ECLI:NL:GHSHE:2023:410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.318.901_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezagskwesties en ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld voor de duur van twaalf maanden. De moeder voert aan dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is, omdat er slechts sprake is van een mogelijke toekomstige ontwikkelingsbedreiging en dat de hulpverlening niet is veranderd of intensiever is geworden. De vader, die de minderjarige anderhalf jaar geleden voor het laatst heeft gezien, steunt de ondertoezichtstelling en wijst op de zorgelijke situatie waarin de minderjarige zich bevindt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2023 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad benadrukt de noodzaak van de ondertoezichtstelling, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige en het wantrouwen tussen de ouders. Het hof heeft kennisgenomen van de rapporten van de betrokken instanties en concludeert dat de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling zijn vervuld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 februari 2023
Zaaknummer : 200.318.901/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/308188 / JE RK 22-1432
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L.B. Koelman-Duijf,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 december 2022, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koelman-Duijf;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De GI is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 1 september 2022;
- het evaluatieverslag van [instantie] d.d. november 2022, dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben tot november 2014 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [woonplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder. Sinds oktober 2021 heeft geen omgang tussen [minderjarige] en de vader plaatsgevonden.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, tot 15 september 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De uitgesproken ondertoezichtstelling is gericht op het tot stand brengen van contact tussen [minderjarige] en de vader. De huidige situatie waarin het contact tussen [minderjarige] en de vader ontbreekt is niet wenselijk, maar rechtvaardigt niet een ondertoezichtstelling. Er is slechts sprake van een mogelijke toekomstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Aan de motiveringseisen voor een ondertoezichtstelling wordt niet voldaan.
Een (voortzetting van de) ondertoezichtstelling heeft geen meerwaarde bij het tot stand brengen van contact tussen [minderjarige] en de vader. Een eerste plan van aanpak van de GI ontbreekt. De hulpverlening is na de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet veranderd of intensiever gemaakt ten opzichte van de hulpverlening daarvoor. De moeder werkt mee aan de hulpverlening vanuit [instantie] voor haar (een ouderbegeleider) en [minderjarige] (een kindercoach), die vanuit een vrijwillig kader is gestart. Ook de vader werkt nu mee aan hulpverlening.
[minderjarige] toont veel weerstand tegen het contactherstel. De moeder krijgt [minderjarige] daarin moeilijk gestimuleerd en heeft verzocht om hulp, vooral om haar dochter te kunnen helpen in haar angst om naar de vader te gaan. [instantie] heeft daar niet op ingestoken en zij heeft het door de moeder verzochte stappenplan om tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te komen, niet gemaakt. [instantie] heeft inmiddels in haar evaluatie kenbaar gemaakt dat zij de hulpverlening wil stoppen en dat andere hulpverlening ingezet moet worden. Het ligt op de weg van de (vrijwillige) hulpverlening om een planning te maken hoe de omgang met kleine stapjes weer opgepakt kan gaan worden, waarin [minderjarige] de mogelijkheid krijgt om veilig, in eerste instantie begeleid, contact zou kunnen hebben met de vader. Een ondertoezichtstelling zal er niet toe bijdragen om contact tussen de vader en [minderjarige] af te dwingen.
3.5.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er is een diepgeworteld wantrouwen tussen de ouders over en weer. Het is heel zorgelijk dat [minderjarige] al jaren in die situatie zit en daarin heel ver kan gaan in haar uitspraken en acties. Uit het raadsrapport blijkt dat zij het woord ‘papa’ niet meer gebruikt, haar achternaam wil veranderen en een kaart van de vader heeft verscheurd. Zij kan niet anders dan voor één partijen, de moeder, kiezen om zo uit de strijd tussen de ouders te blijven.
Het verslag van [instantie] dat tijdens de mondelinge behandeling is overgelegd, stelt de raad niet gerust, maar bevestigt dat een ondertoezichtstelling nodig is. De zorgen zijn niet verminderd. [instantie] heeft kenbaar gemaakt dat zij niet de nodige hulp kan bieden. Het is belangrijk dat er op wordt toegezien dat passende hulp ingezet wordt.
3.6.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet in stand blijven. De vader heeft [minderjarige] anderhalf jaar geleden voor het laatst gezien. Er is nooit iets van betekenis gebeurd die de situatie bij hem onveilig maakt. Hij voelt zich machteloos en vindt het pijnlijk wat in het verslag staat over [minderjarige] , dat zij niet de persoon kan zijn die zij is. De moeder zegt dat zij wil meewerken aan hulpverlening, maar de vader gelooft dat niet gezien het handelen van de moeder (rekken, uitstellen, niet reageren).
De vader heeft van de GI vernomen dat zij twee nieuwe hulpverlenende instanties zoeken, om de hulpverlening weer op te starten. Hij heeft verder daarover nog geen bericht ontvangen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.7.3.
[instantie] heeft in haar verslag van november 2022 het volgende geconcludeerd:
“Deze dynamiek tussen moeder en dochter roept bij [instantie] zorgen en op zijn minst vragen op over de invloed van de gehechtheid binnen de ouder-kind relatie. En daarmee de mate waarin moeder in staat is haar dochter te ondersteunen in het aangaan van ontwikkelingstaken. Waarbij de opdracht die er op dit moment ligt door [minderjarige] en moeder zo verweven wordt met daadwerkelijk vormgeven aan contactherstel, dat deze door [instantie] op dit moment wordt ingeschat als niet haalbaar.
De hypothese die [instantie] stelt n.a.v. het doorlopen traject tot op heden is dat er sprake is van te hechte en te verweven ouder-kind relatie. Dit kan leiden tot gevoelens van hulp- of machteloosheid, tot onderdrukking van gevoelens, vermijding, maar ook verlies van vertrouwen in zichzelf of een ander. Een te verweven of te hechte ouder-kind relatie kenmerkt zich door een hoge mate van loyaliteit van kind aan ouder, waarbij een kind haar eigen gevoelens als van nature aanpast op de behoeften van de ouder, omdat zij nu eenmaal afhankelijk zijn van ouders om te overleven. In een dergelijke relatie splitsen kinderen zich als het ware af van hun eigen gevoelens; deze worden als het ware onderdrukt en vermeden om in verbinding te kunnen blijven met de ouder. Hierin ziet [instantie] een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] , daar bekend is dat dit een gezonde identiteitsontwikkeling voor kinderen in de weg staat. De overlevingspatronen die in een te hechte of te verweven ouder-kind relatie ontstaan, kunnen in latere (volwassen) relaties herhaald worden en werken belemmerend.
De hoge mate van weerstand en het gegeven dat er voor [minderjarige] als moeder geen ruimte is om een ander perspectief te plaatsen, naast welk thema dan ook ter tafel wordt gebracht door [instantie] ; maakt dat [instantie] inschat dat het verder voortzetten van de kindercoaching alsmede de ouderbegeleiding aan moeder, op dit moment niet alleen te belastend is, maar op termijn ook een versterkend effect gaat hebben op de te hechte, verweven ouder-kind relatie.”
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof bevestigt het verslag van [instantie] dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Er bestaan grote zorgen over hoe [minderjarige] zich in de huidige situatie ontwikkelt. [instantie] geeft aan dat zij met haar hulpverlening niet verder kan. Als voorwaarde voor [minderjarige] om op termijn ruimte te kunnen gaan ervaren om ook de relatie met haar vader onderwerp van gesprek te kunnen laten zijn en deze verder te onderzoeken, acht [instantie] noodzakelijk dat er primair ingestoken gaat worden op het werken aan de ouder-kind relatie tussen de moeder en de dochter, waarbij voor beiden meer ruimte ontstaat om een autonome ouder- en kindidentiteit op te bouwen.
Niet gebleken is dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige] en de ouders, met name door de moeder, voldoende wordt geaccepteerd.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.9.
Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gebracht dat de GI onderhavige beschikking afwacht, maar wel met twee nieuwe hulpverlenende instanties bezig is. Het hof gaat ervan uit dat, gelet op de hierna te nemen beslissing, een van die instanties op zo kort mogelijke termijn aan de slag zal gaan.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 15 september 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en is op 2 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.