Uitspraak
5.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 24 mei 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 16 september 2022;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met productie;
- de mondelinge behandeling van 25 september 2023, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
6.De beoordeling
€ 225.000,- schuldig is gebleven aan [X] . Deze schuld is daarna omgezet in een schuld uit geldlening.
‘in privé’en door de toenmalige echtgenoot van [geïntimeerde] , [ex-echtgenoot] ,
‘Voor toestemming ex artikel 1:88 BW’.
‘Artikel 2. RentepercentageSchuldenaar verplicht zich over het geleende nog niet afgeloste gedeelte een rente te voldoen welke gelijk is aan de rente die betaald wordt op de overname financiering van de Rabobank, deze bedraagt momenteel 6,4 % per jaar (voor 2 jaar vast)’.
‘Artikel 3. Aflossingen en rente betalingen1. De aflossing gaat in per 1 januari 2015.2. De lening zal vanaf januari 2015 worden afgelost in 48 maandelijkse termijnen, waarvan de maandelijkse termijn aan het einde van de maand vervalt;3. De rentebetalingen zullen met ingang van 1 oktober 2011 starten en daarna maandelijks worden voldaan op een door geldlener aan te wijzen rekening. De termijn vervalt aan het eind van de maand.4. (…).’
zal mede ook namens haar zelf in privé deze overeenkomst ondertekenen, en bevestigt hiermee de privé verbondenheid c.q. aansprakelijkheid m.b.t. de verplichtingen van deze lening.’
‘Gezien het aanzienlijke tijdsverloop in deze aangelegenheid behoudt[ [X] ]
uitdrukkelijk het recht voor om alle vorderingen die zien op het verkrijgen van betaling van het openstaande bedrag in te stellen. Alle lopende verjaringstermijnen worden hierbij uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud gestuit, dit conform artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek’.
6.12. Tussen partijen staat vast dat op grond van artikel 3 lid 3 van de Akte [Y] rente verschuldigd was aan [X] over de uitgeleende hoofdsom vanaf 1 oktober 2011 (zie rov. 6.2.7.). Deze rentebetalingen zijn vanaf die datum ook door [Y] voldaan aan [X] , tot het moment dat [Y] daarmee is gestopt medio juli 2013 (zie rov. 6.2.13.). Gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub a van de Akte (zie rov. 6.2.8.) werden hierdoor in de verhouding tussen [X] en [Y] de hoofdsom, rente en kosten direct opeisbaar. [X] heeft daarover bij mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal het volgende gesteld:
€ 8.632,-