ECLI:NL:GHSHE:2023:4080

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.320.501_01 en 200.320.501_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verhaal kosten bijstand door de gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en het verhaal van kosten van bijstand door de gemeente. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft tegen de gemeente, verweerder in het principaal hoger beroep, een verzoek ingediend om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2022 te vernietigen. De rechtbank had bepaald dat de man een verhaalsbijdrage van € 360,-- per maand moest betalen, met ingang van 1 december 2021, ter zake van verleende bijstand aan zijn ex-vrouw en hun kinderen. De man betwistte de ingangsdatum en de hoogte van de verhaalsbijdrage, en voerde aan dat hij onvoldoende draagkracht had om deze bijstand te betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2023 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De man trok zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in dat verzoek. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage op 1 december 2021 had vastgesteld, en dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn kinderen. De gemeente had de verhaalsbijdrage correct vastgesteld op basis van de beschikbare inkomensgegevens.

Het hof concludeerde dat de man niet had aangetoond dat de kosten van de kinderen lager waren dan vastgesteld door de rechtbank, en dat hij voldoende draagkracht had om de verhaalsbijdrage te voldoen. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk bekrachtigd en vernietigd voor de periode na 21 april 2023. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij ieder partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 december 2023
Zaaknummers: 200.320.501/01 en 200.320.501/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/384141 / FA RK 22-3168
in de zaken in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Sanli,
tegen
Gemeente [gemeente 1] , afdeling Debiteuren en Facturatie,
zetelende te [plaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. L.M. Floris.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2022, heeft de man verzocht, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen althans te bepalen:
  • de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen;
  • de beschikking betreffende de verhaalsbijdrage te vernietigen althans het verzoek tot het vastleggen van de verhaalsbijdrage af te wijzen althans een dusdanige ingangsdatum en verhaalsbijdrage vast te leggen die het hof juist acht;
  • de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.1.1.
Het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking is geadministreerd onder zaaknummer 200.320.501/02. De overige verzoeken (de hoofdzaak) zijn geadministreerd onder zaaknummer 200.320.501/01.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2023, heeft de gemeente verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Op de mondelinge behandeling heeft de gemeente haar verzoek verduidelijkt.
De gemeente verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring, dan wel dit verzoek af te wijzen.
Ten aanzien de verzoeken van de man in de hoofdzaak verzoekt de gemeente, samengevat, deze verzoeken af te wijzen, althans een dusdanige verhaalsbijdrage vast te leggen die het hof juist acht.
Tevens heeft de gemeente incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht de in deze af te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de door de rechtbank vastgestelde verhaalsbijdrage van € 360,-- per maand te beperken ten aanzien van de periode en te bepalen dat de gemeente de verhaalsbijdrage kan verhalen op de man over de periode 1 december 2021 tot 21 april 2023.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Sanli;
  • de gemeente, vertegenwoordigd door [medewerker 1] en [medewerker 2] , bijgestaan door mr. Floris.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 13 januari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de gemeente d.d. 13 oktober 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk tussen de man en mevrouw [de vrouw] (hierna te noemen de vrouw), zijn geboren:
- [kind 1] , geboren te [geboorteplaats] , Syrië op [geboortedatum] 2005,
- [kind 2] , geboren te [geboorteplaats] , Syrië op [geboortedatum] 2007,
- [kind 3] , geboren te [geboorteplaats] , Syrië op [geboortedatum] 2012,
- [kind 4] , geboren te [geboorteplaats] , Syrië op [geboortedatum] 2013, en
- [kind 5] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.
Uit het huwelijk van de man en de vrouw zijn daarnaast nog twee thans meerderjarige kinderen geboren. Verder is uit hun relatie in 2023 nog een dochter geboren.
3.1.1
Tussen de man en de vrouw is bij beschikking van 14 maart 2019 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 19 april 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De gemeente heeft een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet aan de vrouw verstrekt naar de norm voor een alleenstaande ouder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de gemeente het bedrag dat de gemeente met ingang van 1 december 2021 op de man kan verhalen vastgesteld op
€ 360,-- per maand, zulks ter zake van verleende en nog te verlenen kosten van bijstand ten behoeve van de vrouw, welke bijstand tevens is en wordt verstrekt ten behoeve van de voornoemde minderjarige kinderen van de man en de vrouw, met bepaling dat deze verhaalsbijdrage jaarlijks vanaf 1 januari 2023 wordt verhoogd met de wettelijke indexering.
4.2.
De man en de gemeente kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
4.3.
De grieven van de man hebben betrekking op de ingangsdatum, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man.
4.4.
Uit een heronderzoek van de gemeente is gebleken dat de man en de vrouw weer samenwonen. De man heeft dit niet betwist. Er wordt geen uitkering ingevolge de Participatiewet meer aan de vrouw verstrekt. De verhaalsbijdrage wordt door de gemeente daarom beperkt tot 21 april 2023. Het incidenteel hoger beroep van de gemeente ziet hierop.
4.5.
Zowel de gemeente als de man hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De beoordeling

In principaal en incidenteel hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.320.501/02
5.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingetrokken. Dit brengt met zich dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek.
In de zaak met zaaknummer 200.320.501/01
5.2.
In onderhavige zaak is niet in geschil dat de man onderhoudsplichtig is jegens de kinderen en dat de gemeente een verhaalsrecht op hem heeft. Ter beoordeling van het hof ligt thans voor de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage op de man, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man.
Ingangsdatum
5.3.
Tussen de man en de gemeente is in geschil met ingang van welke datum de gemeente de bijdrage op de man kan verhalen.
5.4.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte 1 december 2021 als ingangsdatum heeft vastgesteld. De gemeente heeft in de correspondentie met hem niet duidelijk gecommuniceerd; waar de gemeente enerzijds de beslissing aanhield om verhaal te halen en de man in de gelegenheid stelde om nadere stukken over te leggen zodat er een nieuw onderzoek kon plaatsvinden, heeft de gemeente anderzijds dit nieuwe onderzoek niet afgewacht en alsnog het verzoek ingediend bij de rechtbank.
Daarnaast heeft de gemeente in de brieven aan hem niet uitgelegd waarom de datum van 1 december 2021 is gehanteerd als verhaalsdatum en is nagelaten om een degelijke berekening van het te verhalen bedrag mee te sturen. Het gevorderde maandbedrag van € 360,-- is door de gemeente bovendien ambtshalve vastgesteld en bij het inleidend verzoekschrift is de daaraan ten grondslag liggende berekening pas overgelegd.
Door de ingangsdatum bestaat er nu een grote achterstand in betaling want de man heeft geen draagkracht. Bovendien moet, ook volgens de Hoge Raad, behoedzaam worden omgegaan met het vaststellen van verhaalsbijdragen met terugwerkende kracht. De rechtbank had ook als ingangsdatum de datum van de beschikking kunnen bepalen.
5.5.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank heeft de ingangsdatum bepaald overeenkomstig het verzoek van de gemeente omdat de man geen verweer heeft gevoerd.
5.6.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de ingangsdatum heeft vastgesteld op 1 december 2021. De gemeente heeft de man op 23 november 2021 en op 7 december 2021 aangeschreven. In die brieven wordt als ingangsdatum voor de verhaalsbijdrage 1 december 2021 genoemd. De man heeft deze brieven ontvangen. Het was voor de man helder dat er van hem een bijdrage werd verlangd in de kosten van de verzorging en opvoeding van zijn kinderen en dat wanneer hij geen financiële gegevens omtrent zijn inkomsten zou overleggen, hij met ingang van genoemde datum een bijdrage verschuldigd was. De man had hier rekening mee kunnen en moeten houden. Het hof gaan voorbij aan de mededeling van de man op de mondelinge behandeling bij het hof dat hij de door de gemeente verzochte financiële stukken wél heeft aangeleverd. De gemeente heeft dit uitdrukkelijk betwist. Dit blijkt ook niet uit de stukken in de het dossier.
Behoefte van de kinderen
5.7.
De behoefte van de kinderen is in geschil.
5.8.
De gemeente beschikte niet over de inkomens gegevens over het jaar 2018, het jaar dat partijen voor het laatst samenwoonden. De gemeente is daarom bij de berekening van de behoefte van de kinderen uitgegaan van de wel bij de gemeente bekende inkomensgegevens van de man over het jaar 2019. Dit leidde tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van
€ 1.750,-- waarbij er eveneens rekening is gehouden met een kindgebonden budget van
€ 352,--. De kosten van de kinderen bedroegen totaal € 380,-- in 2019. Omdat één van de kinderen van de man en de vrouw de achttienjarige leeftijd bereikte, is de behoefte opnieuw berekend, dit leidde tot een maandbedrag van € 360,-- voor vijf kinderen
.
5.9.
De man voert aan dat de gemeente bij het vaststellen van de behoefte van de kinderen uit had moeten gaan van het jaar 2018. In dat jaar genoten de man en de vrouw gezamenlijk een uitkering op grond van de Participatiewet van de gemeente [gemeente 2] . De gemeente had deze gegevens eenvoudig kunnen raadplegen, zodat de behoefte van de kinderen correct vastgesteld had kunnen worden. De man kan zich niet herinneren dat de man en de vrouw een kindgebonden budget ontvingen. De man en de vrouw hebben gelden moeten lenen bij familieleden om rond te kunnen komen. De man begroot de behoefte van de kinderen, uitgaande van de Participatiewet-uitkering op € 291,-- per maand.
5.10.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.11.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
5.11.1.
Het laatste jaar dat de man en de vrouw samenwoonden, ofwel het laatste jaar van hun huwelijk, was het jaar 2018. Dat jaar is bepalend voor de behoefte van de kinderen. In dat jaar ontvingen de man en de vrouw een uitkering ingevolge de Participatiewet. De man heeft onbetwist gesteld dat dit correspondeert met een behoefte van € 291,-- per maand.
Het hof is verder van oordeel dat niet in geschil is tussen de man en de gemeente dat de man en de vrouw in 2018 recht hadden op het kindgebonden budget. Dat de man en vrouw dit budget mogelijk niet hebben aangevraagd komt naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de man. Door de gemeente is aangevoerd dat dit kindgebonden budget in 2018
€ 351,-- per maand behelsde, wat door de man niet is betwist.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de behoefte van de kinderen in ieder geval de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage van € 360,-- per maand per maand bedraagt.
In dit verband laat het hof daarom vooralsnog in het midden de discussie tussen partijen over inkomsten van de man uit de handel in auto’s.
Draagkracht van de man
5.12.
De man voert kort samengevat aan dat hij geen, althans een zeer beperkte draagkracht heeft om de in kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te kunnen voorzien dan wel in het levensonderhoud van de vrouw. Hij heeft slechts een draagkracht van € 37,-- per maand en verzoekt daarom de verhaalsbijdrage op nihil te bepalen dan wel op een maximaal bedrag van € 37,-- per maand.
5.13.
De gemeente heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. De gemeente gaat er vanuit dat de man de verhaalsbijdrage kan betalen omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn draagkracht.
5.14.
Het hof oordeelt als volgt.
Inkomsten uit onderneming
5.14.1.
Het hof gaat in de eerste plaats voorbij aan de stelling van de man dat hij geen, althans onvoldoende inkomsten had uit zijn onderneming. Dat de man heeft geprobeerd om een onderneming ( [onderneming 1] ) op te zetten maar dit niet is gelukt in verband met negatieve resultaten volgt naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende uit de door de man overgelegde stukken. Het hof acht het bewijs van uitschrijving bij de Kamer van Koophandel van deze eenmanszaak onvoldoende. Bovendien is dit ook niet rechtstreeks af te leiden uit de door de man overgelegde winst- en verliesrekening.
Uit de door de gemeente overgelegde producties 13 en 14 volgt verder dat er in de periode van december 2016 tot en met 4 juli 2023 vele auto’s op naam van de man zijn gesteld, welke bovendien kort (variërend van enkele dagen, weken en maanden) in zijn bezit waren. Het hof acht het aannemelijk dat hij zich richtte op de handel in deze auto’s en daaruit inkomsten genoot. De enkele stelling tijdens de mondelinge behandeling dat hij deze auto’s voor eigen gebruik kocht en deze keer op keer kapot gingen acht het hof onwaarschijnlijk, gelet op de hoeveelheid auto’s waar het om gaat.
Uit de door de gemeente overgelegde productie 17 (overgelegd door de gemeente) volgt dat er op naam van de man met ingang van 6 januari 2023 een eenmanszaak is gestart onder de naam van [onderneming 2] . De enkele stelling van de man op de mondelinge behandeling dat het zijn oudste zoon is die in het kader van deze onderneming als pakketbezorger werkt om het gezin te onderhouden acht het hof onvoldoende.
Inkomsten uit arbeid
5.14.2.
Verder volgt uit de door de gemeente overgelegde productie 15 dat de man in de periode van 13 mei 2019 tot 10 september 2023 diverse werkgevers heeft gekend (onder meer [werkgever 1] [werkgever 2] , [werkgever 3] , [werkgever 4] , [werkgever 5] , [werkgever 6] ).
Deze arbeidsovereenkomsten en het daaruit ontvangen inkomen zijn niet, althans voor het grootste gedeelte, niet verder onderbouwd door de man. Het blijft daarom onduidelijk voor het hof hoeveel uur hij bij welke werkgever heeft gewerkt en welk inkomen hij daaruit genoot.
Daarbij komt dat de man zijn stelling - dat hij solliciteert maar dat dit tot op heden niet succesvol is geweest - niet onderbouwt door bijvoorbeeld sollicitatiebewijzen over te leggen.
Leningen van vrienden en familie
5.14.3.
Ook is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat er sprake is van geldleningen of andere overeenkomsten die de man is aangegaan bij vrienden dan wel familie om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het had op de weg van de man gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen.
Arbeids(on)geschiktheid
5.14.4.
Tot slot is niet gebleken dat de man door gezondheidsproblemen niet in staat is om te werken. Bovendien verklaarde de man op de mondelinge behandeling dat hij afgelopen zomer een bepaalde periode heeft gewerkt bij [werkgever 7] . Onduidelijk echter is welke maanden dit betrof en hoe hoog deze inkomsten waren. Ook hiervan heeft de man geen onderbouwende stukken overgelegd.
Zorgkorting
5.15.1.
De man verzoekt het hof om rekening te houden met een zorgkorting van 25%, dit is volgens hem passend omdat hij de kinderen, in de periode waarover dit hoger beroep gaat, vaak en structureel heeft gezien. De man heeft op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat hij de kinderen in de genoemde periode geregeld zag en het belangrijk vond om zijn vaderrol te blijven vervullen. Dit betekende feitelijk dat hij met enige regelmaat bij de kinderen in het huis van de vrouw was en op die manier het contact met de kinderen onderhield.
5.15.2.
De gemeente betwist dit gemotiveerd. De gemeente kon zich aanvankelijk vinden in een zorgkorting van 15%. Op de mondelinge behandeling heeft de gemeente verzocht om in het geheel geen rekening te houden met enige zorgkorting. De man woonde op een kamer. Het is onwaarschijnlijk dat hij de vijf kinderen in de weekenden bij zich had.
5.15.3.
Het hof stelt voorop dat de zorgkorting ziet op kosten die de man in zijn eigen huishouden ten behoeve van de kinderen maakt. Het hof heeft in 5.11.1. vastgesteld dat de kosten van de kinderen ten minste € 360,-- per maand waren, maar feitelijk hoger. Als de man gezien zijn woonomstandigheden in de betreffende periode en het feit dat hij de kinderen met name in de woning van de vrouw zag al aanspraak kan maken op enige zorgkorting, dan is naar het oordeel van het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de behoefte, een verhaalsbijdrage van € 360,-- per maand nog steeds passend.
Conclusie
5.15.4.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat de kosten van de kinderen lager zijn dan de rechtbank heeft geoordeeld of dat het hem aan draagkracht ontbreekt om de verhaalsbijdrage te voldoen. Het beroep van de man zal dan ook worden afgewezen, met dien verstande dat, gelet op het verzoek in het incidenteel hoger beroep van de gemeente, de periode waarin de man deze verhaalsbijdrage dient te voldoen, zal worden beperkt tot
de periode 1 december 2021 tot 21 april 2023.
Proceskosten
5.16.
De man heeft zijn verzoek om de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure op de mondelinge behandeling ingetrokken. Het hof wijst dit verzoek van de man daarom af.

6.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.320.501/02
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2022;
In de zaak met zaaknummer 200.320.501/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2022 voor zover deze betrekking heeft over de periode tot 21 april 2023;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2022, voor zover deze betrekking heeft over de periode na 21 april 2023;
en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de gemeente af voor zover het betreft de inning van de verhaalsbijdrage na 21 april 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin,
M.I. Peereboom - Van Drunick en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.