ECLI:NL:GHSHE:2023:4187

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
20-001131-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De feiten zijn als volgt: op 21 oktober 2021 heeft de verdachte samen met een mededader zich voorgedaan als een bonafide takelbedrijf en de defecte bedrijfsbus van het slachtoffer weggetakeld. Tijdens deze actie hebben zij een groot aantal gereedschappen uit de laadruimte van de bus gestolen. De verdachte heeft ook een verkeersongeval veroorzaakt door met zijn voertuig tegen de bedrijfsbus van het slachtoffer aan te rijden en is daarna weggereden zonder melding te maken van het ongeval. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden door de diefstal van de gereedschappen en de schade aan de bedrijfsbus. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.632,04 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001131-23
Uitspraak : 13 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, van 17 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-052188-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1 primair) en ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van € 5.044,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en bepaald is dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente als voormeld, opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de verdediging, zo begrijpt het hof, geconcludeerd tot afwijzing.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Best op/aan de Zandstraat op of omstreeks 21 oktober 2021, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde] ) schade was toegebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een bestelbus, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op enig(e) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 oktober 2021 tot en met 22 oktober 2021 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aantal gereedschappen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen gereedschap(pen) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies, waaronder de abusievelijk verkeerd vermelde naam van de aangever als [naam] in plaats van [benadeelde] , zoals ter terechtzitting in hoger beroep besproken, zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Best op/aan de Zandstraat op 21 oktober 2021, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde] ) schade was toegebracht;
2.
hij op 21 oktober 2021 te Best tezamen en in vereniging met een ander gereedschappen, die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de aan de verdachte tenlastegelegde feiten is daartoe in de kern aangevoerd dat, anders dan de politierechter heeft geoordeeld, niet kan worden vastgesteld dat ‘man 2’ waarover in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitlezen van camerabeelden van het bedrijf [bedrijf 1] wordt gesproken (dossierpagina’s 26-27), de verdachte is. Voorts is aangevoerd dat op grond van de camerabeelden in het dossier niet kan worden bewezen dat het voertuig waarin de in voormeld proces-verbaal van bevindingen als ‘man 1’ en ‘man 2’ aangeduide personen reden, de bedrijfsbus van aangever heeft geraakt en dat aldus niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een verkeersongeval dan wel vernieling/beschadiging als bedoeld in feit 1. Evenmin kan volgens de raadsman worden bewezen dat de goederen, bedoeld in feit 2, waarvan de aangever stelt dat deze uit zijn bedrijfsbus gestolen zijn, ook daadwerkelijk zijn weggenomen.
Overigens heeft de verdachte enige betrokkenheid bij de beide tenlastegelegde feiten ontkend en verklaard dat hij niet degene is die op de beelden te zien is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
In de ochtend van 20 oktober 2021 had aangever [benadeelde] pech met zijn bedrijfsbus, aangezien deze niet startte. Zijn collega [getuige] , die op dat moment bij hem was, heeft daarop verschillende takelbedrijven gebeld met de vraag of aangever en hij gebruik konden maken van hun diensten. Via een van deze bedrijven heeft [getuige] het telefoonnummer van een ander takelbedrijf ontvangen. Dit telefoonnummer was het mobiele nummer van de verdachte, hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is erkend.
Vervolgens heeft [getuige] dit telefoonnummer gebeld en met de persoon die opnam de afspraak gemaakt dat de bedrijfsbus van aangever [benadeelde] de volgende dag zou worden opgehaald en weggetakeld. De bedrijfsbus zou naar een garagebedrijf, te weten [bedrijf 2] in Best, worden vervoerd. Ten overstaan van verbalisant [verbalisant] heeft aangever [benadeelde] verklaard dat zijn bedrijfsbus op 21 oktober 2021 om 10:21 uur vanaf [adres 2] door het takelbedrijf op een trailer is geplaatst. Daarbij was zijn collega [getuige] aanwezig. De rit van Helmond naar Best zou normaliter maximaal een half uur duren, maar het sleepbedrijf was nu pas 55 minuten later in Best gearriveerd, waardoor aangever het vermoeden uitte dat de medewerkers van het sleepbedrijf zijn gereedschappen hebben gestolen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 26-27), bevattende een beschrijving van de camerabeelden afkomstig van het bedrijf [bedrijf 1] , gevestigd aan de Zandstraat te Best, volgt dat op 21 oktober 2021 omstreeks 11:23 uur een gele bus met Belgisch kenteken de Zandstraat te Best in kwam rijden. Deze bus stond op naam van de verdachte. Achter de gele bus hing een trailer waarop de bedrijfsbus van aangever [benadeelde] stond. In voormeld proces-verbaal zijn de camerabeelden verder, kort en zakelijk weergegeven, als volgt beschreven. Nadat de gele bus omstreeks 11:23 uur de Zandstraat te Best in was gereden, stapten er twee mannen uit. Deze zijn in het proces-verbaal aangeduid als ‘man 1’ en ‘man 2’. Na enkele minuten verrichtten beide mannen diverse handelingen aan de bedrijfsbus van aangever, die op dat moment nog op de trailer stond. Vervolgens heeft de als ‘man 2’ aangeduide persoon de bedrijfsbus van aangever van de trailer af gereden en is de gele bus met trailer weggereden. Daarna duwden beide mannen de bedrijfsbus van aangever in de richting van een parkeerplaats, waarop de bus tot stilstand kwam. Vervolgens zaten op enig moment beide mannen in de bedrijfsbus van aangever. Door de voorruit van de bedrijfsbus was te zien dat zij spullen heen en weer bewogen, waaronder een geel voorwerp, dat kort daarna – nadat de gele bus ernaast was gezet – door hen uit de bedrijfsbus van aangever werd overgeheveld naar de gele bus (op naam) van de verdachte. Tussentijds, omstreeks 11:45 uur, was de als ‘man 2’ aangeduide persoon uit de bedrijfsbus van aangever gestapt, waarop de gele bus van de verdachte met daarachter de trailer achteruitrijdend tegen het openstaande portier aan de bestuurderszijde van de bedrijfsbus van aangever aanreed. Man 1 zat op dat moment nog in de bus van aangever.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 21), bevattende een beschrijving van de camerabeelden afkomstig van het bedrijf [bedrijf 2] , eveneens gevestigd aan de Zandstraat te Best, volgt dat op 21 oktober 2021 omstreeks 11:18 uur twee mannen, aangeduid als ‘man 1’ en ‘man 2’, binnenkwamen om koffie te drinken (hof: en om aldaar de sleutel van de bus van aangever af te geven, zoals volgt uit de onderbouwing voor het opvragen van die beelden). Omstreeks 11:27 uur vertrokken de mannen weer.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 9) volgt dat [bedrijf 2] om de hoek van [bedrijf 1] is gevestigd en tevens dat de tijd die de mannen uit beeld zijn geweest, is doorgebracht bij [bedrijf 2] om koffie te drinken.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat in zijn bedrijfsbus, voordat deze op 21 oktober 2021 was weggetakeld, diverse gereedschappen lagen, die, nadat hij de bus een dag later terug had, niet meer in de bus aanwezig waren. In zowel de aangifte van [benadeelde] als in zijn vordering tot schadevergoeding die hij als benadeelde partij heeft ingediend, zijn deze gereedschappen nader gespecificeerd. Deze gereedschappen lagen voornamelijk achter in zijn bedrijfsbus, deels in schappen, verdeeld in de laadruimte en werden door aangever in zijn elektrobedrijf gebruikt. Voorts heeft [benadeelde] verklaard dat de bus, nadat hij deze terug had, beschadigd was. Zo was het raam aan de bestuurderskant eruit getikt en was ook het raam aan de binnenkant (achter de bijrijdersstoel) van de bus eruit. Verder zat er een deuk boven het linkervoorwiel en op de linkervoordeur en was er sprake van kras- en lakschade.
De in de hiervoor vermelde processen-verbaal als ‘man 2’ aangeduide persoon is door verbalisant [verbalisant] herkend als de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangever [benadeelde] als beëdigd getuige verklaard dat zijn collega [getuige] , die erbij was toen de bedrijfsbus van aangever op 21 oktober 2021 werd weggetakeld, de in de hiervoor vermelde processen-verbaal beschreven camerabeelden heeft bekeken, en hem heeft verteld dat de personen die op de camerabeelden te zien zijn, dezelfde personen betreffen als de personen die de bus op 21 oktober 2021 hebben weggetakeld.

C.

Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat het de verdachte was die op 21 oktober 2021 de bedrijfsbus met gereedschappen van aangever heeft opgehaald in Helmond. Daarbij was man 1 aanwezig. Vervolgens is de bedrijfsbus zonder die gereedschappen in Best door beide mannen achtergelaten bij [bedrijf 2] in Best. Zonder enige twijfel was man 2 de verdachte, die zich aldaar samen met man 1 meldde en het was de verdachte die heel wat te vertellen had, waaronder dat hij de bus zojuist had geladen in Helmond. De mannen beschikten, vanaf het moment dat zij de bus in Helmond in ontvangst namen, over de sleutel die toegang gaf tot de bedrijfsbus. Het hof gaat er op basis van de bewijsmiddelen voorts vanuit dat op het moment dat zij de sleutel (met buiten, om de hoek de bedrijfsbus van aangever [benadeelde] ) achterlieten bij [bedrijf 2] in Best, de gereedschappen reeds en wel kort tevoren uit de bus waren ontvreemd, als laatste in ieder geval de valgordel(s) in een gele zak/tas, zoals waarneembaar op de camerabeelden. De verdachte ontkent niet alleen de man op de camerabeelden te zijn, maar ook ontkent hij zijn betrokkenheid in alle toonaarden. Die ontkenning is in het licht van de bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig en leidt het hof zonder redelijke twijfel tot het oordeel dat de gereedschappen zijn weggenomen in de tijd dat de verdachte en man 1 de bedrijfsbus met inhoud onder zich hadden en zij de toegang tot en de beschikkingsmacht over de bus met inhoud hadden. Zij zijn derhalve strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor het wegnemen van de gereedschappen uit de laadruimte van de bus. Dat later die avond nog de ruit van het bestuurdersportier is ingeslagen door een man op een scooter, staat naar het oordeel van het hof in geen enkele, althans geen directe, relatie tot de diefstal van de gereedschappen daaraan voorafgaande, want die was reeds voltooid. Immers, op de camerabeelden is te zien dat bij het intikken van die ruit niets is weggenomen en bovendien was volgens aangever de ruit niet geheel stuk en was het portier nog afgesloten toen hij de volgende ochtend zijn bus zonder zijn gereedschappen ter plekke aantrof. Dat achteraf ook het raam in het tussenschot tussen de cabine en de laadruimte eruit bleek te zijn gehaald, doet aan voormeld oordeel evenmin af, nu niet is komen vast te staan dat het verwijderen van dat tussenschot in enige relatie staat tot de diefstal van de gereedschappen, anders dan dat dit zou kunnen zijn verwijderd om de diefstal te maskeren evenals het onklaar maken van het navigatiesysteem. Wat daar ook van zij, niet kan worden uitgesloten dat ook het intikken van het ruitje van het bestuurdersportier in dat licht moet worden gezien. Nu te dien aanzien de verdachte evenwel geen afzonderlijk(e) verwijt(en) is/zijn gemaakt in de tenlastelegging, kan dit verder buiten de beoordeling blijven van de bewezenverklaarde diefstal in vereniging.
Voorts stelt het hof vast dat de verdachte op 21 oktober 2021 met de trailer achter zijn voertuig achteruit tegen de bedrijfsbus van aangever [benadeelde] is gereden en aldus een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij schade is ontstaan. De verdachte is na dit ongeval, waarbij zichtbaar schade is ontstaan, zonder hiervan melding te doen, althans zijn gegevens kenbaar te maken, weg gereden. Op de camerabeelden is waarneembaar dat verdachte (als man 2) op de plek waar de trailer de bus van aangever raakte, nadat hij de gele bus naast die van de aangever had geplaatst, is gaan kijken op die plek. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat hij van de schade, die zichtbaar was, heeft kennisgenomen.

D.

Hetgeen de verdediging als verweer heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen, reden waarom de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen worden verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging en het verlaten van de plaats van een ongeval. De verdachte en zijn mededader hebben zich jegens het slachtoffer en zijn collega voorgedaan als een bonafide takelbedrijf en hebben in die hoedanigheid de defecte bedrijfsbus van het slachtoffer weggetakeld naar een garage, alwaar zij de bus zonder de gereedschappen hebben achtergelaten. In de korte tijd dat de verdachte en zijn mededader de beschikking hadden over de bedrijfsbus van het slachtoffer, hebben zij uit de (laadruimte van de) bus een groot aantal gereedschappen weggenomen. Deze gereedschappen, die volgens de bijlagen bij de vordering tot schadevergoeding nog vrij nieuw waren, behoorden toe aan het slachtoffer en waren voor hem werkgereedschap. Daarnaast heeft de verdachte, door met zijn eigen voertuig tegen de bedrijfsbus van het slachtoffer aan te rijden, een verkeersongeval veroorzaakt, waarna hij, zonder van dit ongeval melding te doen, is weggereden. Als gevolg van dit ongeval is de bedrijfsbus van het slachtoffer beschadigd en is de benadeelde gefrustreerd in zijn verhaalsmogelijkheden.
Door te handelen zoals is bewezenverklaard, heeft de verdachte blijk gegeven van een grote brutaliteit, zich geen enkele rekenschap gegeven van de belangen en de hulpvraag van het slachtoffer en ernstige inbreuk gemaakt op diens eigendomsrecht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, op geen enkele wijze lijkt te zijn doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten, waaronder een vermogensdelict, is veroordeeld. Het hof stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte getrouwd is en met zijn partner drie kinderen heeft. Verder is naar voren gebracht dat de verdachte arbeidsongeschikt is verklaard, een uitkering geniet en een schuldenlast heeft van enkele duizenden euro’s hoog.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf zoals door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof zal mitsdien naast het opleggen van een taakstraf, tevens overgaan tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt niet alleen de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, maar wordt tevens de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 11.733,90, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 3.371,17, te weten de aankoopwaarde van de gestolen gereedschappen;
een bedrag van € 2.081,73 aan kosten ter reparatie van schade aan de bedrijfsbus van de benadeelde partij;
een bedrag van € 1.260,00 aan inkomensverlies (bestaande uit € 900,00 aan inkomensverlies en € 360,00 aan kosten ter vaststelling van schade die het hof onder iv. zal bespreken);
kosten ter vaststelling van schade, waaronder een bedrag van € 21,00 aan reiskosten;
een bedrag van € 5.000,00 aan opgelopen toekomstige kosten voor de aanschaf van een nieuwe bedrijfsbus.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 5.044,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft een bedrag van € 3.213,43 aan gestolen gereedschap toegewezen, waarbij ten aanzien van een aantal posten rekening is gehouden met een afschrijvingscomponent, alsmede een bedrag van
€ 1.831,23 aan kosten ter reparatie van schade aan de bedrijfsbus van de benadeelde partij. Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep geheel te handhaven, zodat deze volledig aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier is het hof gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.632,04 toewijsbaar.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
i.
Gestolen gereedschap
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting, de inhoud van het procesdossier en de door de benadeelde partij overgelegde stukken voldoende is gebleken dat de gereedschappen waarvan de benadeelde partij stelt dat deze uit zijn bedrijfsbus zijn gestolen, door de verdachte en/of zijn mededader zijn weggenomen (feit 2). Het hof acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover die betrekking heeft op de gestolen gereedschappen, voldoende onderbouwd, en de vordering aldus in zoverre in beginsel toewijsbaar.
Het hof stelt vast dat de vordering tot vergoeding van schade is ingesteld op naam van de eenmanszaak van de benadeelde partij, [bedrijf benadeelde] of [bedrijf benadeelde] , zijnde een onderneming voor de omzetbelasting. Omdat ondernemers voor de omzetbelasting door hen betaalde BTW bij de Belastingdienst kunnen terugvorderen, geldt in gevallen als deze dat van de gevorderde schadevergoeding, voor zover dat niet reeds in de vordering is verwerkt, slechts het geldbedrag exclusief BTW als schade in de zin van onder meer artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt.
Het hof stelt vast dat de geldbedragen die in de vordering als schade ten gevolge van het door de verdachte wegnemen van de gereedschappen zijn opgenomen, geldbedragen exclusief BTW betreffen, met uitzondering van de geldbedragen die betrekking hebben op de Makita combihamer machine en Makita accu. Het gevorderde schadebedrag ten aanzien van deze goederen betreft € 428,10, terwijl het bedrag exclusief BTW € 353,80 betreft. Bij de vaststelling van de door de benadeelde partij geleden schade gaat het hof uit van het laatstgenoemde geldbedrag exclusief BTW.
Het totale door de benadeelde partij geleden schadebedrag aan gestolen gereedschap bedraagt exclusief BTW € 3.296,87.
Teneinde de dagwaarde van de gestolen gereedschappen te bepalen, heeft het hof de kostprijs (exclusief BTW) van deze gereedschappen, als vermeld in de aan de vordering gehechte facturen, gecorrigeerd door toepassing van een afschrijvingspercentage, waarbij de gemiddelde levensduur van het gereedschap in kwestie als uitgangspositie geldt. Bij raadpleging van openbare bronnen op het internet ter zake van in het verkeer gangbare en gebruikelijke afschrijvingspercentages is het hof gebleken dat bij gereedschappen voor zakelijk gebruik een afschrijvingspercentage van 20% per jaar als uitgangspunt kan worden gehanteerd.
Aan de hand van de aan de vordering gehechte facturen heeft het hof vastgesteld dat de ouderdom van het door de benadeelde partij gevorderde gereedschap varieerde van circa 3 maanden tot circa 19 maanden. Het merendeel (8 van de 9 gereedschappen) was op het moment van de diefstal evenwel nog geen jaar oud, maar de aankoopbedragen per gereedschap lopen behoorlijk uiteen (van € 8,02 tot € 1.078,04). Uitgaande van een afschrijvingspercentage bij gereedschappen voor zakelijk gebruik van 20% per jaar en rekening houdend met de levensduur in relatie tot de aankoopbedragen van de verschillende gereedschappen, acht het hof het billijk om op het totale schadebedrag aan gestolen gereedschap een afschrijvingspercentage toe te passen van 14%.
Daarmee is, met betrekking tot de gevorderde schade als gevolg van gestolen gereedschap, voor toewijzing vatbaar een bedrag van (€ 3.296,87 x 0,86 =) € 2.835,31.
Het hof zal met betrekking tot dit bedrag bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het hof zal de vordering voor zover die betrekking heeft op de door de benadeelde partij als gevolg van gestolen gereedschap voor het overige gevorderde, te weten tot een bedrag van € 535,86, afwijzen.
Schade aan de bedrijfsbus
De vordering, voor zover die betrekking heeft op kosten ter reparatie van schade aan de bedrijfsbus van de benadeelde partij, kan worden verdeeld in schade die zou samenhangen met de verbrekings-/braakschade als tenlastegelegd onder feit 2 (in totaal € 225,00 (raamrubber binnenwand en raam monteren) + € 250,50 (reparatie ruit bestuurdersportier) = € 475,50) en schade die is veroorzaakt als gevolg van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit (in totaal € 1.856,73 - € 250,50 = € 1.606,23).
Het hof is van oordeel dat het causale verband tussen het bewezenverklaarde feit 2 en de gestelde schade aan de bus thans niet genoegzaam kan worden vastgesteld. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Voor wat betreft het geldbedrag dat ziet op schadevergoeding ter zake van feit 1, kan dit als rechtstreeks door het strafbare handelen van de verdachte veroorzaakte schade worden aangemerkt. Voorts acht het hof de vordering op dit punt voldoende onderbouwd, zodat de vordering in zoverre voor toewijzing vatbaar is.
Inkomensverlies
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard dat het in de vordering opgenomen bedrag van € 900,00 aan inkomensverlies betrekking heeft op een opdracht tot het aanleggen van zonnepanelen, die hij op de dag van de diefstal zou uitvoeren en niet meer kon doen omdat het voor die opdracht benodigde gereedschap was weggenomen, en berekend is aan de hand van het bedrag dat de benadeelde partij in de regel betaald krijgt per aangelegd zonnepaneel (€ 45,00) maal het aantal te leggen zonnepanelen (20).
Bij gebreke van een nadere onderbouwing kan het hof deze gevorderde schadevergoeding niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadepost nader te kunnen onderzoeken. Dit gedeelte van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat de benadeelde partij de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Kosten ter vaststelling van de schade, waaronder reiskosten
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij voorts verklaard dat zij kosten heeft gemaakt ter vaststelling van de schade en dat het in de vordering opgenomen bedrag van € 360,00 op dergelijke kosten betrekking heeft. In goede justitie acht het hof de helft van dit bedrag, groot € 180,00, toewijsbaar. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard dat het in de vordering opgenomen bedrag van € 21,00 aan reiskosten eveneens kosten zijn die de benadeelde partij heeft gemaakt ter vaststelling van de schade. Het hof acht reiskosten tot de helft van dit bedrag, groot € 10,50, toewijsbaar. Het hof zal het aan het overige aan gevorderde kosten ter vaststelling van de schade afwijzen.
Het hof zal met betrekking tot deze posten bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Opgelopen toekomstige kosten voor de aanschaf van een nieuwe bedrijfsbus
Het hof zal de vordering voor zover die ziet op vergoeding van nog te maken kosten voor de aanschaf van een nieuwe bedrijfsbus tot een bedrag van € 5.000,00, vanwege het thans op grond van deze strafrechtelijke procedure niet kunnen vaststellen van een causaal verband tussen het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde handelen en de gestelde schade, niet-ontvankelijk verklaren.
Resumé
Resumerend acht het hof toewijsbaar als vergoeding van rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte materiële schade een bedrag van € 1.606,23 ter zake van feit 1 en een bedrag van € 3.025,81 ter zake van feit 2, waarbij het hof ten aanzien van de toegewezen schadevergoeding ter zake van feit 2 zal bepalen dat deze vordering hoofdelijk wordt toegewezen. Het hof zal ten aanzien van het gehele bedrag de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening toepassen. De benadeelde partij zal in de vordering tot een bedrag van € 5.475,50 niet-ontvankelijk worden verklaard, de vordering zal tot een bedrag van € 900,00 niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden tot dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 4.632,04. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk. Voor een deel, te weten ter grootte van € 3.025,81, is de verdachte hiervoor hoofdelijk aansprakelijk tezamen met zijn mededader.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte, deels hoofdelijk, de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1 tot het bedrag van
€ 1.606,23 (duizendzeshonderdzes euro en drieëntwintig eurocent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 2 tot het bedrag van
€ 3.025,81 (drieduizendvijfen-twintig euro en eenentachtig eurocent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot een bedrag van € 5.475,50 niet-ontvankelijk;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk tot een bedrag van € 900,00 en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst af hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd;
veroordeelt de verdachte in de kosten en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, aan de zijde van de benadeelde partij [benadeelde] tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.606,23 (duizendzeshonderdzes euro en drieëntwintig eurocent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 26 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijft, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
legt hoofdelijk aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.025,81 (drieduizendvijfentwintig euro en eenentachtig eurocent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 40 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijft, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. S. Kerssies, griffiers,
en op 13 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Hödl en Van Veen voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.