5.9.Het hof overweegt als volgt.
Periode 1: 1 februari 2021 tot 1 januari 2022
5.9.1.Uit de aangifte IB over het jaar 2021 van de vrouw blijkt dat de vrouw een inkomen uit arbeid heeft genoten in 2021 van € 25.736,- bruto. Het hof zal van dit bedrag uitgaan en ziet geen aanleiding om over deze periode uit te gaan van een hoger inkomen dan het feitelijk door haar genoten inkomen, zoals de man heeft betoogd.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en het kindgebondenbudget waar de vrouw in dat jaar recht op heeft gehad, vermeerderd met de alleenstaande ouderkop, heeft de vrouw een NBI voor kinderalimentatie van € 2.260,- per maand. Dit leidt tot een draagkracht voor kinderalimentatie van € 407,- per maand.
Periode 2: 1 januari 2022 tot 1 juli 2022
5.9.2.Het hof zal voor de berekening van periode 2 eveneens van voornoemd bedrag uitgaan, omdat de financiële situatie van de vrouw in die periode niet is gewijzigd. Dit leidt tot een NBI voor kinderalimentatie in periode 2 van € 2.277,- per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 402,- per maand.
Periode 3: met ingang van 1 juli 2022
5.9.3.De vrouw heeft een verklaring van haar werkgever [B.V. 3] B.V. van 8 december 2022 overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw haar dienstverband met ingang van 1 juli 2022 heeft uitgebreid naar gemiddeld 4 dagen per week en dat het niet mogelijk is om de werkzaamheden van de vrouw bij deze werkgever nog verder uit te breiden. De uitbreiding die de vrouw heeft weten te realiseren acht het hof op dit moment het maximaal haalbare, gelet op de leeftijd van de vrouw en het feit dat de vrouw tijdens het huwelijk minder uren werkte dan zij nu feitelijk doet. Een verdere uitbreiding van de uren naar meer dan 4 dagen per week acht het hof op dit moment niet redelijk.
5.9.4.Het hof zal uitgaan van het een bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking van
€ 34.500,- zoals blijkt uit de pleitnota van de vrouw in samenhang bezien met de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Voorts wordt gerekend met een pensioenpremie van € 139,62 per maand en € 7,73 WGA hiaat premie bij [B.V. 3] en een pensioenpremie van € 47,- per maand en € 2,58 aan premie WGA hiaat bij [bedrijf 4] . Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting voor werkenden, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop heeft de vrouw een NBI voor kinderalimentatie van € 2.696,- per maand en draagkracht voor kinderalimentatie van € 607,- per maand.
5.10.1.Bij de berekening van kinderalimentatie geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de forfaitaire berekeningswijze als uitgangspunt. Het hof ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om in periode 1 af te wijken van het uitgangspunt dat bij het berekenen van de draagkracht van de ouders afgeweken moet worden van de forfaitair bepaalde woonlast van de ouders. Zoals hierna zal blijken is de draagkracht van de ouders tezamen hoger dan de behoefte van [minderjarige] , zodat niet is voldaan aan de criteria die volgen uit de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR2021:586).
5.10.2.De behoefte van [minderjarige] bedraagt in 2021 € 669,- per maand. De draagkracht van de vader is zoals hierboven aangegeven € 373,- per maand en de draagkracht van de moeder is € 407,- per maand. De gezamenlijke draagkracht van de ouders is dan € 780,- per maand. Dit betekent dat de ouders voldoende hebben om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien.
5.10.3.Het hof zal daarom overgaan tot een draagkrachtvergelijking. De verdeling van de kosten van [minderjarige] over de man en de vrouw wordt berekend door ieders draagkracht ten behoeve van [minderjarige] te delen door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte. Dit leidt tot de volgende formule:
Draagkracht / totale draagkracht x behoefte = aandeel
Aandeel man: € 373,- / € 780,- x € 669,- = 319,92 per maand;
Aandeel vrouw: € 407,- / € 780,- x € 669,- = 349,10 per maand.
5.10.4.De behoefte van [minderjarige] bedraagt in 2022 € 682,- per maand. De draagkracht van de vader in periode 2 is € 122,- per maand en de draagkracht van de moeder is € 402,- per maand. Dit leidt tot een gezamenlijke draagkracht van € 524,- per maand. Dit is onvoldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien.
5.10.5.Het hof ziet voor deze periode aanleiding af te wijken van de forfaitaire berekeningswijze van de woonlast van de ouders. Uit de stukken is immers gebleken dat de beide ouders geen woonlasten hebben, aangezien zij hun beider woningen hebben gefinancierd uit de opbrengst van de boedel ten tijde van de echtscheiding. Dit is niet in geschil. Bovendien blijkt uit het aanvullend ouderschapsplan dat de ouders ten aanzien van de berekening van de draagkracht van de man niet uitgegaan zijn van de forfaitaire woonlast. Hof ziet geen aanleiding om rekening te houden met het forfait om de man in staat te stellen zijn woning te zijner tijd te kunnen moderniseren. Op grond van het voorgaande is evident dat de woonlasten van de ouders nihil zijn en dat er sprake is van een duurzame situatie.
5.10.6.Nu vaststaat dat bij toepassing van het woonlastenforfait niet geheel in de behoefte van [minderjarige] kan worden verzien, en vaststaat dat de werkelijke woonlasten van beide ouders duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan volgt uit de toepassing van het forfait en de draagkracht van de ouders, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, leidt tot een hogere onderhoudsbijdrage ziet het hof aanleiding om met deze werkelijke woonlasten – die nihil zijn – rekening te houden.
5.10.7.Uit de bijgevoegde draagkrachtberekening van de man leidt dit tot een draagkracht voor kinderalimentatie in periode 2 van € 484,- per maand. De draagkracht van de vrouw is in periode 2 dan € 880,- per maand. Dit leidt tot een gezamenlijke draagkracht van € 1.364,- per maand en is daarmee voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. Het hof zal overgaan tot een draagkrachtvergelijking.
Draagkracht / totale draagkracht x behoefte = aandeel
Aandeel man: € 484,- / € 1.364,- x € 682,- = € 242,- per maand;
Aandeel vrouw: € 880,- / € 1.364,- x € 682,- = € 440,- per maand.
5.10.8.De behoefte van [minderjarige] bedraagt in 2022 € 682,- per maand. De draagkracht van de vader is in periode 3 € 122,- per maand en de draagkracht van de moeder is in periode 3 € 607,- per maand. Dit leidt tot een gezamenlijke draagkracht van € 729,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien.
5.10.9.Gelet op hetgeen hiervoor (bij periode 1) is overwogen ten aanzien van het rekenen met de forfaitaire woonlast zal het hof ook voor periode 3 met die last rekenen aan de kant van de man en de vrouw nu niet voldaan is aan de criteria die volgen uit de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR2021:586).
5.10.10.Het hof zal overgaan tot een draagkrachtvergelijking.
Draagkracht / totale draagkracht x behoefte = aandeel
Aandeel man: € 122,- / € 729,- x € 682,- = € 114,- per maand;
Aandeel vrouw: € 607,- / € 729,- x € 682,- = € 568- per maand.
5.10.11.De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep betoogd dat de zorgkorting op 15% (in plaats van 25%) dient te worden vastgesteld, omdat dit meer aansluit bij de feitelijke situatie.
5.10.12.De man heeft zich hier tegen verweerd. De man heeft aangegeven dat [minderjarige] bij hem is conform de afspraken zoals die in het ouderschapsplan zijn neergelegd.
5.10.13.Het hof acht, gelet op de inhoud van het ouderschapsplan in samenhang bezien met de verklaring van de man tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige] inmiddels ouder is en ook veel werkt, een toepassing van een zorgkorting van 15% redelijk.
5.10.14.Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw aan kinderalimentatie dient te betalen, omdat de onderhoudsplichtigen samen in alle drie de periodes voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. Dit betekent het navolgende.
De hoogte van de zorgkorting is € 100,- per maand (15% van de behoefte van € 669,-.). Dit betekent dat het aandeel van de man neerkomt op: € 319,92 - € 100,- = € 219,92 per maand.
De hoogte van de zorgkorting is € 102,30 per maand (15% van de behoefte van € 682,-.) Dit betekent dat het aandeel van de man neerkomt op € 242,- - € 102,30 = € 139,70 per maand.
De hoogte van de zorgkorting is € 102,30 per maand (15% van de behoefte van € 682,-). Dit betekent dat het aandeel van de man neerkomt op € 114,- - € 102,30 = € 11,70 per maand.
Conclusie kinderalimentatie
5.11.1.Hoewel het hof uitkomt op een door de man te betalen bijdrage aan kinderalimentatie in periode 3 van € 11,70 per maand, zal het hof de kinderalimentatie vaststellen conform het verzoek van de man in eerste aanleg, te weten op een bedrag van € 32,- per maand, nu het hof geen lager bedrag dan dat bedrag kan vaststellen.
5.11.2.Gelet op het voorgaande wordt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] als volgt vastgesteld:
- met ingang van 1 februari 2021: € 219,92 per maand;
- met ingang van 1 januari 2022: € 139,70 per maand;
- met ingang van 1 juli 2022: € 32,- per maand.
Hoogte van de behoefte vrouw