ECLI:NL:GHSHE:2023:4079

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.328.949_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging omgang in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het gezag en de omgang van de minderjarige [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster] om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2023 te vernietigen, waarin was bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan [verweerster] toekomt en dat [verzoekster] de omgang met [minderjarige] voor onbepaalde tijd was ontzegd. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige problematiek aan de zijde van [verzoekster], waaronder psychische problemen en bedreigingen jegens [verweerster]. Deze omstandigheden hebben geleid tot de conclusie dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag alleen aan [verweerster] toekomt en dat de omgang met [verzoekster] niet kan worden hersteld. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat [verzoekster] eerst aan haar problematiek moet werken voordat omgang mogelijk is. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 december 2023
Zaaknummer: 200.328.949/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/404746 / FA RK 22-5866
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster]
,
advocaat: mr. A. Elias.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 28 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan [verweerster] toekomt en waarbij [verzoekster] met ingang van 28 maart 2023 de omgang met [minderjarige] voor onbepaalde tijd is ontzegd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2023, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het inleidend verzoek van [verweerster] tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt afgewezen, alsmede te bepalen dat de zorgregeling die is vastgesteld in de beschikking van 17 oktober 2022 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant geldend is, met als aanvulling dat [verweerster] zal zorgdragen voor het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2023, heeft [verweerster] verzocht om [verzoekster] in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. Koppelmans-de Goeij;
-[verweerster] , bijgestaan door mr. Elias (beiden via een online verbinding);
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 februari 2023;
- het V6-formulier met bijlage(n) van de advocaat van [verzoekster] d.d. 13 oktober 2023 (productie 31 t/m 34);
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 16 oktober 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van [verweerster] d.d. 17 oktober 2023;
  • de brief van de raad d.d. 24 oktober 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad. Uit de relatie is de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat met ingang van 5 juni 2020 onder toezicht, eerst van Jeugdbescherming Brabant en sinds 1 november 2021 van de huidige GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 5 juni 2024.
3.3.
Bij beschikking van 29 december 2020 is de ontbinding van het partnerschap uitgesproken. De beschikking is op 22 januari 2021 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Voorts is - voor zover in deze procedure van belang - het hoofdverblijf van [minderjarige] bij [verweerster] bepaald en is er een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) vastgesteld, waarbij [verzoekster] gerechtigd is tot contact met [minderjarige] , eenmaal per week gedurende anderhalf uur, onder begeleiding van professionele derden, waarbij de gezinsvoogd bevoegd is deze regeling uit te breiden bij een goed verloop.
3.4.
Bij beschikking van 17 oktober 2022 heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat:
  • [minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende vier uren begeleid contact met [verzoekster] heeft;
  • [verweerster] [minderjarige] naar de locatie van het bezoek toebrengt;
  • [verzoekster] [minderjarige] na afloop van het bezoek naar huis brengt;
  • de GI gerechtigd is de bezoekregeling uit te breiden en om beslissingen te nemen over de begeleiding van het verzoek (
3.5.
Bij beschikking van 6 december 2022 heeft de rechtbank de beschikking van 17 oktober 2022 gewijzigd en [verzoekster] de omgang met [minderjarige] ontzegd voor een periode van zes maanden, tenzij de GI eerder kan realiseren dat het contact tussen [verzoekster] en [minderjarige] op een veilige wijze kan worden hersteld.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [verweerster] voortaan alleen het gezag over [minderjarige] heeft en dat [verzoekster] met ingang van de datum van de beschikking het recht op omgang met [minderjarige] voor onbepaalde tijd wordt ontzegd.
3.7.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
[verzoekster] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het dient in deze procedure te gaan om [minderjarige] . Het is spijtig dat partijen niet in staat zijn gebleken om in het belang van [minderjarige] samen te werken en elkaar het vertrouwen te geven een goede ouder te zijn. Het lijkt teveel te gaan om de angsten en het wantrouwen van [verweerster] , waarbij ten onrechte haar gedrag en handelingen volledig naar de achtergrond zijn geplaatst. Zo is [verweerster] op enig moment zonder toestemming verhuisd, wat het brengen en halen van [minderjarige] bemoeilijkt, vanwege beperkingen aan zijde van beide ouders. Verder heeft [verweerster] de omgang regelmatig afgezegd, om haar moverende redenen.
[verzoekster] heeft getracht de zorgen van [verweerster] weg te nemen, zoals het aanbieden van een gesprek met haar psycholoog.
[verzoekster] ontkent niet dat zij te maken heeft met psychische problematiek. In voor haar zeer stressvolle situaties reageert zij veelal primair en ventileert zij haar teleurstelling en wanhoop op een niet correcte wijze. Dit is echter nooit van invloed geweest op de contacten tussen haar en [minderjarige] . Er zijn in zoverre nooit zorgen geweest en de omgang is altijd prettig en goed verlopen, hetgeen ook blijkt uit de omgangsverslagen. Niet voor niets zou er worden ingezet op een onbegeleide omgang. [verzoekster] leeft al vier jaar in angst in hoeverre ze [minderjarige] nog zal zien. Op enig moment is de omgang tussen [verzoekster] en [minderjarige] voor zes maanden geschorst. Vanwege de stress en spanningen die het gemis van [minderjarige] teweeg hebben gebracht heeft [verzoekster] meerdere uitspraken gedaan die zij niet had moeten doen. Ten onrechte wordt in die bedreigende uitlatingen eveneens een bedreiging jegens [minderjarige] gelezen. [verzoekster] heeft met de situatie veel moeite mee gehad. Medicatie voor haar reumatische klachten hebben haar psychische klachten versterkt. Bovendien was er op enig moment geen goede psychische hulp voorhanden.
[verzoekster] erkent dat zij na de bestreden beschikking [verweerster] indirect heeft bedreigd en dat zij naar de woonplaats van [verweerster] is gereden. Zij is daar vervolgens door de politie opgepakt en staat sindsdien onder Reclasseringstoezicht. De hulpverlening bij [instantie] is gestart, met dien verstande dat er nieuwe behandelaren bij [verzoekster] worden betrokken. Na het lezen van het verweerschrift van de GI is [verzoekster] opnieuw ontregeld geraakt en heeft zij opnieuw berichten met een verkeerde inhoud verstuurd. [verzoekster] beseft dat zij moet werken aan haar emotieregulatie.
Dit laat onverlet dat het voor (het hechtingsproces van) [minderjarige] schadelijk is als zij geen contact kan hebben met [verzoekster] . Er dient een stappenplan te komen om een vorm van contact mogelijk te maken. [verzoekster] zal in zoverre overal aan meewerken.
Verder is het uitgangspunt van de wetgever dat er sprake is van gezamenlijk gezag. [verzoekster] heeft altijd haar toestemming in het kader van gezagsbeslissingen verleend. Alhoewel er tussen de ouders sprake is van een slechte communicatie en samenwerking, dient dit niet zonder meer te leiden tot een gezagsbeëindiging. Vanuit de ondertoezichtstelling kan er aan de communicatie tussen partijen worden gewerkt. [verzoekster] is altijd bij [minderjarige] betrokken geweest en haar dient niet te worden tegengeworpen dat zij geen inzicht heeft in wat [minderjarige] nodig heeft. In het kader van de ondertoezichtstelling dient te worden bewerkstelligd dat [minderjarige] niet klem of verloren raakt.
3.9.
[verweerster] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is bij [verzoekster] al jarenlang sprake van persoonlijke problematiek, waarbij zij niet leerbaar is gebleken en waarbij zij de oorzaak van haar handelen volledig buiten haar zelf legt. [verzoekster] ziet niet in wat de gevolgen van haar berichten en haar handelingen zijn.
Ze doet het voorkomen alsof er slechts sprake is van frustratie die zij ervaart doordat zij [minderjarige] niet onbegeleid mag zien. Er wordt door haar gesproken over ‘het niet correct ventileren’, terwijl er sprake is van ernstige bedreigingen. [verweerster] leeft in constante angst en heeft het gevoel iedere dag achterom te moeten kijken of [verzoekster] haar iets zal aandoen, ook gelet op de fysieke aanvallen door [verzoekster] in het verleden. Het is niet voor niets dat [verweerster] gebruikt maakt van het AWARE alarmsysteem van de politie.
Van omgang kan slechts sprake zijn als ouders voldoende emotioneel stabiel zijn en zij in staat zijn om hun kind een gevoel van veiligheid te geven. Hiervan is geen sprake. Het recht op omgang is niet absoluut en kan worden beperkt in het belang van de andere ouder of de minderjarige. Het is in het belang van [minderjarige] dat [verweerster] rust krijgt en dat de spanningen van [verweerster] niet bij [minderjarige] terecht komen. Een omgangsregeling heeft een te grote impact op [verweerster] . [minderjarige] heeft al veel meegemaakt en het is belangrijk dat zij de hulp/traumabehandeling gaat krijgen die zij nodig heeft.
Na ontvangst van de bestreden beschikking is er wederom sprake geweest van een ernstige bedreiging. [verzoekster] heeft contact opgenomen met een vertegenwoordiger van de raad en medegedeeld “dat er nu doden zouden gaan vallen”. De bedreigingen leken geen loze woorden te zijn, aangezien [verzoekster] bij de woning van [verweerster] door de politie is opgepakt. [verzoekster] laat al bijna tien jaar lang psychische problematiek zien, zodat niet zomaar gesproken kan worden van een probleem van tijdelijke aard. Begin 2023 heeft [verzoekster] nog twee zelfmoordpogingen gedaan. Ze laat na om informatie te delen over haar toestand en over haar behandelingen. Gelet op alle gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden wordt [verzoekster] niet in staat geacht om beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. Van [verweerster] kan bovendien niet worden verwacht dat zij samen met [verzoekster] gezagsbeslissingen neemt.
3.10.
De GI heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er wordt al jarenlang een strijd gevoerd door de ouders, waarbij de GI heeft geconstateerd dat er sprake is van bepaalde patronen. Zodra er iets gebeurt heeft dit een enorme uitwerking op [verzoekster] en volgen er forse bedreigingen. Vervolgens dient de GI hiernaar te handelen, zoals het inschakelen van de politie en het veilig stellen van de kinderen van [verweerster] . [minderjarige] krijgt de strijd van de ouders mee en zij heeft daar enorm last van. Er zijn vermoedens dat er bij [minderjarige] sprake is van een pre-verbaal trauma en de bijkomende spanningen hebben daar een verdere uitwerking op gehad. Verder wordt door [verzoekster] herhaaldelijk toegezegd dat zij zal meewerken en inzage zal verlenen in haar behandeling. Echter, zij geeft vervolgens geen toestemming aan de hulpverlening om informatie met de GI te mogen delen. Hierdoor kan de veiligheid van [minderjarige] niet worden gegarandeerd. De situatie is in twee jaar tijd alleen maar verslechterd.
De GI blijft bij het standpunt dat omgang tussen [minderjarige] en [verzoekster] op dit moment niet wenselijk is voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Gezamenlijk gezag is evenmin mogelijk. De strijd tussen beide moeders zal blijven bestaan en dit zorgt ervoor dat [minderjarige] geen rust krijgt. [minderjarige] kan zich hierdoor niet op een gezonde manier ontwikkelen. De beslissing van de rechtbank heeft ertoe geleid dat de GI heeft kunnen inzetten op de ontwikkeling van [minderjarige] en een start heeft kunnen maken met een hulpverleningstraject bij Groei­Jeugdhulp. Het is van belang dat [minderjarige] rust krijgt en dat zij, indien nodig, toe kan komen aan traumaverwerking. Verder is het belangrijk dat [minderjarige] zich in rust mag ontwikkelen zonder strijd en spanningen tussen de ouders.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te laten. De raad staat nog steeds achter het eerdere raadsadvies. Al voor de geboorte van [minderjarige] waren er problemen op ouderniveau en was er bij [verzoekster] sprake van persoonlijke problematiek. Inmiddels is gebleken dat de mogelijkheden om de situatie te veranderen beperkt zijn. Het belang van [minderjarige] moet voorop staan. Het is in de huidige situatie voor haar niet mogelijk om een gezonde hechting met beide moeders aan te gaan. Er zijn teveel contra-indicaties. Er is nu continu spanning in het leven van [minderjarige] en [verweerster] . Dat maakt het voor [minderjarige] onmogelijk om een veilige basis te ervaren. Het is voor [minderjarige] van belang dat er stukje stabiliteit in haar leven komt. Er zijn teveel triggers bij [verzoekster] waardoor een veilige omgang onmogelijk wordt. De beschikbaarheid van [verweerster] komt hierdoor in het geding.
3.12.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.
Gezag
3.13.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.14.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter en neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.15.
[minderjarige] is vanaf haar geboorte geconfronteerd geweest met de spanningen en escalaties die er tussen beide moeders hebben plaatsgevonden. Beide ouders hebben hierin een aandeel gehad. Er wordt vermoed dat er bij [minderjarige] sprake is van een pre-verbaal trauma, zodat er voor haar de nodige hulpverlening zal worden ingezet. De problematiek die er tussen de moeders speelt is ook van invloed op het leven van [minderjarige] . Immers, vanwege de bedreigingen vanuit [verzoekster] jegens [verweerster] leeft [verweerster] voortdurend in angst. Het is voor haar noodzakelijk gebleken om gebruik te maken van het zogenaamd AWARE-systeem. [minderjarige] krijgt de spanningen die dit bij [verweerster] teweeg brengt in meer of mindere mate mee. De hele situatie leidt ertoe dat [minderjarige] onvoldoende stabiliteit, veiligheid en voorspelbaarheid kan ervaren, hetgeen niet in haar belang is.
3.16.
Voor wat betreft de problematiek van [verzoekster] is gebleken dat zij zich recent wederom bedreigend heeft uitgelaten. Uit de brief van 24 oktober 2023 van de raad is gebleken dat een medewerker van de raad op 17 oktober 2023 zeventien Whatsappberichten heeft ontvangen van bedreigende, intimiderende aard jegens [verweerster] . De betreffende raadsmedewerker heeft zich genoodzaakt gezien om [verweerster] en de politie in te lichten. [verzoekster] heeft de berichten vervolgens verwijderd en heeft hierop geen verdere actie ondernomen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoekster] bevestigd dat zij de betreffende berichten heeft verstuurd en verklaard dat zij hier veel spijt van heeft. Het hof ziet een moeder die heel veel van haar kind houdt, maar die door omstandigheden en gebeurtenissen kan worden getriggerd, waardoor zij vanuit haar problematiek, gecombineerd met gevoelens van frustratie en verdriet, daar telkens weer op ongeoorloofde wijze op reageert. Dit patroon blijft zich herhalen en er lijkt geen positieve ontwikkeling waar te nemen. Dit alles maakt dat [verzoekster] onvoorspelbaar is in haar gedrag en dat de veiligheid van [verweerster] en [minderjarige] , maar ook de veiligheid van haarzelf, in het gedrang komt.
3.17.
Gelet op de gebeurtenissen uit het verleden en de meest recente bedreigingen die vanuit [verzoekster] zijn uitgegaan, is het hof van oordeel dat van [verweerster] niet kan worden gevergd dat zij samen met [verzoekster] beslissingen over [minderjarige] neemt. Voorkomen dient te worden dat zij hierdoor dusdanig wordt belast dat dit zijn weerslag op [minderjarige] zal hebben. [minderjarige] heeft immers een verzorgende ouder nodig die in staat is om op verantwoorde wijze beslissingen over haar te nemen en waar nodig doortastend op te treden. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voor [minderjarige] (en voor [verweerster] ) rust en behandeling komt. Het hof neemt verder in aanmerking dat [verzoekster] op dit moment onmachtig en onvoldoende betrouwbaar wordt geacht om de belangen van [minderjarige] op de eerste plaats te zetten..
3.18.
Het hof acht het op grond van het voorgaande in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan [verweerster] toekomt.
Omgang
3.19.
Het hof stelt voorop - daargelaten de hierna volgende beslissing - dat het verzoek van [verzoekster] in het kader van het halen en brengen niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan en dat [verzoekster] in zoverre niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
3.20.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.21.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen heeft [verzoekster] te kampen met ernstige persoonlijke problematiek en is zij op dit moment onmachtig om haar emoties op adequate wijze onder controle te houden. Alhoewel het voor het hof invoelbaar is dat het [verzoekster] veel pijn doet dat zij [minderjarige] al geruime tijd niet ziet, is het hof op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering van de feiten en omstandigheden overneemt, van oordeel dat het op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] is om een omgangsregeling tussen [verzoekster] en [minderjarige] vast te stellen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.22.
Het is positief dat [verzoekster] zich inspant om aan haar persoonlijke problematiek te werken. Uit de recente gebeurtenissen blijkt echter dat zij nog de nodige stappen heeft te zetten en dat zij nog steeds onvoorspelbaar handelt en reageert.
Gelet op de ernst van de (recente) bedreigingen en de recente gebeurtenissen, waaronder twee suïcidepogingen, wordt een omgangsregeling tussen [verzoekster] en [minderjarige] op dit moment niet in het belang van [minderjarige] geacht, omdat de (emotionele) veiligheid van [minderjarige] onvoldoende kan worden gegarandeerd. Dat de omgang tussen [verzoekster] en [minderjarige] in het verleden goed is verlopen maakt dit niet anders.
Van omgang kan pas sprake zijn als [verzoekster] aantoonbaar aan haar persoonlijke, psychische problematiek heeft gewerkt en zij voor een langere periode stabiel en betrouwbaar blijkt te zijn.
Het is bovendien voor [minderjarige] van belang dat er rust in haar leven gaat komen. Zij heeft haar hele leven al veel spanningen meegemaakt en het is belangrijk dat de hulpverlening van start kan gaan. Hiervoor is het noodzakelijk dat er sprake is van een stabiele, veilige en voorspelbare thuissituatie.
3.23.
Het hof gunt het [verzoekster] tenslotte dat zij de noodzakelijke positieve stappen kan zetten voor wat betreft haar persoonlijke problematiek en dat het gaat haar lukken om niet langer naar het verleden te kijken en naar het aandeel dat [verweerster] in de situatie heeft gehad. Het is belangrijk dat zij zich gaat focussen op de toekomst en op hetgeen in haar macht ligt om tot een positieve verandering te komen. Dit is niet alleen in het belang van [minderjarige] , maar ook in het belang van haarzelf.
Conclusie
3.24.
Op grond van het voorgaande falen de grieven van [verzoekster] . Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.25.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep voor zover dit verzoek ziet op het halen en brengen van [minderjarige] ;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 maart 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.