ECLI:NL:GHSHE:2023:4051

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
20-001033-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1972, werd eerder door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken en een geldboete van €250,00. De Hoge Raad heeft de zaak op 11 april 2023 teruggeworpen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de strafoplegging. Tijdens de zittingen op 20 november 2023 en 25 juni 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van twee weken voorstelde voor de overtreding. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij derhalve strafbaar was. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte voor feit 1 een gevangenisstraf van één week oplegde en voor feit 2 een gevangenisstraf van twee weken, alsook een geldboete van €250,00. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf werd eveneens toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001033-23
Uitspraak : 4 december 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 11 april 2023, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 20 januari 2020, parketnummer 01-140069-19 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1] .
Procesverloop
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van verduistering (
onder 1 tenlastegelegd) en overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (
onder 2 tenlastegelegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en ter zake van ‘door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam en geboortedatum opgeven’ (
onder 3 tenlastegelegd) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en heeft daarbij bevolen dat de gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is op 21 januari 2020 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft de enkelvoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 25 juni 2021 (parketnummer 20-000149-20) het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘verduistering’ (
feit 1), ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (
feit 2) en ‘door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse voornaam en geboortedatum opgeven’ (
feit 3), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Namens de verdachte is op 28 juni 2021 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 april 2023 (rolnummer 21/02873) het bestreden arrest vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep is voor het overige verworpen.
Omvang van het hoger beroep
De Hoge Raad heeft het bestreden arrest van dit hof van 25 juni 2021 partieel vernietigd. Dit houdt concreet in dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en de kwalificaties daarvan en de beslissing dat de verdachte daarvoor strafbaar is in cassatie stand hebben gehouden, evenals – zo verstaat het hof de beslissing van de Hoge Raad – de afzonderlijke strafoplegging voor de als feit 3 bewezenverklaarde overtreding, die immers los staat van beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof dient daarom thans uitsluitend een oordeel te geven over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging voor dat feit, met bepaling van de straf voor feit 1 conform artikel 423, lid 4, Wetboek van Strafvordering, alsmede over de vordering tenuitvoerlegging, welke vordering immers mede aan het begaan van feit 2 was gekoppeld. In zoverre zal het hof de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw berechten en afdoen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans – na terugwijzing – nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep op 20 november 2023 en op 25 juni 2021 en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de straf voor het onder 1 bewezenverklaarde zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur 1 week en voor het onder 3 bewezenverklaarde zal bepalen op een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis en tevens de tenuitvoerlegging zal bevelen van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De verdediging heeft, ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, integrale vrijspraak bepleit, voor feit 1 verzocht een week gevangenisstraf te bepalen en verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Vught, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Bosscheweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 10 mei 2019 te Vught, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Bosscheweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, Basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2019096035Z, sluitingsdatum 16 mei 2019, pagina 1 tot en met 32, nader te noemen: het politiedossier. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2019 (pg. 4 t/m 6), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 10 mei 2019 waren wij belast met surveillance voor het basisteam Meierij.
Wij reden in een opvallend dienstvoertuig. Omstreeks 19.55 uur bevonden
wij ons op de Rijksweg A2 te Boxtel.
Ter hoogte van de invoegstrook Boxtel-Noord haalden wij een groene personenauto in. Ik, [verbalisant 1] , zag dat er een (1) manspersoon in het voertuig zat.
Wij zagen dat het voertuig op de rechterrijstrook bleef rijden. Wij reden op dat moment ter hoogte van afslag ’s-Hertogenbosch-centrum. Op het moment dat wij van rijstrook wisselden om achter het voertuig te gaan rijden, zagen wij dat de bestuurder plots de afslag nam. Wij zagen dat hij dit op het allerlaatste moment deed. Onderaan de afslag hebben wij op de Vughterweg de bestuurder een volgteken gegeven. Wij hebben hem even verderop staande gehouden aan de Bosscheweg te Vught.
Ik, [verbalisant 1] , heb vervolgens de bestuurder aangesproken.
De man legitimeerde zich met een document op naam van [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]), geboren op [geboortedag] 1972.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] .
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel uit het RDW-register d.d. 11 mei 2019 (pg. 22 en 23), voor zover inhoudende:
NL-RDW
Identiteit: [verdachte] ( [verdachte] )
Geboren [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
Rijbewijs
Rijbewijsnummer: [nummer 2]
Land uitgifte: Nederland
Datum afgifte: 12 mei 2005
Rijbewijs categorieën
Cat.: B
Eerste afgifte: 12 mei 2005
Verblijfplaats document
Datum ontvangst: 17 oktober 2008
Verblijfplaats: CBR Divisie Vorderingen
Volgnummer: 2
Soort: Vorderingsprocedure
Autoriteit: CBR Divisie Vorderingen (Divisie Vordering)
Ingang ongeldigverklaring: 28 november 2008
Reden ongeldigverklaring: Geschiktheid
Feitelijke inleverdatum ongeldig: 28 november 2008
Categorieën
Categorie: B
Periode: vanaf 5 december 2008
Soort: Ongeldigheid
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs d.d. 28 november 2008 (pg. 28 t/m 30), voor zover inhoudende:
Aantekenen
De heer [verdachte]
[adres 2]
Nummer [nummer 1]
28 november 2008
Ongeldig verklaren rijbewijs
Geachte heer [verdachte] ,
Het CBR heeft besloten tot het ongeldig verklaren van uw rijbewijs, omdat u niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar de geschiktheid.
De ongeldigheid is met ingang van 5 december 2008 van kracht.
Het CBR,
Neemt dit besluit, aangezien de heer [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1972
(betrokkene), onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
Besluit
Betrokkene heeft niet de vereiste medewerking aan het onderzoek verleend en er is niet gebleken van een geldige reden van verhindering.
Het rijbewijs van betrokkene wordt voor alle categorieën
ongeldig verklaard.
De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die
van de dagtekening van dit besluit.
De algemeen directeur van het CBR,
namens deze,
was getekend
[naam]
hoofd divisie vorderingen a.i.
4.
Het proces-verbaal ZSM Artikel 9 WvW d.d. 20 oktober 2017 (losbladig), proces-verbaal-nummer 201020170200073294, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Wij zagen dat op 20 oktober 2017 verdachte [verdachte] , geboren [geboortedag] 1972, reed op voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen de bebouwde kom, het Prinses Maximaplein te Zoetermeer.
Ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften hebik, verbalisant [verbalisant 4] , het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Motorrijtuig: personenauto
Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie(ën): B.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen, dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur, ongeldig is verklaard.
Verhoor
20-10-2017.
Verdachte werd gehoord door verbalisant [verbalisant 4]
(hof: [verbalisant 4] )
Verklaring
(hof: van de verdachte [verdachte])
Ik wist wel dat ik niet mocht rijden.
Ik wist van het verbod, omdat ik zelf mijn rijbewijs heb ingeleverd.
5.
Het proces-verbaal ZSM Artikel 9 WvW d.d. 21 oktober 2017 (losbladig), PL/PVnummer PL1600/211020172226005371, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Wij zagen dat op 21 oktober 2017 te Gouda verdachte [verdachte] , geboren [geboortedag] 1972, reed op voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen de bebouwde kom, de Karnemelksloot te Gouda.
Ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften he ik, verbalisant [verbalisant 5] , het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Voertuig: personenauto
Voor het besturen van bovenstaand voertuig is een rijbewijs vereist van de categorie(ën): B.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen, dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur, ongeldig is verklaard.
Verhoor en verklaring verdachte
Ik weet dat er een maatregel van kracht is en/of dat het rijbewijs ongeldig is verklaard.
Het is gewoon stom. Ik ben gisteren ook al gepakt in Zoetermeer.
6.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van de enkelvoudige strafkamer dit hof op 25 juni 2021, voor zover inhoudende:
Ik had op 10 mei 2019 in Vught mijn rijbewijs niet. Sorry, ik heb het fout gedaan. Ik heb nog steeds geen rijbewijs.
Het klopt dat ik mijn rijbewijs op 10 mei 2019 nog niet terug had.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het plaatsvinden van voornoemd feit niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 10 mei 2019 zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte rijden in een personenauto en is hij staande gehouden. Uit het uittreksel van het RDW-register blijkt dat het rijbewijs (categorie B) van de verdachte op 28 november 2008 ongeldig verklaard is. Dit is per (aangetekende) brief van 28 november 2008 aan de verdachte medegedeeld.
De verdachte is eerder op 20 oktober 2017 aangehouden en toen heeft hij verklaard dat hij wist dat hij niet mocht rijden omdat hij zelf zijn rijbewijs ingeleverd had. Voorts is de verdachte op 21 oktober 2017 aangehouden en toen heeft hij verklaard dat hij wist dat een maatregel van kracht was en/of dat het rijbewijs ongeldig verklaard was. Tevens heeft hij toen verklaard dat het gewoon ‘stom’ was.
Ter terechtzitting van dit hof op 25 juni 2021 heeft verdachte tot slot verklaard dat hij zijn rijbewijs op 10 mei 2019 (nog) niet (terug) had en hij nog steeds geen rijbewijs heeft.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, niet anders kan dan dat de verdachte op 10 mei 2019 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 10 mei 2019 op de Bosscheweg te Vught een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Mitsdien verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzondere het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het besturen van een personenauto terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen genegeerd en er daarmee blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van de belangen van zijn mede-weggebruikers. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2023, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (in 2018) onherroepelijk is veroordeeld ter zake van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede ter zake van vermogensdelicten. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij die straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor het besturen van een motorrijtuig in geval van ongeldig verklaard rijbewijs is het uitgangspunt de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Gelet op de ernst van dit bewezenverklaarde feit 2, in samenhang bezien met de recidive zoals blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2023, ziet het hof, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken.
De enkelvoudige strafkamer van dit hof heeft in zijn arrest van 25 juni 2021 voor de misdrijven van feit 1 en 2 een gevangenisstraf van 3 weken opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv dient het hof de straf voor feit 1 te bepalen. Het hof bepaalt deze op een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Vordering tot tenuitvoerlegging 96-208356-17
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, locatie ’s-Gravenhage, van 22 januari 2018, onder parketnummer 96-208356-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor toewijzing vatbaar is, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten, waaronder hetzelfde feit als waarop deze veroordeling uit 2018 ziet, schuldig heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 62, 63, 321 en 435 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Bepaalt voor feit 1 de straf op een (1) week gevangenisstraf;

Veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van
twee (2) weken;
Verstaat dat de verdachte voor feit 3 een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) is opgelegd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 22 januari 2018, parketnummer 96-208356-17, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 4 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.P.E. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.