ECLI:NL:GHSHE:2023:4165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
200.332.564_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige], die momenteel bij de grootouders vaderszijde verblijft. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juni 2023 aangevochten, waarin de rechtbank de gecertificeerde instelling (GI) machtigde om [minderjarige] uit huis te plaatsen vanwege verwaarlozing en ernstige kindermishandeling. De moeder verzoekt primair om de beschikking te vernietigen en subsidiair om de duur van de uithuisplaatsing te bekorten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2023 zijn de moeder, de GI, de vader en de pleegouders gehoord. De moeder stelt dat zij onvoldoende kansen heeft gekregen om te bewijzen dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen en dat de GI niet de juiste hulp heeft geboden. De GI daarentegen stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de onveilige thuissituatie en de zorgen over de opvoeding van [minderjarige].

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De moeder kan pas terugkeren naar een situatie met [minderjarige] als zij kan aantonen dat zij een stabiele en veilige omgeving kan bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 december 2023
Zaaknummer : 200.332.564/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/410823 / JE RK 23-1086
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers NH,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als informanten in deze zaak worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader;
-
[de grootouders], wonende te [woonplaats] , grootouders vaderszijde, hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Noord-Holland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 28 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2023, heeft de moeder verzocht:
- primair: de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen;
- subsidiair: de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] in duur te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2023, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
- de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de vader;
- de pleegouders.
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering d.d. 5 oktober 2023, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier (met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juni 2023) van de advocaat van de moeder d.d. 2 november 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de grootouders vaderszijde (de pleegouders). De vader woont daar ook.
3.2.1.
Bij beschikking van 22 februari 2023 (hersteld bij beschikking van 23 februari 2023) is [minderjarige] met ingang van 21 februari 2023 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. De ondertoezichtstelling is vervolgens bij beschikking van 17 mei 2023 definitief uitgesproken en duurt nog voort tot 17 mei 2024.
3.2.2.
Bij beschikking van 25 mei 2023 is [minderjarige] voor de duur van vier weken door middel van een spoeduithuisplaatsing bij de pleegouders geplaatst. Daarna is bij beschikking van 2 juni 2023 het verzoek van de GI voor de resterende termijn (na 20 juni 2023) afgewezen omdat niet duidelijk was welke plek, na het aflopen van de spoedmachtiging, het meest passend zou zijn. Bij beschikking van 21 juni 2023 is ook het verzoek van de GI om zonder voorafgaand horen van belanghebbenden te beslissen afgewezen en heeft de rechtbank bepaald dat de mondelinge behandeling plaatsvindt op 28 juni 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 28 juni 2023 tot uiterlijk 28 december 2023 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten de pleegouders.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Zij heeft onvoldoende de kans gekregen om te laten zien dat zij zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen. De GI heeft onvoldoende adequate hulp ingezet om de opvoedsituatie van de moeder te verbeteren voordat er is overgegaan tot uithuisplaatsing; er is volgens de moeder onvoldoende, dan wel niet passende hulp ingezet bij de overgang van de woonsituatie van Noord-Holland naar Zeeland. De moeder had beter begeleid kunnen worden, althans er had door de GI naar meer alternatieven gekeken moeten worden.
Ondanks dat er al maanden wordt gesproken over het toewerken naar een thuisplaatsing zijn er tot nu toe door de GI geen concrete doelen gesteld. Dit terwijl de moeder en haar partner hulpverlening ontvangen en grote stappen maken. De overige zorgen kunnen volgens de moeder worden weggenomen binnen de ondertoezichtstelling, hoewel de moeder van mening is dat er niet aan de gronden van de ondertoezichtstelling wordt voldaan. De moeder is ervan overtuigd dat [minderjarige] bij haar kan wonen, mits zij de juiste hulp krijgt. De rechtbank had er dan ook op toe moeten zien dat de GI actief zou toewerken naar een thuisplaatsing en heeft ten onrechte de duur van de machtiging niet bekort.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] is uithuisgeplaatst vanwege verwaarlozing en ernstige kindermishandeling. Moeder en stiefvader waren onvoldoende in staat om in te gaan op de behoefte van het kind, er waren enorme zorgen over gebrek aan duidelijkheid, structuur, veiligheid en regelmaat in de opvoeding. Tevens waren er zorgen over parentificatie waarin [minderjarige] veel te veel huishoudelijke taken kreeg en ook
een groot gedeelte van de verzorging voor haar jongere broertjes moest dragen. De relatie van moeder en stiefvader was instabiel, er waren verschillende Veilig Thuis meldingen over ruzies (verbaal en fysiek) waarvan de kinderen vaak getuigen waren en ook slachtoffer. Daarbij kwam de hulpverlening moeilijk van de grond en is bij eerdere hulpverlening gebleken dat moeder onmachtig is om het geleerde blijvend in praktijk te brengen. De aangeleerde vaardigheden van de hulpverlening werden na verloop van tijd weer vergeten en moeder (en stiefvader) vielen terug in hun oude opvoedpatronen, waarbij emotionele en fysieke verwaarlozing dagelijks geschiedde. Tenslotte heeft [minderjarige] zelf bij zowel de GI als de rechtbank aangegeven niet meer naar huis te willen. De GI bestrijdt het standpunt van de moeder dat er geen hulpverlening is ingezet en verwijst in het verweerschrift naar de hulpverleningsgeschiedenis. De professionele hulpverlening stagneerde op het moment dat de moeder besloot naar Zeeland te verhuizen, omdat de GI pas kort tevoren van het concrete verhuisplan op de hoogte was en de hulpverlening niet direct kon worden overgezet.
[minderjarige] heeft zelf diverse keren aangegeven niet naar huis te willen. Zij is bang voor de gevolgen die er zullen zijn. Zij mocht van de moeder nooit openlijk praten over de thuissituatie en er werd zelfs gedreigd wanneer ze dat wel zou doen. Ze is bang voor het fysiek en emotioneel geweld dat zou kunnen volgen nu de situatie heeft geleid tot een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De gedachte aan thuisplaatsing leidt bij [minderjarige] tot veel stress en angst en heeft een negatieve invloed op haar levensvreugde, haar gedachten over haar toekomstperspectief en op haar schoolresultaten. Het afgelopen half jaar is er gewerkt aan rust voor [minderjarige] . Ze woont bij de pleegouders en staat ingeschreven bij [instantie] ([instantie]). Uit de door de GI gehanteerde beoordelingsboog, om te onderzoeken wat nodig is om een thuisplaatsing te doen slagen, komt een negatief advies naar voren. Een veilige thuisplaatsing kan niet worden gerealiseerd. Daarbij komt dat de GI van de andere GI in Zeeland, die betrokken is bij de halfbroertjes van [minderjarige] , begrijpt dat er nog steeds veel ruzies zijn tussen de moeder en haar partner en de thuissituatie nog niet stabiel is. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is volgens de GI in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk.
3.7.
De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij voelt zich thuis bij de pleegouders. De vader vindt het verder fijn dat ze op dezelfde school kon blijven en geeft aan dat zij het daar goed doet.
3.8.
De pleegouders benoemen op de mondelinge behandeling dat het goed gaat met [minderjarige] . Op de maandag is het belmoment met de moeder. Dit moment is soms lastig voor [minderjarige] omdat de moeder niet altijd op het afgesproken tijdstip belt. Wanneer ze contact heeft gehad met de moeder zien de pleegouders dit terug in het gedrag van [minderjarige] ; zij is dan niet helemaal zichzelf en reageert onaardig. [minderjarige] heeft er last van dat de moeder tijdens de gesprekken keer op keer benoemt dat [minderjarige] bij haar moet komen wonen.. Recent is het screeningsonderzoek van de pleegouders afgerond. De pleegouders zijn nog in afwachting van de uitkomst hiervan. [minderjarige] staat voor de behandeling van haar kinder- en jeugdtrauma op een wachtlijst bij [instantie].
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:265 b lid 1 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.3.
Uit de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] uithuisgeplaatst is vanwege verwaarlozing en ernstige kindermishandeling. Het gezin waarin [minderjarige] is opgegroeid kent een jarenlange geschiedenis met structurele zorgen. [minderjarige] is in haar leven bij de moeder (en haar partner(s)) voortdurend en structureel blootgesteld aan ruzies en huiselijk geweld met lichamelijk letsel tot gevolg, psychisch geweld, pedagogische verwaarlozing op meerdere gebieden. Ook heeft zij te maken gehad met de emotionele en fysieke afwezigheid van haar opvoeder(s).
De moeder en haar partner zijn onvoldoende in staat gebleken om in te gaan op de behoefte van [minderjarige] . Er waren enorme zorgen over gebrek aan duidelijkheid, structuur, veiligheid en regelmaat in de opvoeding. Daarnaast werd gezien dat [minderjarige] teveel huishoudelijke taken kreeg toebedeeld en lag een groot gedeelte van de verzorging voor haar jongere broertjes bij haar.
Er is een terugkerend patroon te zien waarbij de moeder gestelde doelen bij de hulpverlening weet te halen en, zo lijkt het, het voordeel van de twijfel krijgt, maar vervolgens de verbetering niet kan vasthouden en [minderjarige] zich thuis opnieuw in een onveilige en schadelijke omgeving bevindt. Het hof is van oordeel dat [minderjarige] pas bij de moeder kan worden teruggeplaatst als vast is komen te staan dat zij [minderjarige] structureel een stabiele en veilige thuissituatie kan bieden. Dit is nog niet het geval. Ook na de uithuisplaatsing zijn er meldingen geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner. Uit de beoordelingsboog die de GI heeft toegelicht volgt dat de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] op dit moment niet geborgd is wanneer zij terugkeert naar de moeder en haar partner.
Het hof kan niet beoordelen of en wanneer een mogelijke thuisplaatsing van de [minderjarige] bij de moeder in de toekomst wel aan de orde zal zijn. Om deze reden zal het hof niet overgaan tot verkorting van de termijn van de machtiging.
Ten aanzien van het beroep van de moeder op het EVRM oordeelt het hof dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en de mondelinge behandeling, is komen vast te staan dat uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] ; het EVRM verzet zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke maatregel.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 28 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.W. Hermans en is op 14 december 2023 uitgesproken in het openbaar door J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.