ECLI:NL:GHSHE:2023:4100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
20-001213-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig te Oosterhout, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had vastgesteld dat de verdachte op 8 juli 2022 samen met anderen opzettelijk ongeveer 40,8 gram amfetamine en 42,6 gram MDMA aanwezig had gehad.

Namens de verdachte werd hoger beroep ingesteld, waarbij de raadsman vrijspraak bepleitte en stelde dat er geen sprake was van wetenschap en beschikkingsmacht over de drugs. Het hof heeft echter, na het horen van de advocaat-generaal en de verdediging, geoordeeld dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de woning van haar medeverdachte. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en het tenlastegelegde bewezen verklaard, maar heeft de strafmaat aangepast.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening heeft gehouden met haar justitiële verleden en de impact van haar handelen op de maatschappij. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001213-23
Uitspraak : 7 december 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-022781-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 8 juli 2022 te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40,8 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 42,6 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 juli 2022 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40,8 gram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 42,6 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat er aan de zijde van de verdachte en de medeverdachte geen sprake was van wetenschap en beschikkingsmacht van de aanwezigheid van drugs in de woning van medeverdachte [medeverdachte] , de partner van de verdachte. Hij zou de kamer waar de drugs werden aangetroffen immers aan derden hebben uitgeleend en de MDMA en amfetamine lagen niet in het zicht, aldus de verdediging. In de tweede plaats is door de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, dan wel van (voorwaardelijk) opzet. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is met betrekking tot de tenlastegelegde hoeveelheden en de samenstelling van de drugs.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat het betoog van de verdediging betreffende de hoeveelheden en de samenstelling van de drugs kennelijk berust op een onjuiste lezing van het procesdossier. Uit het procesdossier volgt dat in de woning waarin de verdachte verbleef een hoeveelheid van 41,6 gram paarsgrijze pillen, één losse pil van 0,9 gram en kristallen van 0,1 gram zijn aangetroffen (pagina’s 13, 22 en 23 van het procesdossier), die, blijkens de bevindingen van het NFI, alle MDMA bevatten (pagina’s 124, 126 en 127 van het procesdossier). Voorts is een hoeveelheid van 40,4 gram roze pillen en één losse pil van 0,4 gram (pagina’s 6 en 12 van het procesdossier) in de woning aangetroffen die, blijkens de bevindingen van het NFI, beide amfetamine bevatten (pagina 123 en 125 van het procesdossier). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er in totaal 42,6 gram MDMA en 40,8 gram amfetamine in de woning is aangetroffen. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van voornoemde kennisgevingen van inbeslagneming en van de NFI-rapportages.
Uit het dossier volgt tevens dat de hiervoor bedoelde drugs zijn aangetroffen in een vanuit de hal vrij toegankelijke kamer in de woning van medeverdachte [medeverdachte] , zijnde de woning waar de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feitelijk verbleef. De deur naar de desbetreffende kamer stond open, waardoor de verdachte zicht moet hebben gehad op onder meer de aangetroffen weegschaal met daarop MDMA-resten en de vacumeermachine. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] wetenschap hadden van de aanwezigheid van drugs in de woning, althans van de aanmerkelijke kans daarop, en er sprake was van een gezamenlijke machtsuitoefening over de verdovende middelen. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat beiden zelf drugs gebruiken en aldus bovengemiddeld vertrouwd mogen worden geacht met het herkennen van aan drugs gerelateerde voorwerpen.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het aanwezig hebben van harddrugs. Dit betreft een ernstig feit dat velerlei maatschappelijke ongewenste effecten met zich brengt, waaronder grote gevaren voor de (volks)gezondheid. Bovendien heeft de verdachte door haar handelwijze een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale handel en het criminele circuit dat zich doorgaans rondom de handel in harddrugs ontvouwt. Het hof rekent de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten in de sfeer van de Opiumwet.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsman van de verdachte heeft in dat verband onder meer naar voren gebracht dat het inschakelen van hulpverlening moeizaam verloopt omdat de verdachte geen zorgverzekering heeft, maar dat de verdachte zijdelings wordt betrokken bij het hulpverleningstraject dat medeverdachte [medeverdachte] ondergaat in het kader van zijn drugsverslaving.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het door de verdachte gepleegde feit in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt. Het hof heeft evenwel oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en acht het, al met al, niet wenselijk aan haar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 7 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.