ECLI:NL:GHSHE:2023:4196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
20-003551-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen feit a.b.i. het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (synthetische drugs)

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van synthetische drugs, specifiek onder artikel 10 van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het eerdere vonnis. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen. Het hof voegde bewijsmiddelen toe aan het dossier, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, waarin hij toegaf dat er geen etiketten op de jerrycans in de container zaten die hij huurde.

Het hof overwoog dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de aard van de stoffen die hij voorhanden had, gezien de omstandigheden waaronder deze werden opgeslagen. De verdachte had de zeecontainer gehuurd en had toegang tot de jerrycans, waarvan de inhoud chemische stoffen betrof die gebruikt kunnen worden voor de productie van synthetische drugs. Het hof concludeerde dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de stoffen bestemd waren voor illegale doeleinden.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de opgelegde straf van 21 maanden niet in verhouding stond tot de ernst van het feit en de rol van de verdachte. Het hof besloot de straf te verhogen naar 20 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gebaseerd op artikel 10a van de Opiumwet en relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003551-19
Uitspraak : 15 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 6 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-860310-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van
medeplegen van: om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de toepasselijke wetsartikelen en de strafmotivering. Voorts worden de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen aangevuld.
Aanvulling op bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden aangevuld met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2023, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven, voor zover inhoudende:
Het klopt dat er geen etiketten op de jerrycans in de door mij gehuurde container zaten.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet wist of moest vermoeden dat de inhoud van de jerrycans in de door hem gehuurde zeecontainer bestemd was voor handelingen in strijd met de Opiumwet. Dit is mede onderbouwd doordat de verdachte zegt de zeecontainer te hebben onderverhuurd aan een zekere [naam] . Op grond van het vorenstaande kan niet worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van synthetische drugs, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Toegespitst op het voorliggende geval en als respons op het verweer, moet worden vooropgesteld dat ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3, van de Opiumwet (hierna: Ow) strafbaar is degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en dat hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen. Het gaat dus om het voorhanden hebben van stoffen die zijn bestemd tot het vervaardigen van een middel van lijst I, en dit ter voorbereiding of bevordering van dat vervaardigen.
Wat betreft de bestemming van de voorhanden stoffen, is wetenschap in voorwaardelijke zin voldoende, maar kan ook een variant van culpa toereikend zijn, te weten een ernstige reden om te vermoeden dat die stoffen zijn bestemd voor het vervaardigen van een middel van lijst I. Er moeten dus objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug. Waar het in belangrijke mate gaat om de intenties van anderen dan de verdachte zelf ten aanzien van het gebruik van de stoffen, is voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte vooraf op de hoogte is van alle details van het voorgenomen synthetiseren van drugs, zoals de precieze aard van het beoogde middel van lijst I, de kenmerken van het productieproces en de bijdrage die de voorhanden stof daarin vervult. In die zin kan een globaal opzet voldoende zijn en is kennis van de toegepaste scheikunde niet nodig.
Samengevat: voor strafbaarheid op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3 Ow is in dit geval noodzakelijk dat de verdachte minstgenomen de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij de productie van een synthetische harddrug voorbereidt of bevordert door een stof voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij dient als voorloper van die synthetische harddrug. Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen en stoffen die in principe niet verboden zijn of als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld of de verdachte opzet had op die criminele bestemming en of hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
Het hof overweegt op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en in aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen, het volgende.
  • Verdachte was huurder van een loods waarin zich op 31 januari 2018 een afgesloten zeecontainer bevond. De sleutels van die zeecontainer lagen in een bureaulade in zijn kantoor welke zich in de loods bevond. Bij het openen van de deuren van de zeecontainer was een penetrante, zure, chemische geur aanwezig. In de zeecontainer stonden blauwe jerrycans zonder etiketten. Op de doppen van de jerrycans stonden de letters “M” of “Z” geschreven. In een deel van de jerrycans bevond zich mierenzuur, in een ander deel zoutzuur.
  • De verdachte is tussen november/december 2017 en januari 2018 tenminste vier of vijf keer in de container met jerrycans geweest. Telkens als medeverdachte [medeverdachte] daar aanwezig was en iemand jerrycans kwam ophalen of leveren, was de verdachte aanwezig om te helpen met het in- en/of uitladen van die jerrycans.
  • Op 12 januari 2018 heeft verdachte pallets met blauwe jerrycans met behulp van een vorkheftruck vanuit de zeecontainer in een (andere) vrachtwagen geladen. In de jerrycans zat zoutzuur.
  • De verdachte heeft een jerrycan met zoutzuur aan medeverdachte [medeverdachte] gegeven om diens vrachtwagen schoon te maken. Op die jerrycan stond de letter “Z”.
Op grond van de bovengenoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, moest de verdachte vermoeden dat hij stoffen voorhanden had die dienen als voorloper van een synthetische harddrug. Immers, ook ten tijde van de door verdachte verrichte gedragingen was het een feit van algemene bekendheid dat voor de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemicaliën nodig zijn en dat deze doorgaans in jerrycans worden verpakt. Redenen om te veronderstellen dat verdachte van dit feit geen kennis droeg, zijn niet aannemelijk geworden.
De jerrycans stonden opgeslagen in een afgesloten zeecontainer in een loods. Daaraan lag kennelijk de bedoeling ten grondslag om deze jerrycans buiten het onmiddellijke zicht te houden van derden. Op meerdere momenten zijn door verschillende personen hoeveelheden jerrycans opgehaald kennelijk zonder dat daar schriftelijke orders, facturen en/of andere bescheiden aan te pas kwamen. Dit geheel is niet althans moeilijk te rijmen met een legale bedrijfsvoering waarin chemische stoffen worden verhandeld. Het hof is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van de stoffen voor de productie van synthetische drugs, dat verdachte dat wist en dat verdachte deze kans door zijn gedragingen bewust heeft aanvaard. Aldus is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen.
Tot slot overweegt het hof nog als volgt. Het verweer van de verdachte dat hij de zeecontainer had onderverhuurd aan ene [naam] , is niet aannemelijk geworden. Desgevraagd kan de verdachte geen enkel verifieerbaar gegeven over deze [naam] verstrekken. Maar zelfs als mocht blijken dat de verdachte de zeecontainer had onderverhuurd, doet dat aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af.
Het verweer wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het feit overwoog de rechtbank als volgt:
“Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. De georganiseerde drugscriminaliteit leidt ook tot veel geweld met alle gevolgen van dien. Kortom, de productie en handel van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Aan al deze negatieve effecten heeft verdachte een bijdrage geleverd door samen met anderen grote hoeveelheden grondstoffen voorhanden te hebben en te verkopen dan wel af te leveren waarmee heel veel amfetamine en MDMA bevattende pillen kunnen worden gemaakt. Kennelijk heeft verdachte geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding om snel geld te verdienen. Hiermee stelt verdachte zijn eigen geldelijke gewin boven het maatschappelijk belang, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.”
Het hof schaart zich achter deze overweging en neemt deze over.
Het hof acht voldoende aanwijzingen aanwezig dat de verdachte een grotere rol heeft gehad bij de voorbereidings- en bevorderingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs dan hij doet voorkomen. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte wist wat er in de blauwe jerrycans zat. Wanneer er bij de door hem gehuurde loods een vrachtwagen met blauwe jerrycans moest worden geladen of gelost, vervulde de verdachte daarbij een sleutelrol. De verdachte is daarmee een belangrijke – en onmisbare – schakel geweest bij de productie van synthetische drugs. Verdachte bood immers een locatie om de vaten chemicaliën uit het zicht en zonder een papieren spoor achter te laten, op te slaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de rol van de verdachte daarin. Daarbij weegt mee, dat de verdachte ook in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden daarom passend.
Bij de strafvervolging van de verdachte in de fase van het hoger beroep is evenwel de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Het vonnis van de rechtbank dateert van 6 november 2019, zodat het arrest van het hof eerst ruim vier jaren na dat vonnis wordt gewezen. Dat levert een overschrijding van de redelijke termijn op van ruim twee jaren. Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr.dr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk en mr. R.J. Gras, griffiers,
en op 15 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.