ECLI:NL:GHSHE:2023:4138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.331.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming voor buitenlandse reis en paspoortaanvraag van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor een buitenlandse reis met haar minderjarige zoon en de aanvraag van een paspoort werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. de Gruijl, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vakantie met haar familie in het belang van de zoon is en dat de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar, geen gegronde redenen heeft aangedragen om toestemming te weigeren. De vader heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang meer is bij de vorderingen van de moeder, aangezien de gevraagde toestemming betrekking heeft op een periode die in het verleden ligt. Het hof heeft de vorderingen van de moeder in hoger beroep afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 12 december 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.331.189/01
arrest van 12 december 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 augustus 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 26 juli 2023, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 'sHertogenbosch, gewezen tussen de moeder als eiseres en de vader als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/393891 /KG ZA 23-281)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding van 10 augustus 2023, tevens memorie van grieven, met producties 1 tot en met 10;
  • de memorie van antwoord van 19 september 2023 met producties 1 en 2;
  • het journaalbericht van 29 september 2023 van de zijde van de man met als bijlage een brief aan de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van diezelfde datum (opvragen zittingsaantekeningen d.d. 11 juli 2023).
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke relatie verbroken is.
Uit deze relatie is geboren [de zoon] (hierna: [de zoon] ), op 6 juni 2016 te [woonplaats] . Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de zoon] .
3.2.
[de zoon] staat sinds 2 september 2021 onder toezicht van (thans) de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI), welke ondertoezichtstelling laatstelijk bij beschikking van 31 augustus 2023 van de rechtbank Oost-Brabant ('sHertogenbosch) is verlengd tot 2 september 2024.
3.3.
Bij beschikking 14 oktober 2021 heeft dit hof bepaald dat er onder de regie van de GI een BOR-traject zal worden gestart en dat er toegewerkt wordt naar een contactregeling waarbij de vader wekelijks op zaterdag of zondag gedurende vier uren contact heeft met [de zoon] en waarbij de moeder [de zoon] naar de vader brengt en de vader [de zoon] terugbrengt naar de moeder en waarbij het aan de GI wordt overgelaten om de opbouw van het contact qua frequentie en duur, afhankelijk van het verloop van het BOR-traject en wat [de zoon] aankan, vorm te geven.
3.4.
In ieder geval tot aan het bestreden vonnis hebben de vader en [de zoon] geen contact met elkaar gehad.
3.5.
In de onderhavige procedure vordert de moeder bij vonnis in kort geding, samengevat, om haar (vervangende) toestemming te verlenen om met [de zoon] van 31 juli 2023 tot en met 27 augustus 2023 naar het buitenland te reizen en daar te mogen verblijven, meer specifiek Turkije en om vervangende toestemming om een paspoort voor [de zoon] aan te vragen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.5.1.
Aan deze vordering heeft de moeder, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De vader weigert zonder gegrond te achten reden toestemming voor het aanvragen van een paspoort alsmede de vakantie. Het is in het belang van [de zoon] dat zij over een paspoort kan beschikken nu zij zich dient te kunnen legitimeren. Daar komt bij
dat het volgens de moeder haar vrij dient te staan om samen met [de zoon] naar het
buitenland te gaan voor een vakantie. De moeder is voornemens om met haar familie op vakantie te gaan. Zij acht de reis veilig voor [de zoon] en geeft aan dat het belangrijk is voor [de zoon] om tijd door te brengen met haar familie.
De vader heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen noch is gebleken dat het belang van [de zoon] zich verzet tegen het afreizen naar het buitenland of het verlengen van het paspoort.
3.6.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.7.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de vorderingen van de moeder afgewezen. Ten aanzien van het verzoek ter zake vervangende toestemming om met [de zoon] naar het buitenland te reizen, is de voorzieningenrechter gekomen tot een afwijzing, omdat, kort samengevat, de vakantie de start van het contact tussen [de zoon] en de vader zal doorkruisen, hetgeen niet in het belang van [de zoon] wordt geacht. Nu deze vordering wordt afgewezen, heeft de voorzieningenrechter de vordering van de moeder om haar vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [de zoon] te verlenen, eveneens afgewezen en wel vanwege het ontbreken van (spoedeisend) belang.
3.8.
De moeder heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog haar vorderingen toe te wijzen, dan wel (met betrekking tot de vakantie) te bepalen dat de moeder vervangende toestemming wordt verleend met [de zoon] naar Turkije te reizen en aldaar te verblijven voor de resterende duur van de zomervakantie, te weten tot 27 augustus 2023.
3.8.1.
De moeder voert in haar memorie van grieven, samengevat, aan dat het in zijn algemeenheid zo is dat vakanties contactregelingen doorkruisen. In dit geval is echter nog geen contactregeling gestart, waardoor deze of zelfs een prille opbouw niet wordt doorkruist. Aangezien contact niet vóór medio september 2023 zal starten en de moeder in elk geval op 27 augustus 2023 weer met [de zoon] terugkeren, kan daarna alsnog het contact tussen de vader en [de zoon] worden opgestart. De moeder heeft het recht om met [de zoon] op vakantie te gaan en een vakantie met familie is ook in het belang van [de zoon] .
Nu de moeder alsnog in hoger beroep komt van de afwijzing van haar vordering om vervangende toestemming te verlenen om op vakantie te gaan naar het buitenland, heeft zij ook belang bij het voorleggen van de afwijzing van haar vordering om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort te verlenen. Los daarvan, het legitimatiebewijs van [de zoon] verloopt, waardoor voor haar een nieuw
legitimatiebewijs dient te worden aangevraagd. Weliswaar geldt voor haar geen identificatieplicht, maar in de zorg is geen sprake van een leeftijdsgrens. Ook wanneer de moeder niet op vakantie gaat, behoeft [de zoon] een legitimatiebewijs.
3.9.
De vader verweert zich en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.
(Spoedeisend) belang
3.10.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (Zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
3.10.1.
De vraag of een eisende partij in kort geding – in dit geval de moeder – voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat van een spoedeisend belang in deze zaak geen sprake is. De vordering van de moeder om haar (vervangende) toestemming te verlenen om met [de zoon] van 31 juli tot en met 27 augustus 2023 naar het buitenland te reizen en daar te mogen verblijven, ziet op een periode die ligt in het verleden. Daaruit blijkt reeds dat de moeder geen (spoedeisend) belang (meer) heeft bij dat deel van de door haar gevraagde voorziening. Gelet op het feit dat de vordering van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor het aanvragen van een paspoort van [de zoon] , onlosmakelijk verbonden is met de vordering van de moeder om haar (vervangende) toestemming te verlenen om in de zomervakantie van 2023 met [de zoon] naar het buitenland te reizen, is daarmee ook het belang aan deze vordering ontvallen. Voor zover de moeder in dit kader nog heeft aangevoerd dat [de zoon] sowieso een legitimatiebewijs behoeft, overweegt het hof dat dit gegeven evenmin een rechtvaardiging vormt voor het aannemen van een spoedeisend belang. De kortgedingprocedure is daarvoor niet de geëigende rechtsgang.
3.10.3.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof de vorderingen van de moeder in hoger beroep zal afwijzen.
Proceskostenveroordeling
3.11.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de procedure betreft het minderjarige kind van partijen) de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van in hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
wijst de vorderingen in hoger beroep af;
compenseert de proceskosten van dit geding, aldus dat iedere partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 december 2023.
griffier rolraadsheer