In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 april 2023. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, diefstal waarbij het weg te nemen goed onder zijn bereik is gebracht door middel van braak en verbreking, en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opgelegd, alsook een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Tevens zijn verdovende middelen en een mes onttrokken aan het verkeer.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing omtrent het beslag, aangezien de verdachte afstand heeft gedaan van de voorwerpen. De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten en de strafmaat, waaronder een betoog over een (on)rechtmatige doorzoeking van de woning en auto van de verdachte.
Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en het verweer van de verdediging verworpen. Het hof heeft geen reden gevonden om anders te oordelen dan de rechtbank en heeft de strafmaat bevestigd, met uitzondering van de beslissing over het beslag. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank niet had moeten oordelen over de verdovende middelen en het mes, omdat de verdachte afstand had gedaan van deze voorwerpen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van het beslag.