[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres 1] .
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van de verdachte, welke kosten zijn begroot op nihil.
Door de officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft ten slotte, ten behoeve van het slachtoffer, de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is bepleit dat deze – indien het hof komt tot een bewezenverklaring – kan worden toegewezen.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven:
- een onbeschadigd glas stuk heeft geslagen en vervolgens
- met een scherf/stuk glas in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geduwd en/of gesneden en/of
- met een kapot glas in de hand, met gestrekte arm, in de richting van die [slachtoffer] en/of de vechtpartij is gelopen en/of met zijn arm een beweging omhoog heeft gemaakt en/of met zijn arm een voorwaartse beweging heeft gemaakt, waardoor die [slachtoffer] met dit kapotte glas in zijn hals is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Breda, aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een (forse) snee, althans een (groot) litteken in de hals, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een scherf/stuk glas in de hals van die [slachtoffer] te steken en/of te duwen en/of te snijden en/of met een kapot glas in de hand, met gestrekte arm, in de richting van die [slachtoffer] en/of de vechtpartij te lopen en/of met zijn arm een beweging omhoog te maken en/of met zijn arm een voorwaartse beweging te maken, waardoor die [slachtoffer] met dit kapotte glas in zijn hals is geraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (forse) snee, althans een (groot) litteken in de hals, toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een scherf/stuk glas in de hals heeft gestoken en/of heeft geduwd en/of heeft gesneden en/of met een kapot glas in de hand, met gestrekte arm, in de richting van die [slachtoffer] en/of de vechtpartij is gelopen en/of met zijn arm een beweging omhoog heeft gemaakt en/of met zijn arm een voorwaartse beweging heeft gemaakt, waardoor die [slachtoffer] met dit kapotte glas in zijn hals is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Breda, voor café " [café] " gelegen aan [adres 2] , zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend heeft gedragen en/of (zodanig) heeft gehandeld, hierin bestaande dat hij, verdachte,
terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde;
- een glas op een statafel vastpakte, losliet, een ander glas vastpakte en deze aan de rand van de statafel kapot sloeg;
- met het kapotte deel van het glas in zijn hand richting het groepje personen liep die nog steeds aan het duwen en trekken waren;
- met beide armen gestrekt voor zijn, verdachtes, lichaam daar naar toe is gelopen;
- met zijn rechter hand met het kapotte glas erin een voorwaartse beweging heeft gemaakt, in de richting van [slachtoffer] ,
door welke beweging [slachtoffer] door het kapotte glas (in zijn hals) is getroffen,
waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 september 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- een glas stuk heeft geslagen en
- vervolgens met een kapot glas in de hand, met gestrekte arm, in de richting van de vechtpartij is gelopen en met zijn arm een beweging omhoog heeft gemaakt, waardoor [slachtoffer] met dit kapotte glas in zijn hals is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Baronie, onderzoek Lichfield, procesverbaalnummer ZB3R022064 / 2022235530, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, gesloten d.d. 24 oktober 2022, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde dossierpagina’s 1-278.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2022, dossierpagina’s 142-144, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] :
Pleegdatum/tijd: tussen 4 september 2022 om 01:24 uur en om 01:55 uur.
Op 3 september 2022 was ik rond 20:15 uur naar café [café] gegaan op [adres 2] . Later in de avond, tussen 23:00 uur en 24:00 uur, kwam er een groep binnen met mannen die ik niet kende. Op een gegeven moment ontstond er wat gerommel tussen de vaste groep die aan de bar zaten en de onbekende groep. Ik stond op dat moment muziek te draaien. Ik hoorde geschreeuw en geduw. Ik zag dat [betrokkene] , de portier, bezig was met mensen naar buiten te duwen. Ik ging bij de deur staan en wilde de groep die binnen stond binnen houden en de groep die naar buiten was geduwd wilde ik buiten houden. Op een gegeven moment voelde ik dat er meer mensen begonnen te duwen. Ik zag dat [betrokkene] tegen een ijzeren tafel viel. Dit is een flinke tafel en deze viel mee op de grond. Ik wilde naar [betrokkene] gaan om hem te helpen. Op datzelfde moment voelde ik iets scherps in mijn nek, alsof ik gestoken werd met een mes. Ik voelde in mijn nek en ik zag allemaal bloed op mijn hand. Ik kon mijn vinger in de wond steken. De politie kwam erbij. Ik ben naar het ziekenhuis gebracht. Ik ben direct in de nacht geopereerd. Ze zagen dat er een stuk glas in de wond zat. De dokter heeft aangegeven dat ik mazzel heb gehad. Ik hoorde later dat ik 1,5 liter bloed heb verloren. Ik hoorde van [betrokkene] dat het incident gelukkig op de camerabeelden staat. Ik heb nog heel veel pijn in mijn nek, ik kan mijn nek niet goed draaien.
2.
Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 12 oktober 2022, dossierpagina’s 148-149, voor zover inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel: grote snee in nek.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 04-09-2022.
Operatie verricht met extractie van diverse glasscherven (Heineken bierglas afkomstig).
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2022 met fotobijlage, dossierpagina’s 111-116, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 4 september 2022, omstreeks 01:26 uur, hoorde ik via het operationeel centrum dat er een steekpartij was op [adres 2] . Ik hoorde dat het slachtoffer [slachtoffer] zou zijn.
Omstreeks 02:30 uur waren wij ter plaatse bij het [ziekenhuis] . Wij werden naar de operatiekamer gebracht waar het slachtoffer werd klaargemaakt voor de operatie. De arts heeft het gaas uit de wond in de nek van het slachtoffer gehaald. Ik zag dat er een groot gapend gat zichtbaar werd in de nek van het slachtoffer van ongeveer 7 centimeter lang en 5 centimeter diep. Ik zag dat de arts drie stukken glas uit de wond van het slachtoffer haalde. Ik zag dat op één van de stukken glas een deel van het logo ‘Heineken’ stond. Nadat de stukken glas uit de wond verwijderd waren is de wond gehecht. Ik hoorde dat de operatie assistente zei dat er niets vitaals was geraakt bij het slachtoffer, maar dat het slachtoffer erg veel geluk gehad had. Als de steekwond een stukje lager had gezeten was zijn slagader geraakt en had hij het vermoedelijk niet overleefd.
4.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 16 februari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik die avond in het café [café] was. Ik had behoorlijk wat gedronken.
5.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 november 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik weet dat ik een glas kapot heb geslagen en dat ik daarmee heb gelopen. Ik herken mijzelf op de camerabeelden van café [café] .
6.
Een opname van beeld, als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering, bevattende camerabeelden van café [café] te Breda met bestandsnaam [verdachte] [nummer] , datumstempel 04-09-2022, beginnend bij tijdstip 01:23:00:
Op de opname van beeld is te zien dat de verdachte een glas op een tafel laat tikken, waarna het glas uit zijn handen valt. De verdachte bukt. Te zien is dat er mensen aan elkaar trekken en duwen. De verdachte loopt om de groep mensen heen en gaat aan een andere tafel staan. De verdachte pakt een beker en zet deze terug. De verdachte pakt een glas dat lijkt op een bierglas en slaat deze kapot tegen de tafelrand. De verdachte heeft het kapotte glas in zijn rechter hand en loopt daarmee van de tafel weg richting de groep mensen. Hij houdt het glas voor zich. Te zien is dat er meer beweging komt in de groep trekkende en duwende mensen en dat er iemand valt. Ook is te zien dat een tafel omver wordt geduwd. De verdachte loopt verder in de richting van de groep en houdt het kapotte glas voor zich. De verdachte staat vlak naast een manspersoon in een wit T-shirt
(het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ). De rechter hand van de verdachte met daarin het kapotte glas gaat vervolgens omhoog. De manspersoon in het witte T-shirt wordt in de richting van de verdachte geduwd. De gezichten van de verdachte en de man met het witte T-shirt bevinden zich dan bovenin, net buiten beeld. Er zijn bewegingen te zien. De man met het witte T-Shirt wendt vervolgens zijn hoofd af van de verdachte en grijpt in de richting van zijn eigen hoofd. De verdachte heeft daarna in zijn rechter hand niet meer het kapotte glas vast. De verdachte grijpt de man met het witte T-shirt aan de achterzijde van zijn witte T-shirt. De manspersoon met het witte T-shirt grijpt naar zijn nek/hals, beweegt vervolgens zijn hand naar beneden en lijkt ernaar te kijken. Dan grijpt hij met dezelfde hand weer naar zijn nek/hals. De verdachte en de man verdwijnen dan links uit beeld.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat er geen wettig en met name geen overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De camerabeelden van de gebeurtenis zijn te chaotisch en daarop is niet het moment te zien waarop er fysiek contact zou zijn geweest tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] , waardoor de mogelijkheid dat het letsel door een ander is ontstaan niet kan worden uitgesloten. Niet is op de camerabeelden te zien dat het kapotte glas dat de verdachte in zijn hand had contact heeft gemaakt met de nek van [slachtoffer] . De verdachte zat daarnaast niet onder het bloed, wat wel zou worden verwacht wanneer hij het slachtoffer had gestoken. Omstanders zaten immers wel onder het bloed. Op de camerabeelden is wel te zien dat de verdachte de enige persoon is die zich om het slachtoffer heeft bekommerd. Die uiterlijke verschijningsvorm verhoudt zich niet goed met het tenlastegelegde.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer dan wel op een zware mishandeling van het slachtoffer.
Indien het hof wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit dat het handelen van de verdachte niet als een poging tot doodslag of zware mishandeling valt te kwalificeren, maar hooguit als een poging tot zware mishandeling.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de nacht van 3 op 4 september 2022 aanwezig was in café [café] in Breda. Aangever [slachtoffer] was die avond in het café muziek aan het draaien. In het café ontstond een ruzie, waardoor de portier mensen naar buiten bewoog. Aangever [slachtoffer] probeerde de portier daarbij te helpen. Net buiten het café was een menigte van mensen elkaar aan het duwen en trekken. De verdachte was daar aanwezig. Hij was onder invloed van alcohol en is naar een tafel gelopen. Hij heeft van die tafel een bierglas gepakt, dit glas kapot geslagen aan de tafelrand en is vervolgens met het kapotte glas in zijn rechter hand voor zich richting de menigte mensen gelopen. De hand van de verdachte met daarin het kapotte glas maakte vervolgens, terwijl de verdachte zich dicht bij aangever bevond, een beweging omhoog.
Het kan – gelet op de overige inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd – niet anders dan dat het kapotte glas in het hand van de verdachte vervolgens in de nek van aangever [slachtoffer] terecht is gekomen, waardoor [slachtoffer] letsel aan zijn nek heeft opgelopen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat stukjes glas afkomstig van een Heineken bierglas in de nek van aangever zijn aangetroffen en een andere oorzaak voor het door dit glas veroorzaakte letsel bij aangever dan het handelen van de verdachte op grond van de beelden is uitgesloten. In het bijzonder is op die beelden niet te zien dat de aangever op een glas valt of dat nog iemand anders glaswerk in zijn hand heeft en de aangever daarmee benadert.
Op de camerabeelden is niet duidelijk waar te nemen of de verdachte met het gebroken glas in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken, dan wel dit stuk glas in de hals van [slachtoffer] heeft geduwd of met het stuk glas in de hals van [slachtoffer] heeft gesneden. Van deze tenlastegelegde handelingen zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken. Wel staat vast dat de verdachte door zijn handelen de aangever met het kapotte glas in de nek, zijnde het achterste gedeelte van de hals, heeft geraakt.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de verdachte met zijn handelen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het hof overweegt daarover het volgende.
Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte willens en wetens heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – volgt dat de verdachte, terwijl hij onder invloed was van alcohol, een bierglas kapot heeft geslagen tegen een tafelrand en met het kapotte bierglas in zijn hand in de richting van een menigte trekkende en duwende mensen is gelopen. De verdachte had het kapotte bierglas in zijn rechter hand en hield dit voor zich, waarna hij met die hand een opwaartse beweging heeft gemaakt terwijl hij op dat moment vlakbij de aangever stond en daaromheen mensen nog steeds aan het duwen en trekken waren. Door dit handelen was er een aanmerkelijke kans dat iemand van de groep duwende en trekkende mensen (in casu aangever) door de opwaartse beweging met dit kapotte glas zou worden geraakt in zijn hals. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, nu aangever [slachtoffer] met het kapotte glas in zijn nek is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals slagaders bevinden en dat wanneer deze met een kapot glas worden geraakt, er een aanmerkelijke kans op overlijden is.
Het handelen van de verdachte is naar het oordeel van het hof naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg dat hij iemand – in dit geval aangever [slachtoffer] – dodelijk zou verwonden, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte voorafgaand aan de geweldshandeling meerdere glazen heeft gepakt, waarvan hij er twee heeft proberen kapot te slaan; één glas viel op de grond en één beker heeft de verdachte teruggezet. Het derde glas heeft de verdachte daadwerkelijk kapotgeslagen, waarna hij – onder invloed van alcohol – bewust de confrontatie met een menigte duwende en trekkende mensen heeft gezocht met het kapotte glas in zijn hand.
Het hof concludeert dan ook dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever [slachtoffer] .
Naar het oordeel van het hof kan op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met eventueel daarnaast een taakstraf.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft tijdens een vrijgezellenavond in Breda, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, voor een café een bierglas kapot geslagen en is met dit kapotte glas in de hand, terwijl hij dit voor zich hield, richting een groep duwende en trekkende mensen gelopen. Vervolgens heeft hij met het kapotte glas het slachtoffer in de hals geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor een operatie moeten ondergaan waarbij uit de wond in zijn nek – een wond van ongeveer 7 centimeter lang en 5 centimeter diep – drie stukken glas zijn gehaald. Wanneer het glas een stukje lager in de nek van het slachtoffer terecht was gekomen, zou zijn slagader zijn geraakt en had het slachtoffer het vermoedelijk niet overleefd. Dat het slachtoffer het handelen van de verdachte niet met de dood heeft moeten bekopen, is dan ook een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken.
Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar heeft hij ook gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en de samenleving in het algemeen veroorzaakt. Veel omstanders, waaronder veel jongeren, zijn tijdens een avond uit in Breda geconfronteerd met de gebeurtenissen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort incidenten grote indruk op omstanders maakt. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 september 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet recent en niet voor een soortgelijk strafbaar feit. Het hof weegt die eerdere veroordelingen dan ook niet ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland te ’s-Hertogenbosch opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 26 januari 2023. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte beschikt over huisvesting, werk, voldoende inkomen, een steunend sociaal netwerk vooral bestaande uit familie en dat er geen sprake zou zijn van middelenproblematiek en/of psychische klachten en/of beperkingen die de verdachte in zijn dagelijks functioneren negatief beïnvloeden. Bij een veroordeling kan het alcoholgebruik, vanwege de mogelijke relatie met het tenlastegelegde, als een risico worden gezien. De verdachte toonde zich hier bewust van en begrijpt de ernst van het tenlastegelegde. De houding van de verdachte kan echter wel gezien worden als een risico, omdat hij geneigd is – gezien de toelichting op eerdere delicten – de verantwoordelijkheid bij anderen en/of omstanders te leggen. De reclassering heeft het risico op recidive niet kunnen inschatten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij een partner, kinderen en kleinkinderen heeft. De verdachte is werkzaam als zzp’er.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde – te weten een poging tot doodslag – de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit een oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het in deze zaak door de verdachte reeds ondergane voorarrest, ook niet indien daarnaast een taakstraf wordt opgelegd.
Alles afwegende acht het hof – in navolging van de vordering van de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer] bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof overweegt dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat dan om gevallen wanneer sprake is van lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, de benadeelde in diens eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Doordat het glas in zijn hals terecht is gekomen en dit een diepe wond heeft veroorzaakt, is een blijvend litteken in zijn hals ontstaan. Daarbij heeft de benadeelde last gehad van pijnklachten bij het draaien van de nek en heeft hij last gehad van tintelingen rondom het litteken. Ook nu nog ondervindt de benadeelde partij daarvan klachten.
Uit de onderbouwde stukken blijkt voorts dat het bewezenverklaarde een grote impact op de benadeelde heeft gehad. De benadeelde is zich ervan bewust dat het voor hem anders had kunnen aflopen en dat hij bijvoorbeeld verlamd had kunnen raken of dood had kunnen zijn. Hierdoor slaapt hij slecht en heeft hij last van herbelevingen. De benadeelde is daarvoor gestart met traumatherapie.
Het hof schat de omvang van de immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 3.500,00.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding integraal kan worden toegewezen voor een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Wettelijke rente
De verdachte zal over de schade de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf de dag waarop de schade is of wordt geacht te zijn ontstaan. De ingangsdatum zal worden bepaald op de dag van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zijnde 4 september 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.