In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor een buitenlandse reis met haar minderjarige zoon en de aanvraag van een paspoort werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. de Gruijl, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vakantie met haar familie in het belang van de zoon is en dat de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar, geen gegronde redenen heeft aangedragen om toestemming te weigeren. De vader heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang meer is bij de vorderingen van de moeder, aangezien de gevraagde toestemming betrekking heeft op een periode die in het verleden ligt. Het hof heeft de vorderingen van de moeder in hoger beroep afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 12 december 2023.