3.1.Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank op verzoek van [geïntimeerde 1] een voorlopig getuigenverhoor gelast. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] is ermee bekend dat artikel 188 lid 2 Rv bepaalt dat tegen een beschikking als de onderhavige geen hogere voorziening is toegelaten. Hij beroept zich in deze procedure echter op een doorbrekingsgrond, zodat hoger beroep alsnog
openstaat.
[appellant] licht zijn stellingen als volgt toe.
[geïntimeerde 1] wenste ter zitting de namen te horen van de burgers die de beschuldigende mededelingen hadden gedaan en hij wenste die burgers als getuigen te horen. Iets waarover het verzoekschrift met geen woord rept.
Het verschil tussen wat [geïntimeerde 1] in het verzoekschrift stelde te wensen en wat hij ter zitting stelde te wensen, en waarmee de rechtbank zich akkoord verklaard heeft, is zeer fundamenteel en geeft aanleiding tot uitgebreid verweer en overdenking door de rechtbank op basis van dit verweer. [appellant] heeft de betrokken burgers immers geheimhouding beloofd, en hij heeft ook de politie, ondanks verzoek, geweigerd om die namen te geven, omdat hij beloofd had dat niet te zullen doen. [appellant] mag deze namen dus niet aan geïntimeerden bekend maken en hij wil zich aan die belofte houden. Voormelde overweging van de rechtbank kan [appellant] moeilijk anders interpreteren dan dat de rechtbank de voorvraag of hij deze namen bekend moet maken, al heeft beantwoord zonder dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld hierop - in voldoende mate voorbereid - inhoudelijk te reageren en zonder dat de
rechtbank via dit (nog niet gevoerde) verweer van [appellant] de belangrijke aspecten ervan heeft overdacht.
[appellant] is van mening dat dit geen behoorlijke rechtsgang is, dat [geïntimeerde 1] het procesrecht heeft misbruikt en dat de rechtbank zijn fundamenteel recht op behoorlijk wederhoor - een fundamenteel rechtsbeginsel - heeft geschonden. Het is niet wenselijk dat het debat over de vraag of appellant dergelijke vragen moet beantwoorden, eerst bij gelegenheid van het getuigenverhoor ter discussie staat. Deze discussie betreft belangrijke voorvragen over de reikwijdte van het voorlopig getuigenverhoren die de rechtbank - zonder [appellant] daarover de gelegenheid te geven zich zorgvuldig uit te laten - te achteloos heeft beantwoord. Deze onderwerpen hadden eerst na concreet verzoek, en voldoende wederhoor, na overdenking door de rechtbank, kunnen worden beoordeeld. Redelijkerwijze kon niet van [appellant] en diens advocaat worden verwacht dat op dergelijke complexe vraagstukken ter plekke - zonder onderling overleg en studie - in afdoende mate kon worden gereageerd.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat het appelverbod kan worden doorbroken om de volgende met elkaar samenhangende redenen/grieven:
(1) terzake de toewijzing de identiteit van de burgers te vragen en hen te horen:
schending van fundamentele procesrechtelijke beginselen:
a. misbruik van procesrecht van [geïntimeerde 1] door eerst ter zitting het verzoek
fundamenteel te wijzigen;
b. schending door de rechtbank van het fundamentele recht van [appellant] van
wederhoor.
(2) terzake de voorvraag of het mogelijk is dat [geïntimeerde 1] een vorderingsrecht
jegens [appellant] zou kunnen hebben:
a. wat de rechtbank voor mogelijk houdt, terwijl dat onmogelijk is, althans die
mogelijkheid niet in de gestelde feiten besloten ligt:
o nu [appellant] bij de politie slechts melding deed van wat hemzelf ter ore was
gekomen;
o die melding in het besloten en geheime strafvorderlijke domein is gedaan;
o mitsdien geen sprake is van openbaarheid en dus niet van smaad of laster
sprake kan zijn;
o en niet in de stellingen van [geïntimeerde 1] besloten ligt dat sprake is van ander
onrechtmatig handelen;
b. mitsdien de rechtbank derhalve ten onrechte artikel 186 Rv heeft toegepast door
een voorlopig getuigenverhoor te gelasten.