ECLI:NL:GHSHE:2023:4105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
20-000256-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van diefstal en afpersing met geweld door verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 januari 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een gewapende overval waarbij geweld werd gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een andere dader twee jonge mannen heeft beroofd, waarbij gebruik werd gemaakt van een machete en een vuurwapen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof heeft de straf aangepast naar 48 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, met een totale schadevergoeding van € 3.620,50. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de schending van de redelijke termijn in de strafprocedure. De verdachte had een alibi gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat dit niet aannemelijk was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000256-21
Uitspraak : 6 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 21 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-174891-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van:
  • feit 1: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
  • feit 2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
  • feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toegewezen, met daarbij telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , voor zover die betrekking heeft op schadevergoeding met betrekking tot een iPhone X, verlaagd van € 912,- naar € 600,-. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich daardoor in hoger beroep gevoegd voor een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 3.620,50.
Bij vonnis, waarvan beroep, zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] tot bedragen van respectievelijk € 2.000,- en € 1.239,60 toegewezen. Deze benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd en derhalve duren de voegingen in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vorderingen in eerste aanleg zijn toegewezen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de op te leggen straf en, in zoverre rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de kwalificatie van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten;
  • de opgelegde straf en de strafmotivering.
Voorts worden de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen aangevuld.
Aanvulling op bewijsmiddelen
a.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden aangevuld met een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina’s 92-93, voor zover inhoudende als volgt:
Mijn collega [verbalisant 2] en ik ontvingen op donderdag 20 februari 2020 van de meldkamer van politie de opdracht te gaan naar de Grobbendonkstraat te Eindhoven in verband met een melding van een zojuist gepleegde gewapende overval aldaar. Ter plaatse aangekomen zag ik dat er een jongeman met blonde haren richting ons dienstvoertuig kwam gelopen. Toen ik uitstapte zag ik dat er een tweede jongeman op de parkeerplaats aan de Grobbendonkstraat rondliep. Ik zag dat de tweede jongeman zijn hand omhoog hield en dat zijn hand helemaal onder het bloed zat. Ik hoorde dat de jongen met de blonde haren zei dat ze zojuist waren overvallen door twee jongens en dat daarbij gestoken was met een mes. Dat er ook een vuurwapen was getrokken en dat hiermee was gericht op hen en dat zij onder dreiging daarvan waren beroofd van hun telefoon en van lachgas cilinders die achterin hun bestelbus lagen.
b.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden aangevuld met een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , dossierpagina’s 94-95, voor zover inhoudende als volgt:
Op donderdag 20 februari 2020 kreeg ik samen met mijn collega [verbalisant 1] het verzoek te gaan naar de Grobbendonkstraat te Eindhoven. Aldaar zou iemand overvallen zijn met een vuurwapen.
Ik verbalisant werd aangesproken door het slachtoffer, [benadeelde 2] . Ik hoorde dat hij zei dat hij was gestoken door een verdachte middels een machete. Daarna werd ik aangesproken door het andere slachtoffer, [benadeelde 1] .
Ik werd vervolgens aangesproken door collega [verbalisant 3] . Ik hoorde mijn collega zeggen dat zij twee lachgasflessen had aangetroffen ter hoogte van de automaterialenwinkel aan [adres 2] . Dat is gelegen zo'n 100 meter van het plaats delict. Ik hoorde dat [benadeelde 1] zei dat hun lachgasflessen blauw met grijs waren.
Aanvullende bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 1 en 2
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat hij de door hem gehuurde auto kortstondig heeft uitgeleend aan een persoon wiens naam hij niet wil noemen en dat hij niet aanwezig was bij de straatroof. Hij heeft getracht te onderbouwen dat hij thuis was op het tijdstip waarop de straatroof heeft plaatsgevonden aan de hand van de door zijn moeder en broer bij de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaringen. Volgens de verdachte heeft hij toen met zijn familie samen gegeten voordat hij naar Engeland zou gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof hecht geen geloof aan het door de verdachte geconstrueerde alibi. Het had voor de hand gelegen dat hij hierover al bij de politie had verklaard, maar hij heeft bij alle politieverhoren telkenmale niet willen verklaren. Eerst bij de rechtbank heeft hij hier voor het eerst over verklaard. Details over degene die de auto van hem zou hebben geleend weigerde hij te geven. De verklaringen van de moeder en broer van de verdachte zijn afgelegd in respectievelijk november en februari 2022, derhalve geruime tijd na het ten laste gelegde. De moeder van de verdachte heeft in haar verklaring de lezing van de verdachte niet kunnen ondersteunen, omdat zij het zich niet precies kan herinneren (in ieder geval voor wat betreft de tijdstippen dat de verdachte thuis zou zijn geweest). De broer van de verdachte heeft daar wel over verklaard, maar daarbij valt op dat hij zich wel herinnert dat de verdachte die avond naar Engeland zou gaan, maar niet waar, waarom en hoelang hij naar Engeland ging. Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat het door verdachte gestelde alibi niet aannemelijk is geworden.
Het verweer vindt derhalve weerlegging in de bewijsmiddelen en wordt verworpen.
Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot andere oordelen dan reeds gegeven.
Kwalificatie van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
Met de raadsman is het hof van oordeel dat bij de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten sprake is van hetzelfde feitencomplex, waarbij sprake is van eendaadse samenloop. De kwalificatie van deze feiten behoort daarom te luiden als hieronder vermeld.

De eendaadse samenloop vandiefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personenenafpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het feit overwoog de rechtbank als volgt:
“Verdachte heeft zich samen met een andere onbekend gebleven dader schuldig gemaakt aan een brute beroving van twee jonge mannen waarbij geweld niet werd geschuwd. Delicten als de onderhavige hebben een enorme impact op de slachtoffers en versterken in hoge mate de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hadden een zeer gewelddadig karakter. De rechtbank rekent het verdachte extra zwaar aan dat daarbij gebruik is gemaakt van een machete en een vuurwapen. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van het lot van twee nietsvermoedende jonge slachtoffers en was enkel en alleen uit op geldelijk gewin. De ervaring leert dat een dergelijke daad voor de slachtoffers een heftige en traumatiserende ervaring kan zijn waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt ook dat dit het geval is.
Verdachte was voorts in het bezit van een grote hoeveelheid XTC-tabletten en heeft op grote schaal gehandeld in harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.”
Het hof schaart zich achter deze overwegingen en neemt deze over.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof kan zich voor wat betreft de duur in beginsel vinden in de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. Oplegging daarvan zou meebrengen dat de verdachte wederom in detentie zou moeten worden genomen. Bij de strafvervolging van verdachte is evenwel de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Het vonnis van de rechtbank dateert van 21 januari 2021 en het instellen van hoger beroep van 2 februari 2021, zodat op de datum van wijzen van dit arrest de redelijke termijn met ruim 10 maanden is overschreden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf zoals door de rechtbank opgelegd op zichzelf passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, en mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in detentie heeft doorgebracht.
Wel zal daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het hof schaart zich achter de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en daarbij telkens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en zal het vonnis waarvan beroep ook op dit punt bevestigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 6 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van de Loo is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.