ECLI:NL:GHSHE:2023:4092

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
20-000210-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen door vervoer van contant geld naar het buitenland

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2004 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, voor het medeplegen van witwassen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte. De verdachte was samen met een medeverdachte in een auto waarin een aanzienlijk contant geldbedrag van € 41.970 werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet voldeed aan de eisen van een concrete en verifieerbare verklaring, waardoor het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000210-23
Uitspraak : 5 december 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-266661-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het medeplegen van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Volledig subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2022, te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(van) een geldbedrag (in totaal EUR 42.040,=), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig/eigen misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 17 oktober 2022, te Hazeldonk, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag (in totaal EUR 41.970,00) voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niets te maken heeft met het geld dat in de auto is aangetroffen, dat hij daar nimmer de beschikkingsmacht over heeft gehad en dat hij pas wetenschap kreeg van de aanwezigheid van het geld toen hij met de medeverdachte al onderweg was naar Nederland. Daarnaast is aangevoerd dat de medeverdachte een foto van een geldig legitimatiebewijs heeft getoond en dat de Koninklijke Marechaussee daarom de auto niet op grond van artikel 50, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 had mogen doorzoeken. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover het de Koninklijke Marechaussee al niet vrijstond om in de onderhavige omstandigheden de auto te doorzoeken, kan dit op grond van het zogeheten Schutznorm-vereiste niet leiden tot het door de raadsman beoogde rechtsgevolg. Aanleiding voor de doorzoeking van de auto was de omstandigheid dat de medeverdachte bij een staandehouding ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet aan de controlerende ambtenaren geen geldig legitimatiebewijs kon tonen, waarop zij de auto, die in gebruik was bij de medeverdachte en die door die medeverdachte werd bestuurd, hebben doorzocht. Het gaat dus niet om een handelen waarbij mogelijk normen zijn geschonden die strekken tot de bescherming van een rechtens te respecteren belang van de verdachte. Reeds om die reden kan de verdachte niet met succes een beroep doen op bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de verdenking jegens de verdachte inzake witwassen overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis en 420quater, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien van de zijde van het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 16 oktober 2022 werd omstreeks 20.00 uur door de Koninklijke Marechaussee op de Rijksweg A16 nabij de grensovergang tussen België en Nederland een voertuig met Frans kenteken gecontroleerd en doorzocht. Daarbij zagen de verbalisanten dat onder de stoel van de bestuurder een plastic zak was verstopt met daarin een contant geldbedrag van € 41.970, waaronder ook coupures van € 100 en € 200. De verbalisanten hielden vervolgens de verdachte en de medeverdachte aan, omdat zij voldeden aan diverse witwastypologieën, zoals het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee brengt, het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep en een ongebruikelijke wijze van transport.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, het vermoeden gerechtvaardigd dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De medeverdachte heeft over de herkomst van het geld geen verklaring afgelegd en zich beroepen op het zwijgrecht. Wel heeft de medeverdachte op 17 oktober 2022 tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij geen baan heeft. De verdachte heeft op 17 oktober 2022 tegenover de verbalisanten verklaard hij met de medeverdachte op weg was naar Rotterdam om daar naar een auto te kijken. Het zou gaan om een Golf, maar de verdachte beschikte niet over gegevens van de persoon die de auto zou verkopen. De Golf zou volgens de medeverdachte € 43.500 kosten en was voor de medeverdachte bedoeld. Het geld lag al in de auto toen de verdachte daar instapte en hij weet niet waar het geld vandaan komt, aldus zijn verklaring.
Het hof is van oordeel dat deze verklaring van de verdachte niet kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Immers, de verdachte heeft aan de verbalisanten geen enkel concreet gegeven verstrekt dat het voor het openbaar ministerie mogelijk maakte een nader onderzoek te doen. Hetzelfde geldt voor de medeverdachte.
Beiden hebben niet verteld wie de verkoper was van de auto, om welke auto het ging of andere, concrete gegevens met betrekking tot de koop van de auto verstrekt, laat staan dat zij informatie hebben verstrekt over de herkomst van het geld. Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft daarom onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Op 17 oktober 2022 heeft de verdachte, zoals reeds vermeld, tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat het geld al in de auto lag toen hij daar als passagier instapte en wist dat hij met de medeverdachte naar Nederland zou rijden. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, blijkt uit de verklaring van de verdachte naar het oordeel van het hof niet dat hij pas in Luxemburg wist van het geld. De verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte hem heeft verteld dat het om ongeveer € 40.000 ging, dat hij in de tas heeft gekeken en heeft gezien dat er allerlei soorten biljetten in zaten. Hij had nog nooit in zijn leven zoveel contant geld gezien.
Ter terechtzitting van de politierechter heeft de verdachte verklaard dat hij niet weet waarom de medeverdachte het geld contant in de auto had, hoe hij aan zoveel geld kwam, waar het geld vandaan kwam of wat voor baan de medeverdachte heeft. Hij heeft dat niet aan de medeverdachte gevraagd. Aangezien het allerminst gebruikelijk is dat bedragen van ruim € 40.000 contant in een auto naar een ander land worden vervoerd, lag het op de weg van de verdachte daar wel vragen over te stellen aan de medeverdachte. Gelet op de omstandigheden van het geval moest de verdachte tenminste redelijkerwijs vermoeden dat het ging om geld met een criminele herkomst. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte in ieder geval schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van schuldwitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem in het geval van een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof de omstandigheid betrokken dat door feiten als het bewezenverklaarde een inbreuk wordt gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer, hetgeen een bedreiging vormt voor de legale economie. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Een en ander afwegend, acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hiermee legt het hof een gevangenisstraf op waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
28 (achtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 5 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.