In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 10.860,00, dat hij aan de Staat der Nederlanden moest betalen. De betrokkene, die thans gedetineerd is, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman van de betrokkene primair heeft geconcludeerd tot nihilstelling van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en subsidiair tot een substantiële matiging van het bedrag.
Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de stelling dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering moet worden gebracht op basis van een eerder toegewezen vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om het vastgestelde bedrag te verlagen, omdat niet is aangetoond dat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij zijn nagekomen. Het hof heeft de verklaringen van de benadeelde partij als betrouwbaar beoordeeld en heeft geen reden gezien om af te wijken van het door de rechtbank vastgestelde bedrag.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is op 14 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.