ECLI:NL:GHSHE:2023:4115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
200.323.150_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen voorzitter mr. C.M. Hilverda wegens vrees van vooringenomenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 april 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, ingediend door zijn advocaat mr. D.J.P. van Omme. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. C.M. Hilverda, de voorzitter van de behandelende kamer in de hoofdzaak. Verzoeker vreesde vooringenomenheid van de voorzitter, vooral na opmerkingen die zij tijdens de zitting op 20 februari 2023 had gemaakt, waarin zij het verweer van verzoeker als 'onzin' bestempelde. Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld en de vrees voor partijdigheid beoordeeld aan de hand van het proces-verbaal van de zitting. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker gestelde vrees van vooringenomenheid onvoldoende objectief gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat de opmerkingen van mr. Hilverda niet in verband stonden met het vrijspraakverweer van verzoeker, en dat de samenvatting van de feiten door de voorzitter geen verwerping van het verweer inhield. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet.

Uitspraak

Wrakingskamer
Zaaknummer: 200.323.150/01
Wrakingsnummer: Wr 395-01-2023
Uitspraak: 3 april 2023
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingekomen ter griffie van het hof op 22 februari 2023 in de zaak met parketnummer [parketnummer] , in hoger beroep aanhangig bij de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.J.P. van Omme te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. C.M. Hilverda, voorzitter van de behandelend kamer in de hoofdzaak.

1.Het procesverloop

1.1.
Het hof, in de samenstelling van mrs. C.M. Hilverda (voorzitter), N.I.B.M. Buljevic en R. Lonterman (raadsheren) heeft ter terechtzitting van 20 februari 2023 de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer [parketnummer] behandeld. Verzoeker en zijn advocaat, mr. Van Omme, waren ter zitting aanwezig. Van de zitting in de hoofdzaak is proces-verbaal opgemaakt. Na het onderzoek ter zitting heeft de voorzitter medegedeeld dat op 6 maart 2023 uitspraak in de hoofdzaak zal worden gedaan.
1.2.
Bij e-mail van 22 februari 2023 heeft mr. Van Omme namens verzoeker de wraking van mr. Hilverda verzocht. Mr. Hilverda heeft niet in de wraking berust.
Bij tussenarrest van 6 maart 2023 is, in verband met het na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting binnengekomen wrakingsverzoek, het onderzoek in de hoofdzaak heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de beslissing van de wrakingskamer af te wachten.
Op 10 maart 2023 heeft de advocaat-generaal, mr. A.J.M. Clarijs, schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.
Het verzoek is ter zitting van de wrakingskamer op 23 maart 2023 mondeling behandeld. Ter zitting hebben verzoeker en mr. Van Omme het wrakingsverzoek nader toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de wrakingskamer. Mr. Hilverda, ter zitting aanwezig, heeft eveneens antwoord gegeven op vragen van de wrakingskamer. Ook mrs. Buljevic, Lonterman en [griffier] , de griffier in de hoofdzaak, waren ter zitting van de wrakingskamer aanwezig.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 6 april 2023 in het openbaar uitspraak zal doen.

2.Het verzoek en de motivering

2.1.
Ter onderbouwing van het verzoek tot wraking van mr. Hilverda heeft verzoeker aangevoerd dat mr. Hilverda als voorzitter tijdens de zitting van het hof op 20 februari 2023, waar de sfeer vanaf het begin ijzig was, op verschillende momenten opmerkingen heeft gemaakt die onmiskenbaar blijk gaven van vooringenomenheid. Met name heeft mr. Hilverda ter zitting twee keer aangegeven dat zij het verweer van verzoeker, dat volgens mr. Van Omme bij aanvaarding ervan tot vrijspraak zou leiden, 'onzin' of 'flauwekul' vond, en daarbij ook op enig moment wegwerpgebaren gemaakt. Op het eind van de zitting, toen mr. Hilverda werd gevraagd of zij het verweer nog steeds onzin vond, heeft mr. Hilverda niet geprobeerd om de vrees voor haar partijdigheid weg te nemen, maar heeft zij alleen geantwoord dat zij het verhaal van verzoekers raadsman had gehoord en verder geen vragen had.
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat mr. Hilverda bij de behandeling van de feiten al een samenvatting van de feiten heeft gepresenteerd als vaststaand, terwijl deze feiten nooit zijn vastgesteld en al een verwerping inhielden van het door verzoeker in eerste aanleg gevoerde verweer. Dit terwijl in de ogen van de verdediging de rechtbank niet heeft gereageerd op de aangevoerde verweren. Voor verzoeker was het feit dat hij zich niet gehoord voelde een belangrijke reden om in appel te gaan.
De raadsman van verzoeker heeft bij het wrakingsverzoek een verslag van de zitting van 20 februari 2023 gevoegd alsmede de opmerkingen van verzoeker daarover.

3.Het standpunt van mr. Hilverda

Mr. Hilverda heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek behoort te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De wrakingskamer dient bij de beoordeling of de vrees van vooringenomenheid wegens de door verzoeker geschetste bejegening objectief gerechtvaardigd is, in beginsel uit te gaan van het van de zitting van 20 februari 2023 opgemaakte proces-verbaal, als primaire kenbron van hetgeen op de zitting is voorgevallen en verklaard. Mr. Hilverda heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat alles wat er ter zitting in de hoofdzaak is voorgevallen op basis van haar aantekeningen en die van de griffier is opgetekend in het proces-verbaal en dat ook de andere raadsheren het proces-verbaal hebben nagekeken.
Uit dat proces-verbaal, waarover de wrakingskamer beschikt blijkt dat mr. Hilverda één keer de term ‘onzin’ heeft gebruikt, en wel in reactie op punt 57 van de pleitaantekeningen van de advocaat van verzoeker. Daarin was betoogd dat het boeken van kosten op projectnummers slechts een hulpmiddel is voor het opstellen van facturen en dat een dergelijke boeking fiscaal geen betekenis heeft. Het gebruik van de term ‘onzin’ had alleen hierop betrekking en dus als zodanig geen betrekking op het vrijspraakverweer, zo blijkt uit het proces-verbaal.
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat mr. Hilverda tijdens de zitting in de hoofdzaak volgens hem tweemaal de term onzin
en/offlauwekul heeft gebruikt; één keer aan het begin van het pleidooi en één keer op een later moment. Verzoeker kan zich desgevraagd ter terechtzitting van de wrakingskamer echter niet goed meer herinneren welke van die twee termen wanneer werd gebruikt en in reactie waarop die term werd gebezigd. De advocaat van verzoeker en de behandelend raadsheren en griffier hebben niet bevestigd dat mr. Hilverda de term flauwekul heeft gebruikt.
Gelet op het voorgaande bestaat er voor de wrakingskamer onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. Het hof heeft er derhalve van uit te gaan dat alleen de term ‘onzin’ werd gebruikt, en wel in reactie op punt 57 van de pleitaantekeningen van de raadsman van verzoeker. Voor zover het hof kan vaststellen is de term ‘onzin’, wat daar verder ook van zij, door mr. Hilverda dus niet gebruikt in verband met het vrijspraakverweer van verzoeker, anders dan verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd.
4.3.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2023, bladzijde 2 tweede alinea, dat mr. Hilverda een samenvatting van de feiten heeft gegeven zoals die volgens haar volgde uit het dossier en dat verzoeker in reactie daarop heeft verklaard
"dat het allemaal klopt wat de voorzitter zojuist uiteen heeft gezet".Verzoeker heeft dit in zijn toelichting op het verzoek of ter zitting van de wrakingskamer als zodanig niet bestreden. Er kan daarom niet van worden uitgegaan, zoals door verzoeker betoogd, dat de weergave van de feiten door mr. Hilverda al een verwerping inhield van het door verzoeker in eerste aanleg gevoerde verweer. Naar het oordeel van het hof houdt de samenvatting van de feiten door mr. Hilverda aan het begin van de zitting zoals blijkt uit het proces-verbaal geen verwerping van het vrijspraakverweer van verzoeker in.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de wrakingskamer, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2023, niet anders concluderen dan dat de door verzoeker gestelde vrees van vooringenomenheid onvoldoende objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, het Openbaar Ministerie en mr. Hilverda.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 3 april 2023 door mrs. J.W. van Rijkom, voorzitter, J. Platschorre en J.P. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.J. Anker, griffier.