ECLI:NL:GHSHE:2023:4164

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
200.333.663_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in een onveilige thuissituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2023, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat de GI onvoldoende had gedaan om de situatie te verbeteren. De GI, als verweerster, betwistte deze grieven en stelde dat de kinderen in een onveilige situatie verkeerden door huiselijk geweld en pedagogische verwaarlozing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2023 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI en de (stief)vader gehoord. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding, gezien de onveilige thuissituatie en de geschiedenis van huiselijk geweld en verwaarlozing. De moeder had onvoldoende tijd gekregen om van de hulpverlening te profiteren en de situatie te verbeteren, en de GI had herhaaldelijk ingegrepen om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de minderjarigen, en dat de uithuisplaatsing in dit geval de enige optie was om hun welzijn te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 december 2023
Zaaknummer : 200.333.663/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/411739 / JE RK 23-1239
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[belanghebbende](hierna te noemen: de vader (van [minderjarige 2] ) en de stiefvader (van [minderjarige 1] )).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018, en
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland -West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 21 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af te wijzen dan wel in duur te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2023, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
- de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] (jeugdbeschermer) en [vertegenwoordiger van de GI 2] (ondersteunend jeugdbeschermer);
- de (stief)vader.
2.3.1.
Namens de raad is met bericht van verhindering d.d. 21 november 2023, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 juli 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.1.
[minderjarige 1] stond sinds 21 maart 2020 onder toezicht van de GI (dan wel een andere GI).
Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd tot 21 september 2022.
[minderjarige 1] is in de periode medio maart 2019 tot medio oktober 2021 uit huis geplaatst.
3.2.2.
Op 22 februari 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [regio] voor drie maanden met ingang van 21 februari 2023. In de beschikking van 17 mei 2023 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem , zijn zij onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers voor de duur van één jaar. Bij beschikking van de kinderrechter van 25 mei 2023 is De Jeugd- en Gezinsbeschermers als GI vervangen door Jeugdbescherming west Zeeland te [vestigingsplaats] (de huidige GI).
3.2.3.
Bij beschikking van 13 juli 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken, tot 27 juli 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot 21 juli 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 juli 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 juli 2023 tot 13 januari 2024 verlengd. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot 1 december 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De uithuisplaatsing van de kinderen is niet noodzakelijk in het belang van de kinderen, althans dat is onvoldoende onderbouwd door de GI. De GI heeft zich onvoldoende ingespannen om de uithuisplaatsing te voorkomen en heeft de moeder niet de gelegenheid geboden om haar vaardigheden binnen de kaders van de ondertoezichtstelling te verbeteren. Met de juiste opvoedondersteuning kan de moeder de kinderen zelf opvoeden. Niet alle zorgen ten aanzien van de situatie bij de moeder thuis zijn terecht. De moeder is ervan overtuigd dat met intensieve hulp de uithuisplaatsing van de kinderen niet nodig was geweest.
Voor zover de zorgen van de kinderrechter zijn gelegen in de zorgelijke staat van de woning voert de moeder aan dat de spanning rondom het organiseren van haar woning, de hectische verhuizing en de dreigende uithuisplaatsing ervoor zorgde dat zij blokkeerde.
De moeder benadrukt dat er geen sprake is van drugsgebruik. De moeder erkent wel dat er zorgen zijn, maar ouders werken mee aan hulpverlening om de situatie te verbeteren. De moeder heeft onvoldoende de tijd gekregen om van de hulpverlening te profiteren, de uithuisplaatsing kwam snel. De moeder verwijst naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) waaruit blijkt dat een kind pas bij de ouders mag worden weggehaald als er geen andere manier is om het kind te beschermen. Ook is onvoldoende gekeken naar het belang van de kinderen. Zo is [minderjarige 1] al meerdere keren uithuisgeplaatst en dit heeft grote invloed op zijn hechtingsproblematiek.
De moeder kan zich verder niet verenigen met het oordeel van de kinderrechter om de machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden. De GI heeft onvoldoende concreet gemaakt waaraan zij willen werken binnen de kaders van de uithuisplaatsing. Het had op de weg van de kinderrechter gelegen hier een vinger aan de pols te houden door de machtiging voor een kortere duur te verlenen.
3.6.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de bestreden beschikking op de juiste gronden berust en dat aan de gronden voor een uithuisplaatsing nog steeds wordt voldaan. De GI betwist de grieven van de moeder.
De GI wijst er op dat er sinds 2014 consequent meldingen binnenkomen bij [hulpverlening 1] die betrekking hebben op de kinderen. Deze meldingen gingen over pedagogische verwaarlozing, (emotionele) mishandeling van de kinderen en huiselijk geweld tussen de moeder en haar partners. De inzet van intensieve hulpverlening verliep moeizaam; het kostte tijd voordat de moeder hulp toeliet en nadat de doelen waren bereikt en de toestand was verbeterd, werd dit slechts voor korte duur vastgehouden. Dit leidde ertoe dat er in de afgelopen jaren continu ingegrepen moest worden om de acute veiligheid van de kinderen te borgen.
Omdat er ook recent zorgen bleven bestaan, de moeder en haar partner onvoldoende stuurbaar leken en er bovendien meerdere meldingen binnenkwamen die er op duidden dat de kinderen in acuut gevaar waren, is er door de GI besloten tot een verzoek tot een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De GI benadrukt dat het de kinderen zijn die centraal moeten staan. Zij konden niet wachten totdat de moeder bereid was om hulp te zoeken en aan zichzelf te werken. De GI benoemt dat er ook na de uithuisplaatsing van de kinderen er nog geregeld meldingen binnen zijn gekomen van [hulpverlening 1] over huiselijk geweld tussen de ouders met letsel tot gevolg. Verder dreigt er mogelijk een ontruimingsprocedure vanwege de aanhoudende overlast.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen niet naar huis.
3.7.
De vader laat op de mondelinge behandeling bij het hof weten dat de moeder een goede moeder is. Hij vindt het verschrikkelijk wat er over de moeder geschreven wordt. De meldingen hebben voornamelijk met hem te maken. Hij heeft zich aangemeld voor agressie-regulatietherapie bij de [hulpverlening 2] in [plaats 1] . Als het nodig is, is hij bereid afstand van de moeder te nemen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.8.4.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis zijn geplaatst
omdat zij continu werden blootgesteld aan ruzies en huiselijk geweld. Er waren grote zorgen over de veiligheid van de kinderen in de opvoedingssituatie bij de moeder thuis; er was sprake van een levensgevaarlijke situatie. Het gezin kent een jarenlange geschiedenis met zorgen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn structureel blootgesteld aan huiselijk geweld met lichamelijk letsel tot gevolg, psychisch geweld, pedagogische verwaarlozing op meerdere gebieden, maar zij hebben ook te maken gehad met de emotionele en fysieke afwezigheid van hun opvoeders. De verhuizing van [geboorteplaats] naar [plaats 2] medio mei 2023 heeft deze situatie niet verbeterd. Daarbij komt dat woning in [plaats 2] zich in een zorgelijke staat bevond en er onvoldoende toezicht was op de kinderen. Ook is er een terugkerend patroon zichtbaar in de manier waarop de moeder (en de vader) met de aangeboden hulpverlening omgaan. Keer op keer is gezien in de afgelopen jaren dat de moeder weliswaar hulp aanvaardt en de door de hulpverlening gestelde doelen weet te behalen waardoor de situatie verbetert, maar dat deze verbetering slechts een korte tijd standhoudt waarna er opnieuw door derden dient te worden ingegrepen om de veiligheid van de kinderen te garanderen. Het hof vindt het ook zorgelijk dat de moeder niet, althans onvoldoende, beseft aan welke gevaren en onveilige situaties de kinderen hebben blootgestaan en welke schade de kinderen (door het toedoen van haar en de vader) hebben opgelopen en wat dit betekent voor hun ontwikkeling.
Vanuit de GI is benoemd dat er hulpverlening nodig is aan de kant van de ouders. De jeugdbeschermer heeft nadrukkelijk en consequent aan ouders geadviseerd om te werken aan zichzelf middels (trauma)therapie en relatietherapie. Dat beide ouders nu de praktijkondersteuner van de huisarts bezoeken en de vader zich heeft aangemeld voor een agressieregulatietraining is, nog afgezien van het feit dat dit niet de enige hulpverlening is die de GI nodig acht, onvoldoende om de kinderen nu terug te plaatsen. Daarvoor moet hulpverlening eerst een structureel en blijvend effect gesorteerd hebben.
Ook dient de thuissituatie van de moeder te stabiliseren. Uit het verweerschrift van de GI blijkt dat er tot voor kort op zeer regelmatige basis meldingen binnen zijn gekomen van [hulpverlening 1] over huiselijk geweld met letsel tot gevolg, hetgeen door de moeder op de mondelinge behandeling ook is erkend. Daarbij komt dat er mogelijk sprake is van buurtbemiddeling in verband met de aanhoudende overlast die omwonenden en buren van de moeder ervaren en dit mogelijk kan leiden tot een ontruiming van de woning van de moeder.
Omdat de veiligheid en de stabiliteit van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder onder de hiervoor omschreven omstandigheden onvoldoende gewaarborgd zijn, oordeelt het hof dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Van strijd met het EVRM is onder de gegeven omstandigheden geen sprake.
Ook gelet op de resterende termijn kan geen sprake zijn van een kortere duur van de machtiging.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 21 juli 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.W. Hermans en is op 14 december 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.