet verantwoordelijk is en dat als hij op straat komt te staan, hij liever de gevangenis in gaat. De verdachte was erg geëmotioneerd en boos en zei tegen de verbalisanten dat hij in Liège aan een pistool kon komen, waarbij hij de prijzen van een gebruikt en nieuw pistool noemde.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de uitlatingen van de verdachte, zoals geuit tegen [getuige] en later tegen de verbalisanten, niet op zichzelf staan en wel degelijk verband houden met enerzijds beide aangevers en anderzijds de op stapel staande zitting waarbij zou worden beslist over zijn huisuitzetting. Niet is gebleken dat deze uitlatingen door de tussenkomst van de verbalisanten een andere, laat staan meer dreigende lading, aan het adres van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gekregen. Reden waarom het hof het verweer van de verdediging in zoverre verwerpt.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de politie een essentieel onderdeel van de tenlastelegging voor haar rekening heeft genomen. De politie heeft, door aangevers op de hoogte te stellen van de uitlatingen van de verdachte, immers het delict voltooid. De verdediging ziet hier een parallel met het uitlokverbod, in die zin dat politieagenten zich passief op dienen te stellen en niet zelf strafbare feiten dienen te veroorzaken.
Het hof stelt voorop dat voor een strafbare bedreiging niet is vereist dat de uitlating direct jegens de geadresseerde is geuit. Deze kan de geadresseerde ook langs indirecte weg hebben bereikt. Voldoende is in dat verband dat de geadresseerde hiervan op de hoogte is geraakt.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat de verdachte niet heeft bedoeld of gewild dat de geadresseerden op de hoogte zouden raken van de door hem gedane uitlatingen en dat er – zonder de tussenkomst van de politie – geen sprake zou zijn geweest van een (voltooid) delict.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de politie de verdachte niet heeft gebracht tot de door hem gedane uitlatingen. Nadat hij deze uitlatingen heeft gedaan, zijn de geadresseerden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door tussenkomst van de politie op de hoogte geraakt van de uitlatingen van de verdachte. Hoewel de stelling van de raadsman dat het delict door tussenkomst van de politie voltooid is op zichzelf correct is, is het hof van oordeel dat het de taak is van de politie om dergelijke dreigende uitlatingen met geadresseerden te delen. Zou de politie dit niet doen, zou de politie haar taak, die mede eruit bestaat de samenleving te ordenen door ontsporingen te bestrijden c.q. te voorkomen, verzaken. Het hof ziet de door de raadsman gestelde parallel met het uitlokverbod, waarbij de verdachte tot het doen van de uitlatingen door de politie zou zijn uitgelokt, niet.
Op grond van het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het verweer van de verdediging in zoverre eveneens verworpen dient te worden.
Resumerend is het hof van oordeel dat niet is gebleken van enige omstandigheid die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen
Het hof zal – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, uitwerken en zo nodig verbeteren in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman subsidiair integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder 1 en onder 2. Daartoe heeft hij – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat weergegeven– het volgende aangevoerd.
Ten eerste waren de uitlatingen van de verdachte onder feit 1 op zichzelf beschouwd en zeker tegen de achtergrond van de omstandigheden – te weten dat de aangevers de verdachte kenden en moesten weten dat de verdachte dit anders bedoelde – niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat het feit waarmee werd gedreigd daadwerkelijk zou kunnen worden gepleegd.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet op zowel de onder 1 tenlastegelegde bedreigingen als op de onder 2 tenlastegelegde belediging bij de verdachte ontbrak.
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging heeft de verdachte zich niet rechtstreeks tot aangevers gericht en blijkt niet dat de verdachte zich bewust is geweest van de kans dat zijn uitlatingen aangevers zouden bereiken en daarmee geen rekening gehouden.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde belediging is het niet aannemelijk dat de verdachte de bedoeling had om aangever te beledigen nu de verdachte zelf homoseksueel is. De verdachte heeft aangever [aangever 1] niet in zijn eer of goede naam willen aantasten.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlatingen op zichzelf en objectief bezien dreigend van aard zijn en geschikt zijn om in de gegeven omstandigheden bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vorenbedoelde redelijke vrees te doen ontstaan. Voorts blijkt uit zowel de aangifte van [slachtoffer 1] als uit de aangifte van [slachtoffer 2] dat zij de bedreigingen, in de context waarin deze plaatsvonden, ook hebben opgevat als bedreigingen met de dood en/of met zwaar lichamelijk letsel. Zij waren in een eerder stadium beiden als hulpverleners/begeleiders bij de verdachte betrokken en waren ervan op de hoogte dat de verdachte hen (en de organisaties/bedrijven waarvoor zij werkten) ervoor verantwoordelijk hield dat hij mogelijk zijn woning zou gaan verliezen. De verdachte deed de uitlatingen omstreeks 26 september en op 4 oktober 2022 in de aanloop naar de zitting waarbij over die uitzetting zou worden beslist op 5 oktober 2022. Daarbij overweegt het hof nog dat – hoewel de redelijke vrees geobjectiveerd is en dus niet enkel wordt bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens – de omstandigheid dat Wonen Limburg, het bedrijf waar aangever [slachtoffer 1] werkzaam is, direct beveiliging heeft ingehuurd, steun biedt aan het oordeel van het hof dat de bedreigingen bij de geadresseerden de redelijke vrees konden wekken dat zij het leven zouden kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
De door de raadsman genoemde omstandigheden dat de aangevers de verdachte goed kenden, dat zij wisten hoe de verdachte praat als hij geëmotioneerd is en dat de woordenschat van de verdachte beperkt is waardoor hij zich soms ongenuanceerd uitdrukt, doen aan het bedreigende karakter van zijn uitlatingen in de gegeven context niets af. Integendeel, zoals aangever [slachtoffer 1] verklaarde, de dreiging werd juist reëel geacht, gezien hoe hij de verdachte kent tegen de achtergrond van incidenten uit het verleden. En ook aangever [slachtoffer 2] gaf te kennen te weten hoe onberekenbaar en opvliegend de verdachte is, waardoor zijn dreigementen als reëel werden ervaren.
Gelet op de zeer dreigende inhoud van de uitspraken jegens [getuige] heeft de verdachte de minst genomen aanmerkelijk kans aanvaard dat [getuige] hiermee naar de politie zou gaan. Tegenover de politie heeft de verdachte- zoals gezegd- deze dreigementen herhaald. Voorts is het hof, zoals hiervoor reeds is overwogen, van oordeel dat het tot de taak van de politie behoort om geadresseerden van dreigende uitlatingen op de hoogte te stellen en dat dit een feit van algemene bekendheid is. Dat de verdachte zich niet ervan bewust zou zijn geweest dat zijn uitlatingen die hij tegenover [getuige] en de politie had gedaan de aangevers zouden bereiken en hiermee geen rekening hield, gaat derhalve niet op. Het stopgesprek dat ertoe diende de verdachte te weerhouden van verdere bedreigende uitlatingen, werkte averechts. De verdachte herhaalde ten overstaan van de politie feitelijk zijn eerdere bedreigende uitlatingen en voegde daar nog nieuwe aan toe. Gelet op de context van de dreigende huisuitzetting waarin de bedreigingen zijn geuit, de wijze waarop (in boosheid en hevige emotie) deze zijn geuit en ook gelet op de personen tegenover wie deze werden geuit heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn bedreigende uitlatingen jegens [getuige] en tegenover de politie bij de geadresseerden terecht zouden komen. Daarmee heeft de verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het teweegbrengen van een redelijke vrees bij de geadresseerden. Dat de verdachte niet de bedoeling zou hebben gehad te bedreigen, maakt dit oordeel niet anders.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof het volgende. Het was inmiddels 5 oktober 2022, de dag van de zitting, en ook [aangever 2] had in het verleden als regisseur schulddienstverlening vanuit de gemeente bemoeienis met de verdachte. Uit het niets belde de verdachte die dag twee keer na elkaar naar aangever [aangever 2] . Nadat [aangever 2] beide keren de oproep niet had beantwoord, ontving hij een voicemailbericht van de verdachte dat [aangever 2] een fucking homo was, dat hij door [aangever 2] administratie shit had en dat hij dit nooit zou vergeten. [aangever 2] voelde zich in zijn goede naam en eer aangetast en kon dat redelijkerwijs zo ervaren. Het hof stelt vast dat de verdachte voorafgaand aan het woord ‘homo’ het woord ‘fucking’ heeft uitgesproken. Het kan naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte in de gegeven omstandigheden daarmee minst genomen voorwaardelijk opzet had op het beledigende karakter van zijn uitlating en daarmee [aangever 2] in zijn eer en goede naam aan te randen. Dat de verdachte juist niet de bedoeling zou hebben gehad aangever [aangever 2] hiermee te beledigen, gaat in het licht van al het hiervoor overwogene niet op.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld. Daarbij wordt elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde ten aanzien van feit 1
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en bedreiging met zware mishandeling.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat het hof is verzocht om, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en aan hem daarnaast geen voorwaardelijke straf op te leggen. Daartoe heeft de raadsman – op gronden als nader weergegeven in de pleitnotitie, kort weergegeven – naar voren gebracht dat de verdachte first offender is, dat het risico op herhaling klein is en dat hij zelf probeert zijn leven weer op orde te brengen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers en bij hen gevoelens van onveiligheid en onbehagen teweeggebracht, hetgeen ook blijkt uit beide aangiftes.
Voorts heeft de verdachte aangever [aangever 2] beledigd en hem daarmee aangetast in zijn eer en goede naam. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor belediging.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte volgens de raadsman inmiddels zelf hulp heeft gezocht via de huisarts en is aangemeld bij de GGZ in Amsterdam. Gesprekken met de GGZ aldaar zouden gaande zijn. Voorts heeft de verdachte gezorgd voor een briefadres, waardoor hij een uitkering kan ontvangen. Er zou nog sprake zijn van een schuldenlast, maar over de omvang kon de raadsman geen uitspraken doen. In Amsterdam verblijft de verdachte thans bij vrienden en kennissen. Tot slot heeft de raadsman nog benadrukt dat de verdachte wel degelijk in staat is met bepaalde hulpverlening een hulprelatie op te bouwen, maar dat de verdachte eerst een vertrouwensrelatie dient te ervaren. Is die er niet, dan loopt de hulpverlening ook niet.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte inmiddels zelf hulp heeft gezocht en gevonden voor zijn problematiek, aanleiding om niet een gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet hierop zal het hof volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met aftrek van door de verdachte ondergaan voorarrest. Voor het daarnaast opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet het hof thans onvoldoende aanleiding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart het bewezenverklaarde onder 1 strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 28 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Buljevic, Van de Schepop en Truijen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.