ECLI:NL:GHSHE:2023:4028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.331.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, betwistte de beëindiging van haar gezag en voerde aan dat haar situatie was verbeterd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de kinderen, die sinds 2020 onder toezicht stonden en uit huis geplaatst waren, in hun ontwikkeling ernstig bedreigd werden en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2023 zijn zowel de moeder als de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting gehoord. De moeder voerde aan dat de omstandigheden voor haar en de kinderen waren verbeterd en dat de gezagsbeëindiging in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad voor de Kinderbescherming en de WSS stelden echter dat de kinderen een betrouwbare en voorspelbare opvoedomgeving nodig hadden, wat niet bij de moeder te vinden was. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen op zich te nemen en dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor het welzijn van de kinderen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep inzake de oudste dochter, die inmiddels meerderjarig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie - en jeugdrecht
Uitspraak : 30 november 2023
Zaaknummer : 200.331.995/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/391321 / FA RK 23-1214
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (België),
  • [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: WSS.
[het gezinshuis],
adreshoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: het gezinshuis.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 8 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 september 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad om haar gezag te beëindigen af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ramakers;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de WSS, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via CMS).
2.3.1.
Het hof heeft, met instemming van alle betrokkenen, de echtgenote van de moeder bijzondere toegang verleend tot de mondelinge behandeling.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 18 oktober 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn mening kenbaar te maken.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 18 oktober 2023;
  • het verzoek van de GI om de mondelinge behandeling digitaal te mogen bijwonen, ingekomen op 18 oktober 2023;
  • het V2 - formulier (onttrekking) van de advocaat van de vader d.d. 18 oktober 2023;
  • op verzoek van het hof de door de advocaat van de moeder overgelegde stukken (het NIFP-onderzoek), ingekomen ter griffie op 23 oktober 2023

3.De beoordeling

3.1.
Uit de voorhuwelijkse relatie en uit het inmiddels door echtscheiding (9 maart 2021) ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 6] (hierna te noemen: [minderjarige 6] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 4] (hierna te noemen: [minderjarige 4] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (België),
- [minderjarige 5] (hierna te noemen: [minderjarige 5] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
3.2.
Uit de moeder zijn verder geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De biologische vader van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is niet in beeld.
De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
3.3.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.4.
De kinderen staan sinds 14 mei 2020 onder toezicht van de GI. Sinds 18 september 2020 zijn de kinderen met een (spoed)machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds 4 december 2020 verblijven de kinderen gezamenlijk in het gezinshuis [het gezinshuis] (hierna: het gezinshuis).
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezag van de moeder over [minderjarige 6] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] beëindigd. De rechtbank heeft verder WSS tot voogd over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] benoemd.
De rechtbank heeft de GI tot voogd over [minderjarige 6] benoemd.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing tot beëindiging van het gezag over de kinderen niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen. Ter mondelinge behandeling heeft zij haar hoger beroep tegen de beslissing over [minderjarige 6] , ingetrokken.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat slechts sprake kan zijn van een beëindiging van het gezag als is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De rechtbank miskent dat de huidige situatie van de moeder sterk is verbeterd. Dit dient ook betrokken te worden bij de afweging of nu nog sprake is van ontwikkelings-bedreigingen bij de kinderen. Volgens de moeder doet de omstandigheid die destijds een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen inhield zich niet meer voor. Ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen zat zij midden in een vechtscheiding, had zij haar leven niet op orde en was sprake van armoede in het gezin. Op dit moment heeft zij een bestendige relatie, hebben de kinderen een goede band met haar partner, beschikt zij over goede huisvesting en zijn haar financiën op orde.
Bovendien is het onderzoek van het NIFP, waar de gezagsbeëindiging mede op is gebaseerd, niet deugdelijk en niet compleet. Dit onderzoek kende belangrijke beperkingen die ertoe leidden dat de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder niet volledig onderzoekbaar zijn geweest. Desondanks hebben de onderzoekers vergaande uitspraken gedaan over haar persoonlijkheid en haar functioneren en conclusies getrokken die niet door het onderzoek gedragen kunnen worden. Volgens de moeder dient niet alleen onderzoek te worden gedaan naar haar huidige situatie en leefomstandigheden maar ook dient haar partner, met wie zij een bestendige relatie heeft, in dat onderzoek te worden betrokken. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
Verder hebben de onderzoekers de interactie tussen moeder en de kinderen slechts twee keer anderhalf uur geobserveerd. Het contact verloopt in een dergelijke situatie geforceerd en onnatuurlijk. De zorgen die de onderzoekers zien in het contact tussen de moeder en de kinderen, worden niet gezien door de sinds april 2023 ingezette begeleiders van de contacten tussen de moeder en de kinderen ( [instantie 1] ).
Na de uithuisplaatsing van de kinderen heeft de moeder geen enkele vorm van hulpverlening of ondersteuning ontvangen. De zorg die er was voor de uithuisplaatsing via [instantie 2] is zelfs onmiddellijk stopgezet en er is niet geïnvesteerd in een samenwerkingsrelatie met het gezin. Dit maakt het oordeel van de rechtbank dat geen enkele vorm van hulpverlening of ondersteuning een kans van slagen heeft onbegrijpelijk.
De moeder ontkent dat zij blijft trekken aan de kinderen en blijft uitstralen dat zij weer bij haar zullen gaan wonen, zoals de rechtbank heeft overwogen. Het is een diepgewortelde wens van de kinderen om weer thuis bij de moeder te mogen wonen. De moeder betwist ook dat door haar toedoen de kinderen loyaliteitsproblemen en onduidelijkheid ervaren en dat het daarom noodzakelijk is om meer duidelijkheid te scheppen over het perspectief van de kinderen.
De moeder acht het in het belang van de kinderen dat hun een veilig en pedagogisch verantwoord en stimulerend opvoedklimaat wordt geboden en dat alsnog wordt ingezet op terugplaatsing van de kinderen bij haar. Het oordeel van de rechtbank dat het gezinshuis de kinderen een veilig en pedagogisch verantwoord en stimulerend opvoedklimaat biedt acht de moeder onjuist. Zij verwijst naar een bericht van Omroep Flevoland over de zorgelijke kwaliteit en inhoudelijke sturing van het gezinshuis. De inspectie gezondheidszorg en jeugd is daar geweest in verband met eerdere meldingen en signalen. De begeleiders zouden niet allemaal over de juiste papieren beschikken. Ook zijn er vraagtekens over de leefomgeving van de kinderen.
Er dient bovendien uiterst terughoudend met een uithuisplaatsing te worden omgegaan en alles dient in het werk te worden gesteld om te bezien of een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder tot de mogelijkheden behoort. In de praktijk blijkt pas achteraf dat een uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was.
Tot slot benadrukt de moeder dat de beëindiging van haar ouderlijk gezag in strijd is met artikel 8 EVRM. De contacten tussen haar en de kinderen verlopen goed, zij is erg betrokken, werkt mee aan de hulpverlening en verleent waar nodig haar toestemming. Over problemen in de uitoefening van het gezag over de kinderen is niets gesteld en ook niets gebleken. De moeder kan op afstand de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen blijven uitoefenen. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de gezagsbeëindiging van de moeder de kinderen meer duidelijkheid geeft over hun verblijf in het gezinshuis. De kinderen zijn zich er niet van bewust wat het gezag inhoudt en wat de gevolgen van een gezagswijziging zijn. Gezagsbeëindiging is in dit geval dan ook niet noodzakelijk om de gewenste duidelijkheid over het toekomstperspectief van de kinderen te bewerkstelligen. Niet is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van de kinderen op dit moment geschaad worden als de moeder het gezag behoudt. De gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk nu minder bezwarende alternatieven de ontwikkelingsbedreiging kunnen wegnemen.
3.7.1.
Ter mondelinge behandeling voegt de moeder daaraan toe dat het wekelijks contact met de kinderen op de donderdag goed verloopt en de begeleiding van [instantie 1] fijn is.
[instantie 1] begeleidt haar ook bij de communicatie met het gezinshuis en de GI.
De moeder benoemt ter mondelinge behandeling dat zij niet kan berusten in de gezagsbeëindiging omdat zij niet het gevoel heeft dat de kinderen op de juiste plek zitten.
De kinderen krijgen bij het gezinshuis niet de juiste hulp. [minderjarige 1] krijgt niet wat hij nodig heeft, omdat [minderjarige 1] zegt geen therapie te willen en het gezinshuis deze wens volgt. De moeder is ervan overtuigd dat [minderjarige 1] niet op de juiste manier wordt benaderd. Er wordt ten onrechte geen gebruik gemaakt van haar invloed op [minderjarige 1] ; zij kan hem wel goed bereiken.
3.8.
De raad voert in het verweerschrift - samengevat - aan dat een bekrachtiging van de bestreden beschikking in het belang van de minderjarigen is. In het raadsrapport van maart 2023 komen de ontwikkelingsbedreigingen voldoende naar voren. Daarin is onderbouwd waarom de kinderen niet kunnen terugkeren naar de opvoedsituatie bij de moeder, wat hiervoor is ondernomen en waarom voor de kinderen duidelijkheid nodig is door een beëindiging van het gezag. De raad heeft het NIFP-onderzoek hierin meegenomen.
De raadsonderzoeker en de betrokken gedragsdeskundigen hebben de rapportages als voldoende helder, volledig en onderbouwd beoordeeld.
De raad verwijst ook voor de (on)toereikendheid van de hulpverlening naar de raadsrapportage. Hierin staat wat is ingezet en waarom dit niet tot voldoende verbetering heeft kunnen leiden. De moeder is niet in staat om te erkennen wat er in het verleden (rond de kinderen) is gebeurd en lijkt dit nog steeds niet te zien. Zij kan hiervoor geen verantwoordelijkheid nemen, waardoor zij ook niet leerbaar is/wordt.
In het rapport staat op welke wijze de moeder bijdraagt aan de onduidelijkheid over het opvoedperspectief van de kinderen. De noodzaak tot gezagsbeëindiging is volgens de raad voldoende onderbouwd in het rapport en is niet in strijd met artikel 8 EVRM.
Er was en is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarige kinderen, omdat hen in het verleden veel schade is aangedaan waarvan zij moeten herstellen.
De kinderen hebben een betrouwbare en voorspelbare opvoedomgeving nodig waarin wordt aangesloten bij hun behoeften. Daarnaast hebben zij duidelijkheid nodig over waar zij verder zullen gaan opgroeien, wie de zorg voor hen zal dragen en wie beslissingen over hen zal nemen. Deze duidelijkheid was en is nog steeds nodig om verder te kunnen aarden in het gezinshuis. Dat sprake was/is van onduidelijkheid over hun perspectief komt in het rapport voldoende naar voren. Een minder ingrijpende maatregel volstaat niet. Naast de ontoereikende opvoedmogelijkheden van de moeder, zeker in combinatie met de problematiek van de minderjarige kinderen, ontbreekt het de moeder aan probleem-inzicht. De noodzaak van een verblijf elders dan bij de moeder, kan zij niet ondersteunen. Een voortzetting van de huidige ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing is ontoereikend om de onduidelijkheid bij de kinderen over het perspectief weg te nemen. Dit is in de voorliggende periode gebleken.
De recente informatie van de GI leidt niet tot een ander standpunt van de raad. Er is aandacht voor de situatie in het gezinshuis en de GI is alert op de verbeteringen die nodig zijn.
Bij de omgang tussen de moeder en de kinderen dient goed gekeken te worden naar de behoefte en mogelijkheden van de kinderen. De raad vindt het niet wenselijk dat een gezagsbeëindiging standaard leidt tot minder contacten. Er dient gekeken te worden naar wat passend is bij de ontwikkeling en behoeften van de kinderen.
Na de uitspraak van de rechtbank over de gezagsbeëindiging is niet gezien dat de moeder het verblijf elders accepteert. Ook is er nog geen positief contact tussen de moeder en het gezinshuis, terwijl dit voor de kinderen wel belangrijk is. Het blijft daarom belangrijk dat via een gezagsbeëindiging voor de kinderen, de moeder en het gezinshuis duidelijk wordt en blijft wat het opvoedperspectief van de kinderen is. Bij een vernietiging van de bestreden beschikking vreest de raad dat de onduidelijkheid van de kinderen nog verder zal toenemen.
3.8.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de raad daaraan toegevoegd dat de communicatie tussen de moeder en het gezinshuis een belangrijk aandachtspunt blijft. Volgens de raad is dat het eerste punt waarvoor iedereen zich dient in te zetten. De moeder blijft, ook zonder gezag, belangrijk voor de kinderen en daarom is het van groot belang dat zij wordt betrokken bij wat de kinderen nodig hebben.
3.9.
De vader voert ter mondelinge behandeling aan dat hij het eens is met hetgeen de raad naar voren heeft gebracht.
3.10.
WSS voert aan dat de kinderen ieder voor zich een zorgbehoefte hebben en allemaal gevoelig zijn. Over het algemeen zijn het vrolijke kinderen die het goed doen, maar wel bijvoorbeeld spanning voelen op de dagen voor de omgang met de moeder en de dagen erna. Het gezinshuis is een grote organisatie met veel medewerkers. Niet alle medewerkers zijn gediplomeerd maar er is voldoende opgeleid personeel. Hoewel de zorg voor de kinderen goed is geregeld, kan de communicatie verbeterd worden. Het is complex om de problematiek rondom deze vijf kinderen goed in beeld te krijgen en te regelen. Er zijn recent zwemlessen geregeld en voor [minderjarige 5] wordt onderzoek naar FASD ingezet. Dit onderzoek werd eerder door de moeder niet geaccepteerd. Op verschillende vlakken valt ontwikkeling te behalen maar dit kan niet allemaal in één keer.
De kinderen lijken zich echt thuis te voelen in het gezinshuis. Het contact tussen de kinderen en de volwassenen oogt warm en vertrouwd. Niet wordt herkend dat de ruimtes sober zijn aangekleed en dat er speelmateriaal ontbreekt, zoals beschreven in het inspectierapport waar de moeder naar verwijst. Er valt wat betreft de professionaliteit van het gezinshuis nog wel winst te behalen. Ook worden een aantal zaken uit het inspectierapport herkend. WSS is nu nog bezig in kaart te brengen wat er nodig is en verwacht dat er voldoende verbetering kan komen bij het gezinshuis. WSS kan het gezinshuis hierbij ondersteunen ter verbetering van de kwaliteit. De kinderen stralen uit dat zij het prettig vinden in het gezinshuis. De schade voor hen als ze daar worden weggehaald (en uit elkaar gehaald) zal naar verwachting vele malen groter zijn dan wanneer zij op die plek blijven.
WSS maakt uit de gesprekken met de moeder op dat zij de bestaande zorgen over wat de kinderen hebben meegemaakt in het verleden onder de verantwoordelijkheid van de moeder, niet erkent. Dit maakt het lastig om de moeder te bewegen de plaatsing te accepteren. Zij is afwijzend naar het gezinshuis. Als het gezag bij de moeder blijft zal dit complex zijn. De verwachting is dat zij niet mee zal werken aan de hulpverlening omdat zij de zorgen uit het verleden niet erkent. Zij accepteerde de ondertoezichtstelling destijds ook niet.
WSS refereert zich voor de gezagsbeëindiging aan het advies van het NIFP.
De moeder is niet in staat om het verleden onder ogen te zien, ontkent en bagatelliseert de problemen die er voor de kinderen zijn geweest, is kind met de kinderen, waarbij zij voor conflicten en boosheid kan zorgen in het contact met de kinderen. De moeder herkent in de omgang niet de behoeften van haar kinderen maar slechts de behoeften van zichzelf wat voor spanningen kan zorgen. Ook omdat de moeder in het verleden niet heeft ingestemd met onderzoek/hulpverlening en omdat zij geen probleembesef heeft behalve het eigen probleembesef over het niet thuis wonen van de kinderen, is het noodzakelijk dat aan alle betrokkenen dezelfde boodschap wordt uitgedragen: de kinderen wonen niet thuis en gaan niet thuis wonen maar mogen met toestemming van de moeder opgroeien op een andere plek terwijl zij kunnen rekenen op de omgangsmomenten met de moeder.
WSS meent dat op die basis een gezagsbeëindigende maatregel voor de kinderen passend is en helpend in de acceptatie van bovenstaande.
Voor een zorgvuldig verloop van de ontwikkeling van de kinderen is het van belang dat zowel de moeder als het gezinshuis laten zien dat het gezinshuis de plek is waar de kinderen mogen zijn.
Van de moeder hebben de kinderen op emotioneel vlak nodig dat zij gevoelsmatig achter de plaatsing kan staan en dit naar de kinderen uitstraalt zodat de kinderen uit hun loyaliteitsconflict kunnen komen. Vanuit het gezinshuis krijgen de kinderen emotioneel gezien de bevestiging om daar te mogen aarden en hun thuis te mogen ervaren.
WSS vindt het noodzakelijk dat de communicatie tussen partijen geoptimaliseerd wordt en zal streven naar een goede samenwerking tussen moeder, het gezinshuis en de jeugdbescherming. Ook dient er tussen WSS en het gezinshuis een stevige samenwerking te zijn waardoor het voor het gezinshuis makkelijker wordt om zichtbaar te maken welke hulpverlening/ondersteuning voor de kinderen wordt ingezet en hoe zij daarvan kunnen profiteren. Dit kan voor de moeder bijdragen aan acceptatie van de zorg die de kinderen wordt geboden. Dit is nu waarschijnlijk onvoldoende zichtbaar voor de moeder.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling haar hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag over [minderjarige 6] ingetrokken. [minderjarige 6] heeft op 8 juli 2023 de meerderjarige leeftijd bereikt.
Het hof zal de moeder op dit punt daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.11.3.
Vast staat dat de moeder het gezag over de kinderen niet misbruikt. Wel is het hof met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Ook is naar het oordeel van het hof voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan gezagsbeëindiging. De kinderen worden namelijk in hun ontwikkeling geschaad indien de moeder haar gezag behoudt.
In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
3.11.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] wonen nu drie jaar niet meer thuis. Het zijn kwetsbare kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De kinderen zijn in de thuissituatie bij de moeder (en de vader) jarenlang ernstig verwaarloosd en hebben ieder fysiek en sociaal-emotioneel een ontwikkelingsachterstand opgelopen. Daarbij komt dat bij ieder kind sprake is van (ernstige) kindeigenproblematiek. Ieder kind heeft ook last van (ernstige) gedragsproblemen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] hebben bovendien te kampen met een leerachterstand. Bij [minderjarige 4] en [minderjarige 5] is sprake van een groei- taalspraak- en ontwikkelingsachterstand en zij vertonen kenmerken van het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS).
Het hof is van oordeel dat het opvoedperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt.
Hoewel het hof de wens van de moeder om de kinderen zelf thuis op te voeden begrijpt, is al in een eerder stadium gebleken dat de (praktische) zorg voor de kinderen te veel is voor de moeder. Zelfs al verlopen, onder begeleiding van [instantie 1] , de contacten tussen de moeder en de kinderen goed, krijgt de moeder veel steun van haar huidige partner, beschikt zij nu over goede woonruimte en is haar financiële situatie is verbeterd, dan nog geldt dat alle kinderen zeer ernstig te kort zijn gekomen in de jaren dat de moeder voor hen zorgde. Het huis was vervuild en de kinderen droegen te kleine kleding of niet passend bij het seizoen. Alle kinderen hadden ten tijde van de uithuisplaatsing rotte tanden en kiezen.
De door moeder benoemde verbeteringen in haar leven nemen niet de zorgen weg die er nog steeds over/voor de kinderen bestaan. In dit verband mist het hof in de houding en de uitlatingen van de moeder tijdens de mondelinge behandeling ook zelfreflectie en inzicht in de zorgen die er waren tijdens de jaren toen de kinderen nog bij haar woonden. Daarbij komt dat het hof niet ziet dat de moeder (zoals ze aanvoert in haar beroepschrift) de eerder aangeboden hulp altijd (volledig) heeft aanvaard. Dit volgt bijvoorbeeld ook niet uit de verslaglegging van het gesprek met [instantie 2] in het onderzoeksrapport van het NIFP.
Het is van groot belang dat de kinderen het hechtingsproces met hun verzorgers in het gezinshuis verder kunnen doorlopen en dat hierover duidelijkheid en zekerheid bestaat. Met de raad is het hof van oordeel dat beëindiging van het gezag van de moeder hiervoor noodzakelijk is. Dat is zeker ook in dit geval van belang, omdat de moeder bij herhaling aangeeft dat zij zelf voor de kinderen wil zorgen
,althans blijft herhalen dat zij de huidige plaats waar de kinderen wonen niet goed genoeg vindt voor de kinderen. De kinderen, ieder met hun specifieke behoefte, hebben een dringende behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. De loyaliteitsproblemen waar zij mee worstelen vinden hun oorsprong de onduidelijkheid daarover.
De moeder ondersteunt de kinderen niet in de uithuisplaatsing. Dit komt terug in de communicatieproblemen die zij ondervindt met het gezinshuis en volgt daarnaast uit haar weigering mee te werken aan de voor de kinderen geregelde therapie.
Daarbij komt dat de moeder haar eigen ideeën, over wat de kinderen volgens haar nodig hebben, blijft ventileren in het bijzijn van de kinderen en dat haar ambivalentie doorwerkt in haar houding tegenover het gezinshuis. Dit maakt dat de kinderen zo snel mogelijk duidelijkheid nodig hebben
.
3.11.5.
Het hof gaat voorbij aan de stellingen van de moeder over de deugdelijkheid van het onderzoeksrapport van het NIFP. Dat de onderzoekers bij het onderzoek beperkingen hebben ondervonden, omdat het persoonlijk functioneren, de persoonlijkheid en de verstandelijke vermogens van de moeder niet volledig konden worden onderzocht, doet niet af aan hetgeen onder 3.11.4 is overwogen. Dit geldt ook voor de stellingen van de moeder over de observatie van de interactie tussen de moeder en de kinderen en de door Sensazorg opgestelde omgangsverslagen. Daarnaast geldt dat, anders dan de moeder aanvoert, de partner van moeder wel degelijk bij het onderzoek is betrokken, daargelaten dat de partner van moeder betrekkelijk kort in beeld is en voortzetting van het verblijf van de kinderen in het gezinshuis gelet op het bovenstaande in hun belang is.
Al hetgeen de moeder verder nog heeft aangevoerd stuit op het voorgaande af.
3.11.6.
Alles overziende moet het belang van de moeder bij behoud van haar gezag wijken voor het belang van de kinderen bij gezagsbeëindiging.
Zoals de raad ook ter mondelinge behandeling van het hof benadrukte blijft de moeder de moeder van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Het hof vertrouwt er dan ook op dat de GI zich blijft inspannen om het reeds bestaande (begeleide) contact tussen de moeder en de kinderen te handhaven en ook uit te breiden voor zover dit in het belang van de kinderen zou zijn.
3.11.7.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag over haar oudste dochter: [minderjarige 6] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.