ECLI:NL:GHSHE:2023:4153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
20-001484-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in oplichtingszaak met niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en kreeg een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte echter vrijspraak gekregen van de tenlastegelegde oplichting. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de benadeelde partij had bedrogen door te stellen dat er een bedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollar voor hem klaarstond in Amerika. De verdachte had de benadeelde partij, die als schuldhulpverlener werkte, gevraagd om geld over te maken voor kosten die gemaakt moesten worden om toegang te krijgen tot dit bedrag. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij oplichting had gepleegd, omdat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven. De benadeelde partij was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, en het hof bevestigde deze beslissing. De benadeelde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, die op nihil werden begroot. Het arrest benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor veroordeling in oplichtingszaken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001484-22
Uitspraak : 19 december 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer
02-294818-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1940,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en bepaald dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering zal toewijzen tot het bedrag van € 16.865,02.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is bepleit dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel afgewezen dient te worden.
Het vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2020 tot en met 1 september 2020 te Goes, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een hoeveelheid geld van in totaal 17.439 euro, in elk geval 16.865,02 euro, door
  • die [benadeelde partij] te vertellen dat voor verdachte 5,5 miljoen Amerikaanse dollar klaarstond in Amerika, en/of
  • die [benadeelde partij] te vertellen dat hij, verdachte, kosten moest betalen om voornoemd bedrag vrij te krijgen, en/of
  • die [benadeelde partij] een Checking Statement te tonen, en/of
  • die [benadeelde partij] geld te vragen om over voornoemd bedrag te kunnen beschikken, en/of
  • die [benadeelde partij] te vertellen dat het legaal geld was, en/of
  • die [benadeelde partij] een provisie van 1,5% te beloven, en/of
  • die [benadeelde partij] te vertellen dat [betrokkene] zijn, verdachtes, zakenpartner was en/of geld op de rekening van die [betrokkene] te storten om voornoemd bedrag vrij te krijgen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte (en zijn mededader) bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte één of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier volgt dat op 8 september 2020 door [benadeelde partij] aangifte is gedaan van oplichting. [benadeelde partij] was als vrijwilliger via [instantie] werkzaam als schuldhulpverlener bij de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] en heeft in die hoedanigheid ook verdachte [verdachte] geholpen tijdens diens detentie. Nadat de verdachte op 18 februari 2020 is vrijgekomen, is [benadeelde partij] de verdachte blijven helpen met zijn administratie.
De verdachte heeft meermalen tegen [benadeelde partij] verteld dat er veel geld, een bedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollar, voor hem klaarstond in Amerika. Als hij het bedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollar in handen had, zou nog een bedrag van twintig miljoen Amerikaanse dollar vrijkomen.
Om over het bedrag van 5,5 miljoen Amerikaanse dollar te kunnen beschikken, moesten echter kosten worden betaald. De verdachte heeft [benadeelde partij] gevraagd om geld om die kosten te kunnen betalen, zodat hij de 5,5 miljoen Amerikaanse dollar kon ontvangen. Tevens heeft hij [benadeelde partij] gevraagd om zijn bankrekening ter beschikking te stellen om daar het geldbedrag op te laten storten, omdat de verdachte het geldbedrag vanwege zijn ondercuratelestelling niet op zijn eigen bankrekening kon ontvangen.
[benadeelde partij] zou in ruil hiervoor een provisie ontvangen van 1,5% van het bedrag dat de verdachte tegoed had. De verdachte heeft [benadeelde partij] verteld dat het geld legaal was en heeft hem hiertoe een Checking Statement overhandigd waarop stond vermeld dat de verdachte 5,5 miljoen Amerikaanse dollar op een bankrekening had staan.
[benadeelde partij] heeft vervolgens in de periode van 28 juli 2020 tot en met 26 augustus 2020 in totaal een geldbedrag van € 16.865,02 overgemaakt naar een bankrekening op naam van [betrokkene] . De verdachte had [benadeelde partij] verteld dat [betrokkene] zijn zakenpartner was.
[betrokkene] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie als verdachte d.d. 16 maart 2021 verklaard dat hij op verzoek van de verdachte geldbedragen, afkomstig van [benadeelde partij] , heeft ontvangen op zijn bankrekening, welke geldbedragen nodig waren om een fonds van 5,5 miljoen dollar in Amerika vrij te krijgen. De verdachte had aan hem verteld dat hij van [benadeelde partij] geld mocht lenen om het fonds vrij te krijgen. [betrokkene] heeft voorts verklaard dat hij de geldbedragen op zijn rekening heeft ontvangen en deze vervolgens in opdracht van de verdachte heeft overgemaakt naar de bankrekening van de heer [naam] . Hij is uitgegaan van de goede trouw van de verdachte en [benadeelde partij] en had geen aanleiding om hen te wantrouwen.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 17 maart 2021 verklaard dat hij 5,3 miljoen Amerikaanse dollar tegoed had uit Amerika en er geld betaald moest worden om dat bedrag vrij te krijgen. Hij heeft daarom aan [benadeelde partij] gevraagd om geld over te maken op de bankrekening van [betrokkene] . [betrokkene] onderhield de contacten met de bank in Amerika; hij was een soort partner in deze zaak. Het bedrag van 5,3 miljoen Amerikaanse dollar zou op de bankrekening van [benadeelde partij] gestort worden.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 juni 2020 heeft de verdachte verklaard dat het fonds bestaat. Het was zijn fonds van 25 jaar geleden. Het Checking Statement heeft hij van de bank opgestuurd gekregen.
Het hof heeft in het procesdossier geen bewijsmiddel aangetroffen dat inhoudt dat het fonds waarover de verdachte heeft verklaard niet bestaat of dat de Checking Statement vals is. [betrokkene] heeft het verhaal van de verdachte bevestigd.
Er is dus onvoldoende bewijs dat de verdachte
in strijd met de waarheidtegen [benadeelde partij] heeft verteld dat er een geldbedrag van ruim vijf miljoen Amerikaanse dollar voor hem klaarstond in Amerika en daarmee onvoldoende bewijs dat de overige tenlastegelegde mededelingen onwaar waren. De vonnissen uit 2017 en 2018 die de officier van justitie in eerste aanleg heeft overgelegd, waarbij de verdachte ter zake van onder andere (het medeplegen van) oplichting is veroordeeld, en het gegeven dat de verdachte kennelijk bekend staat als meesteroplichter zoals uit mediaberichten blijkt, maken het voorgaande niet anders aangezien die veroordelingen en mediaberichten zien op andersoortige situaties en de vonnissen en berichten niet het bewijs kunnen opleveren dat het fonds waarover de verdachte heeft verklaard in deze zaak, niet bestaat.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [benadeelde partij] door één of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen heeft bewogen tot afgifte van een hoeveelheid geld.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde feit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.439,97 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering niet worden ontvangen.
Het hof dient ook in geval van vrijspraak een beslissing te nemen over de proceskosten, voor zover die kosten betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten van de verdachte voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten worden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 19 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J. Grapperhaus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.