ECLI:NL:GHSHE:2023:4167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
200.327.552_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het ontslag van een executeur in een nalatenschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van [appellant] als executeur van de nalatenschap van de op [datum] 2019 overleden mevrouw [erflaatster]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 23 februari 2023 de verzoeken van [geïntimeerde] om [appellant] te ontslaan als executeur toegewezen. [appellant] heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende informatie heeft verstrekt aan de erfgenamen en geen (jaarlijkse) financiële verantwoording heeft afgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat er een gebrek aan vertrouwen is tussen [appellant] en de andere erfgenamen, wat een gewichtige reden vormt voor het ontslag van [appellant] als executeur. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 december 2023
Zaaknummer: 200.327.552/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9215321 OV VERZ 21-3325
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
gemachtigde: mr. R.A.A. Maat,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
gemachtigde: mr. P.M. Boiten,
belanghebbenden in deze zaak zijn:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
gemachtigde: mr. D.A.H. Veldhof,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,
in persoon.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 februari 2023, waarbij - zakelijk weergegeven - de kantonrechter
[geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar (tegen)verzoek heeft verklaard voor zover dat betrekking heeft op de verklaring voor recht, heeft verstaan dat het testamentair afwikkelingsbewind op [datum] 2022 is geëindigd, [appellant] heeft ontslagen als executeur van de nalatenschap van de op [datum] 2019 overleden mevrouw [erflaatster] (hierna te noemen: de erflaatster) en het meer of anders verzochte heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 mei 2023, heeft [appellant] - kort weergegeven - het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijke verzoeken in eerste aanleg van
[geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren, althans als ongegrond af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij separate doch nagenoeg gelijkluidende verweerschriften met producties, beide ingekomen ter griffie op 8 augustus 2023, hebben zowel [geïntimeerde] als [belanghebbende 1] - kort weergegeven - gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek dan wel dat het verzoek van [appellant] moet worden afgewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 januari 2023 (ingekomen per inlichtingenformulier van de advocaat van [appellant] d.d. 28 juni 2023);
- het inlichtingenformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 14 juni 2023;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep:
* door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnota;
* door de advocaat van [geïntimeerde] overgelegde spreekaantekeningen;
* door de advocaat van [belanghebbende 1] overgelegde pleitnotities;
* door [belanghebbende 2] ten behoeve van de griffier overgelegde spreekaantekeningen.
2.4.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Maat,
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. Boiten,
- [belanghebbende 1] , bijgestaan door mr. Veldhof,
- [belanghebbende 2] .

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft bij beschikking waarvan beroep overwogen dat [geïntimeerde] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] [appellant] onder meer het verwijt maken dat [appellant] weinig tot geen informatie met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap verstrekt en ook geen (jaarlijkse) financiële verantwoording aflegt, terwijl hij hier op grond van het testament wel toe gehouden is. De kantonrechter concludeerde dat [appellant] zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [geïntimeerde] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] tot het verkrijgen van inlichtingen. Dat draagt volgens de kantonrechter niet bij aan het vertrouwen van [geïntimeerde] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] dat de executele bij [appellant] in goede handen is, integendeel.
Daar komt bij dat ter zitting in eerste aanleg is gebleken dat de tot de nalatenschap toebehorende schuld aan mevrouw [betrokkene 1], de weduwe van de overleden broer van partijen en hierna te noemen: [betrokkene 1], nog niet is voldaan en dat ook de legaten nog niet zijn afgegeven. Dat versterkt begrijpelijkerwijs, in combinatie met het niet verkrijgen van (voldoende) inlichtingen, het idee van [geïntimeerde] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] dat er geen vooruitgang wordt geboekt in de afwikkeling van de nalatenschap, aldus de kantonrechter.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het wantrouwen van [geïntimeerde] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] voldoende geobjectiveerd is en een gewichtige reden oplevert om [appellant] ontslag te verlenen als executeur. De overige door [geïntimeerde] aangedragen gronden kunnen daarom onbesproken blijven.
Volledigheidshalve wees de kantonrechter [appellant] ook nog op de uit artikel 4:151 BW
voortvloeiende verplichting om aan degenen die na hem tot beheer bevoegd zijn, te weten de
erfgenamen gezamenlijk, rekening en verantwoording af te leggen op de wijze als voor een bewindvoerder is bepaald.
3.2.
[appellant] voert tegen bovengenoemde beschikking - kort weergegeven - gemotiveerd een viertal grieven aan:
I. Ten onrechte heeft de kantonrechter [geïntimeerde] ontvangen in haar zelfstandig verzoekschrift strekkende tot ontslag van [appellant] als executeur en/of testamentair (afwikkelings)bewindvoerder, als gekoppeld aan het op 28 oktober 2022 door haar ingediende verweer.
II. Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen en beslist dat de door beide partijen betrokken standpunten (wel) blijk geven van een onderling wantrouwen.
III. De kantonrechter heeft miskend dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van concrete en objectieve feiten die het ontslag van [appellant] als executeur
rechtvaardigen.
IV. Ten onrechte heeft de kantonrechter onbesproken gelaten dat een zorgvuldig beheer van de boedel vergt dat er een executeur aangesteld blijft.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan door en namens [appellant] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Hoewel er in de week van de mondelinge behandeling in hoger beroep een comparitie van partijen plaats zal vinden waarbij mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt, is het nog altijd wenselijk dat de nalatenschap beheerd wordt. Er is op dit moment een impasse in de verdelingsprocedure en die zal pas doorbroken worden als partijen met elkaar in gesprek gaan. In de tussentijd heeft [appellant] nog wel de lopende zaken van de nalatenschap beredderd. Hij wil daarbij als executeur in goed overleg de regie voeren. Moeder heeft [appellant] ook juist als executeur aangewezen omdat de drie zussen het onderling buitengewoon snel oneens met elkaar kunnen zijn. [appellant] wil zijn opdracht volbrengen. Hij wil ook zeker, zij het onder bepaalde voorwaarden, afspraken maken met zijn zussen om het ouderlijk huis te bezichtigen. Ook heeft [appellant] nu inzichtelijk gemaakt dat hij vrijwel alle kosten voor gas, water en elektra van deze woning voor zijn rekening zal nemen. Daarnaast is het functioneel dat er een executeur aanwezig blijft om straks in januari 2024 de rekeningen met betrekking tot de registergoederen van de nalatenschap te gaan voldoen omdat zonder executeur voor rechtshandelingen de medewerking van alle erven vereist is. Er is door de zussen ook nooit gesteld dat [appellant] als executeur rechtshandelingen heeft verricht waarmee zij het oneens waren.
Voorts geeft [appellant] aan dat hij op enig moment over de telefoon woorden heeft gekregen met [geïntimeerde] inzake de bezichtiging van het ouderlijk huis. Hij heeft toen, uit rancune, de bezichtiging van deze woning bewust op de lange baan geschoven en daaraan vervolgens ook de nodige voorwaarden verbonden. Inmiddels is er ook een verdelingsoverzicht gemaakt. Ook geeft [appellant] aan ten gevolge van alle stress die het beheer van de nalatenschap met zich brengt soms “te blokkeren”. Dit gebeurde bijvoorbeeld op het moment dat hij voor de notariële akte inzake de verkoop van een pand de handtekeningen van zijn zussen nodig had en zij deze niet wilden geven.
Desgevraagd erkent [appellant] dat de uitbetaling aan [betrokkene 1] inderdaad lang op zich heeft laten wachten, dit had te maken met de onduidelijkheid bij de zussen ten aanzien van de vraag of [betrokkene 1] recht had op rente over dit bedrag.
Ook erkent [appellant] dat hij niet digitaal te werk gaat. Hij beperkt zich bewust tot overleg in persoon, per telefoon of per brief. Dat dit de voortvarendheid van de afwikkeling van de nalatenschap niet ten goede komt kan hij begrijpen, maar dat neemt hij voor lief, hetgeen hij ook van zijn zussen verwacht.
Tot slot verzet [appellant] zich hevig tegen het negatieve beeld dat volgens hem ten onrechte door zijn zussen van hem geschapen wordt.
3.4.
Bij (separate) verweerschriften hebben [geïntimeerde] en [belanghebbende 1] - zakelijk weergegeven - het navolgende gesteld. [appellant] heeft verzuimd de zorg in acht te nemen die een goed executeur in acht behoort te nemen. Hij heeft geen goede uitvoering gegeven aan zijn taak als executeur en aan zijn taak als afwikkelingsbewindvoerder. Hij voldoet de opeisbare schulden niet. Hij geeft de legaten niet af. Hij verstrekt, ondanks herhaald en uitdrukkelijk verzoek, niet de gevraagde inlichtingen. Hij houdt geen rekening met de belangen van andere erfgenamen. Hij verblijft op kosten van de nalatenschap in de woning aan [adres] te [plaats] . Hij doet al maanden niets om uit de impasse te geraken. Hij legt geen tussentijdse rekening en verantwoording af.
Door [appellant] wordt het hof derhalve niet volledig noch naar waarheid geïnformeerd. Van belang zijnde informatie en brieven, welke brieven deel uitmaken van de (proces)stukken in eerste aanleg, worden door hem niet in hoger beroep overgelegd.
Het verzoek van [geïntimeerde] , maar ook de verzoeken van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] , zijn terecht
door de kantonrechter ontvangen. Al deze zelfstandige tegenverzoeken zijn tijdig ingediend, terwijl bepaalde verzoeken eerder zijn ingediend dan het verzoek van [appellant] strekkende tot intrekking.
[appellant] is terecht ontslagen als executeur. De executele duurt al jaren terwijl er geen voortgang waarneembaar was. De vraag of [appellant] de erfgenamen al dan niet wantrouwt, is daarmee irrelevant. Feit is dat alle erfgenamen [appellant] wantrouwen en van hen kan niet worden gevergd dat de nalatenschap nog langer wordt beheerd door [appellant] als executeur.
Anders dan [appellant] stelt is er door hem geen (tussentijdse) rekening en verantwoording
afgelegd. Zoals gezegd had [appellant] dat minstens jaarlijks moeten doen, maar dat heeft hij
nagelaten.
Het is verder onjuist te stellen dat [geïntimeerde] een verdeling tegenhoudt. Zij heeft dat
nota bene zelfs in twee dagvaardingsprocedures gevorderd, terwijl [appellant] zich toen tegen
een verdeling heeft verzet. Bovendien heeft de raadsman van [geïntimeerde] iedereen
veelvuldig uitgenodigd en meerdere initiatieven genomen om tot verdeling te komen, maar daar zijn de erfgenamen helaas niet in geslaagd.
[appellant] heeft de executele niet goed uitgevoerd. Er is geen dan wel slechte en trage
informatievoorziening, [appellant] voldoet schulden niet. Hij schrijft in zijn beroepschrift dat hij de schuld aan [betrokkene 1] heeft voldaan nadat hij toestemming had van de erfgenamen om de schuld te voldoen. Het is de taak (plicht) van de executeur om schulden te voldoen. Daarvoor heeft hij geen toestemming van de erfgenamen nodig en dat standpunt heeft [geïntimeerde] ook nimmer ingenomen.
Verder heeft [belanghebbende 1] [appellant] bij herhaling verzocht de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de ouderlijke woning), te mogen betreden teneinde de bezien welke inboedelgoederen en spullen zich aldaar allemaal bevinden (o.m. sieraden) opdat zij zich een mening kon vormen omtrent welke spullen en inboedelgoederen zij mogelijk aan haar toebedeeld zou willen zien. Tot nu heeft [appellant] dit geweigerd. Ook [belanghebbende 2] mag deze woning niet betreden van [appellant] . Dat zou volgens hem huisvredebreuk betekenen. Alleen [geïntimeerde] heeft, op haar verzoek en met toestemming van [appellant] , de ouderlijke woning mogen betreden. Het is [belanghebbende 1] onduidelijk waarom [appellant] haar en [belanghebbende 2] de toegang tot deze woning ontzegt terwijl [geïntimeerde] wel de gelegenheid heeft gekregen een rondgang door deze woning te maken. In ieder geval houdt [appellant] met deze handelwijze nu al bijna vier jaar iedere aanzet om tot een verdeling van inboedelgoederen en spullen te komen, zonder gegronde reden, tegen.
[appellant] doet het nu voorkomen alsof de zussen een onderling probleem hebben op grond
waarvan de executele dient te blijven voortbestaan. [belanghebbende 1] bestrijdt deze stelling met
klem. Tijdens de mondelinge behandeling is eens te meer duidelijk geworden dat de
zussen geen onderling probleem hebben maar een gezamenlijk probleem, namelijk dat
[appellant] zijn taken niet uitvoert althans niet naar behoren. [appellant] dient in persoon te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. [appellant] overlegt namelijk niet alle van belang zijnde stukken en maakt daar geen melding van. Gewezen wordt op de brief van kantonrechter waarin staat dat alle partijen zich op de zitting van 31 oktober 2022 mochten uitlaten over de gewenste wijze van voortzetten van de procedure. [appellant] handelt in strijd met art. 21 Rv.
3.5.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan namens [geïntimeerde] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. [appellant] heeft helemaal geen belang bij zijn verzoek omdat de taken van de executeur op grond van artikel 4:149 lid 1 sub a BW reeds zijn uitgevoerd en de nalatenschap na ruim vier jaren rijp is voor verdeling. Hij dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. [appellant] weigert eenvoudigweg het beheer over te dragen en rekening en verantwoording af te leggen. Hij vindt dat de executele in verband met het beheer van goederen dient voort te duren. Hij werkt de verdeling tegen omdat hij zo lang mogelijk gratis in de ouderlijke woning wil blijven wonen. Ook hebben de zussen, anders dan door [appellant] is gesteld, onderling geen problematische communicatie. Aan een onderling overleg stelt [appellant] dan weer allerlei onnodige eisen. Ook weigert [appellant] de zussen de toegang tot de ouderlijke woning zodat de zussen geen keuze kunnen maken over welke roerende zaken die zich in deze woning bevinden zij toebedeeld willen krijgen. [appellant] woont in de ouderlijke woning en betaalt kosten daarvoor van de rekening van erflaatster. Ook weigerde [appellant] tijdig legaten af te geven, weigerde hij lange tijd schulden te voldoen waardoor de nalatenschap vanwege de oplopende rente schade heeft opgelopen, en weigerde [appellant] vragen te beantwoorden of inlichtingen te verschaffen. Bovendien communiceert [appellant] onvriendelijk en vijandig, verbreekt hij telefoongesprekken en heeft hij zelfs een erfgenaam bedreigd. Ook wil [appellant] woningen verkopen zonder dat daartoe een noodzaak bestaat, weigert hij om vorderingen van deelgenoten in de verdeling te betrekken en wacht hij onnodig met het voldoen van een opeisbare schuld. Ook beroept [appellant] zich voortdurend op allerlei smoesjes om zijn taken op de lange baan te schuiven. Alle zussen wantrouwen [appellant] , maar dat wantrouwen is geheel wederzijds zoals bijvoorbeeld blijkt uit zijn schrijven van 29 augustus 2022 waarin [appellant] schrijft dat hij zijn zussen intimiderend, agressief en schaamteloos vindt. [appellant] beheert ook alleen in zijn eigen belang en sluit de andere erfgenamen hierbij buiten. De panden die hij dient te beheren en waar hij niet woont laat hij verloederen.
3.6.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan namens [belanghebbende 1] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. [appellant] onderneemt niets. Zo is het legaat van [betrokkene 2] nog steeds niet afgegeven terwijl erflaatster bepaald had dat dit binnen acht maanden na haar overlijden gebeurd zou moeten zijn. Ondanks herhaald verzoek blijft [appellant] weigeren om haar in de ouderlijke woning toe te laten. Panden die verkocht kunnen worden omdat geen van de erfgenamen deze hebben wil, zijn door [appellant] nog steeds niet ter verkoop bij een makelaar ondergebracht. Er heeft zelfs nog geen taxatie plaatsgevonden. Ook heeft [appellant] tot op heden geen rekening en verantwoording afgelegd. Hij communiceert niet en wantrouwt zijn zussen. [belanghebbende 1] heeft daarom in het geheel geen vertrouwen meer in [appellant] als executeur. Daar komt bij dat de verdeling inmiddels ook wel uitgekristalliseerd is en de zussen samen prima het beheer zouden kunnen gaan doen, waarbij zij dan natuurlijk [appellant] betrekken.
3.7.
Ter zitting in hoger beroep is door [belanghebbende 2] - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is volledig ongeschikt als executeur. Hij bewoont zonder toestemming al vier jaar de ouderlijk woning waarbij hij de rekeningen, ook van zijn advocaat en van de intussen gevoerde rechtszaken, betaalt van de bankrekening van erflaatster. [appellant] communiceert niet digitaal. Na het overlijden van erflaatster heeft hij eerst een half jaar niets gedaan, dit om rust te nemen, en daarna gezegd dat de afwikkeling van de nalatenschap wel eens tien jaar zou kunnen gaan duren. [appellant] heeft geen plan van aanpak gemaakt, er is geen enkele transparantie en er zijn door hem geen financiële overzichten verstrekt. Er heeft ook nog steeds geen verdeling van de roerende zaken, waaronder een groot aantal sieraden, plaatsgevonden en hij ontzegt zijn zussen toegang tot de ouderlijk woning om te kijken welke roerende zaken zich daar nog bevinden. Er is ook geen enkel zicht op de bankrekeningen. Daarbij voert [appellant] voortdurend allerlei smoesjes aan om zaken op de lange baan te kunnen schuiven. Hij moet zo snel mogelijk de ouderlijke woning uit en ontslagen worden als executeur.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Zoals reeds bij r.o. 3.2. vermeld heeft [appellant] een viertal grieven tegen de beschikking waarvan beroep opgeworpen. Het hof zal hierna deze grieven apart en in dezelfde volgorde behandelen.
3.8.2.
In zijn eerste grief stelt [appellant] dat de kantonrechter [geïntimeerde] ten onrechte heeft ontvangen in haar zelfstandig verzoekschrift strekkende tot zijn ontslag als executeur en/of testamentair (afwikkelings)bewindvoerder. Zoals reeds bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door het hof aan partijen is aangegeven, acht het hof een inhoudelijke behandeling en beoordeling van deze grief weinig opportuun nu een kantonrechter op grond van artikel 4:149 lid 2 BW ook
ambtshalveeen executeur kan ontslaan. Dit maakt naar het oordeel van het hof de vraag of [geïntimeerde] al dan niet in haar verzoek tot ontslag van [appellant] had mogen worden ontvangen in beginsel irrelevant, nu al vóór de intrekking van het verzoek door [appellant] het functioneren van [appellant] ter discussie stond (onder meer vanwege de brieven van [belanghebbende 2] ). Deze grief faalt derhalve.
3.8.3.
In zijn tweede grief stelt [appellant] dat door de overweging van de kantonrechter en specifiek het daarin genoemd woord "onderling" de kantonrechter miskent dat er zijdens [appellant] nimmer sprake is geweest van het “niet vertrouwen” van zijn zussen.
Het hof merkt allereerst op dat het in zaken als de onderhavige van ondergeschikt belang is hoe de executeur de verstandhouding met de (overige) erfgenamen ervaart. Van belang is juist of en in welke mate de erfgenamen de executeur (nog) vertrouwen. Dat gezegd hebbende is het hof van oordeel dat de uitlatingen zoals die door [appellant] niet alleen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, maar ook schriftelijk zoals bijvoorbeeld in zijn schrijven van 29 augustus 2022 zijn gedaan, juist blijk geven van het tegenovergestelde. [appellant] noemt zijn zussen intimiderend, agressief en schaamteloos, verwijt hun dat ze hem ten onrechte in een kwaad daglicht stellen en ervaart hun communicatie soms als dermate onrechtvaardig dat hij om die reden zijn taken als executeur bij wijze van vergelding bewust op de lange baan schuift. De zussen zouden volgens [appellant] stokken zoeken om hem te slaan, geen gesprek kunnen voeren, hem het leven moeilijk willen maken, geen respect voor hem hebben, uitgesproken onvriendelijk en soms zelfs vijandig jegens hem optreden, hem niet waarderen, zich jegens hem niet redelijk en billijk opstellen en blokkades jegens hem opwerpen. Een en ander staat naar het oordeel van het hof op zeer gespannen (zo niet onverklaarbare) voet met de stelling van [appellant] dat er van zijn kant nimmer sprake is geweest van enig wantrouwen jegens zijn zussen. Ook de tweede grief faalt derhalve.
3.8.4.
Als derde grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter heeft miskend dat er in de
onderhavige situatie geen sprake is van concrete en objectieve feiten die zijn ontslag als executeur rechtvaardigen. Het hof deelt deze zienswijze van [appellant] niet. Zowel uit de door partijen overgelegde stukken als uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is een groot aantal concrete en objectieve feiten naar voren gekomen die, zowel op zichzelf staand als in onderlinge samenhang beschouwd, het ontslag van [appellant] als executeur rechtvaardigt. Zeker nu [appellant] deze feiten ook niet als zodanig weersproken heeft, dan wel nu van het tegendeel geenszins gebleken is. Zo verstrekt [appellant] uit eigen beweging weinig tot geen informatie met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. Zijn weigering om (in het algemeen en derhalve ook met zijn zussen) digitaal te communiceren en gebruik te maken van internet vormt hierbij nog een extra barrière, die zich moeilijk laat rijmen met een adequate taakopvatting als executeur anno 2023 (of 2019 en later).
Daarnaast legt [appellant] ook geen (jaarlijkse) rekening en verantwoording af terwijl hij hiertoe op grond van het testament van erflaatster wel gehouden is, maar beperkt hij zich tot het overleggen van wat stukken en kladjes. Voorts weigert [appellant] zijn zussen de toegang tot de (voormalige) ouderlijke woning of verbindt hieraan voorwaarden welke door de zussen niet alleen als onredelijk, maar ook als ronduit intimiderend worden ervaren.
Daar komt bij dat [appellant] schulden op de nalatenschap langdurig onbetaald laat waardoor de nalatenschap vanwege de daardoor mogelijk oplopende rente onnodig (financieel) nadeel oploopt. Voorts worden legaten door [appellant] niet dan wel te laat afgegeven en heeft hij onnodig lang gewacht met het voldoen van de tot de nalatenschap toebehorende schuld aan de weduwe van zijn overleden broer, [betrokkene 1]. In ieder geval heeft zij, als gerechtigde, onnodig lang op haar geld – dat fiscaal al meetelde in box 3 – moeten wachten.
Het verwijt van de zussen dat [appellant] zijn taken als executeur vanwege allerlei steeds weer andere “smoesjes” bij herhaling op de lange baan geschoven heeft is door [appellant] niet dan wel onvoldoende weersproken. Te denken valt hierbij aan door [appellant] aangevoerde omstandigheden zoals het verwijderen van een Japanse duizendknoop en een olietank of zijn nimmer gerealiseerde bouwplannen. Wat van deze omstandigheden ook zij, het hof is van oordeel dat deze in de kern genomen niet tot een vertraging in het executietraject hadden dienen te leiden. Een en ander klemt te meer nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep uit eigen beweging zelfs verklaard heeft zijn taken als executeur bij wijze van “vergelding” soms op de lange baan te hebben geschoven indien bepaalde gedragingen of uitlatingen van (een van zijn) zijn zussen hem niet welgevallig waren. Het hof is op grond hiervan dan ook van oordeel dat ook deze derde grief faalt.
3.8.5.
De vierde en laatste grief van [appellant] heeft betrekking op het feit dat volgens hem de
kantonrechter ten onrechte onbesproken heeft gelaten dat een zorgvuldig beheer van de boedel vereist dat een executeur aangesteld blijft. Een boedel met daarin registergoederen en lopende verplichtingen uit huur- en overige overeenkomsten kan volgens [appellant] beter niet worden overgelaten aan het beheer door vier deelgenoten die, zoals hier volgens hem het geval is, niet in staat zijn functioneel overleg te voeren over het beheer van de goederen van de nalatenschap.
De zussen zijn evenwel van mening prima in staat te zijn om de onroerende zaken in samenspraak met elkaar te beheren voor zover er daarvoor beheerstaken noodzakelijk zijn. Zij hebben [appellant] ook verzocht om de beheerstaken ten aanzien van de onroerende zaken over te dragen, maar dat weigert hij vooralsnog. De stelling van [appellant] dat zijn zussen onderling problemen hebben en het vaak en snel met elkaar oneens zijn, is door alle drie de zussen en ieder voor zich zowel schriftelijk als mondeling bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep met klem tegengesproken.
Het hof is daarbij van oordeel dat van enige onmin tussen de zussen bij gelegenheid van voornoemde zitting ook niet gebleken is. Zij hebben niet blijk gegeven van een onderling probleem, maar van een gezamenlijk probleem en dat is kortgezegd dat [appellant] zijn taken als executeur toerekenbaar en structureel niet naar behoren uitvoert. Het hof is bovendien van oordeel dat onderhavige nalatenschap na vier jaren rijp is voor verdeling, nu de executele in beginsel als afgerond kan worden beschouwd en dat het beheer zeer wel door de gezamenlijke erfgenamen kan worden waargenomen. Het hof wijst [appellant] daarbij nadrukkelijk op de uit artikel 4:151 BW voortvloeiende verplichting om aan degenen die na hem tot beheer bevoegd zijn, te weten alle erfgenamen gezamenlijk, rekening en verantwoording af te leggen op de wijze als voor bewindvoerder is bepaald. Ook de laatste grief van [appellant] faalt.
3.9.
Op grond van het vorengaande is het hof van oordeel dat de beschikking waarvan
beroep dient te worden bekrachtigd.
Gelet op de aard van de procedure, gevoerd tussen broer en zussen in het kader van een nalatenschap, ziet het hof tot slot aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat de kosten van beide instanties voor eigen rekening blijven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.