ECLI:NL:GHSHE:2023:4026

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.327.058_01 en 200.327.058_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek partneralimentatie na echtscheiding met beoordeling van de financiële situatie van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek om partneralimentatie. De man, die in hoger beroep is gekomen, heeft verzocht om een bijdrage van de vrouw in zijn kosten van levensonderhoud. De rechtbank had eerder, in een beschikking van 14 februari 2023, het verzoek van de man tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende tijd heeft gehad om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien en dat hij hiertoe in staat is. De man heeft aangevoerd dat hij door medische beperkingen niet in staat is om volledig te werken, maar het hof oordeelt dat hij in ieder geval het minimumloon kan verdienen. De vrouw heeft betwist dat de man niet in staat is om te werken en heeft aangevoerd dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij zich voldoende heeft ingespannen om aan het werk te komen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man voor de periode van 6 december 2021 tot 14 februari 2023, en heeft het verzoek van de man om een bijdrage van € 445,- per maand toegewezen voor die periode. Voor de periode na 14 februari 2023 is het verzoek van de man afgewezen. De man is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.327.058/01 en 200.327.058/02
zaaknummer rechtbank : C/02/376217 / FA RK 20-4558
beschikking van de meervoudige kamer van 30 november 2023
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.L.P. Heuts te Breda.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 6 augustus 2021 en 14 februari 2023, aangevuld bij beschikking van 1 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is bij beroepschrift met bijlagen op 10 mei 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikkingen van 6 augustus 2021, 14 februari 2023 en 1 mei 2023.
2.2
De vrouw heeft op 21 juli 2023 een verweerschrift met producties ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 december 2022;
  • een V8-formulier met bijlagen van de zijde van de man van 13 oktober 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] ),
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken.
De rechtbank heeft voorts beslist dat de vrouw voorlopig, met ingang van datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud (partneralimentatie) van de man, een bedrag van € 445,- per maand aan de man dient te voldoen. De overige verzoeken van partijen, zijn aangehouden. De echtscheiding is op 26 oktober 2021 definitief geworden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 februari 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen onderhoudsbijdrage (partneralimentatie) afgewezen. De overige verzoeken van partijen, waaronder het verzoek van de man in een bijdrage van de vrouw in zijn kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zijn aangehouden.
4.3
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, voor wat betreft de beslissing over de partneralimentatie en - in zoverre opnieuw rechtdoende - zijn inleidend verzoek tot vaststelling van de onderhoudsbijdrage door de vrouw aan hem bij
vooruitbetaling te voldoen, alsnog toe te wijzen en (na vermindering in hoger beroep) vast te stellen op een bedrag van € 445,- per maand, althans een bedrag dat het hof juist acht. Dit verzoek is ingeschreven onder zaaknummer 200.327.058/01.
De man heeft voorts verzocht om de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen. Dit schorsingsverzoek is ingeschreven onder zaaknummer 200.327.058/02.
4.4
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

200.327.058/02 (schorsingsverzoek)
5.1
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het verzoek om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen als niet gedaan kan worden beschouwd. Het hof leidt hieruit af dat de man zijn grieven niet langer handhaaft, zodat het hof de man in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
200.327.058/01 (bijdrage in levensonderhoud)
5.2
Beide partijen gaan ervan uit en hebben dat desgevraagd op de mondelinge behandeling bij het hof bevestigd, dat de rechtbank heeft bedoeld dat de voorlopige onderhoudsbijdrage tot aan de bestreden beschikking in stand zou blijven en zij zijn daarmee akkoord. Dat betekent dat het hof zal beoordelen of de man ook na 14 februari 2023 nog aanspraak kan maken op een bijdrage in zijn levensonderhoud.
5.3
De huwelijksgerelateerde behoefte van de man aan de door hem verzochte partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Deze bedraagt € 1.352,- netto per maand in 2020. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte in 2023 € 1.467,- netto per maand.
5.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet voldoende inkomsten heeft - en deze in redelijkheid ook niet kan verwerven - om zelf in zijn (aanvullende) behoefte te kunnen voorzien. Hier tegen richt zich de grief van de man.
5.5
De man voert, samengevat, het volgende aan. Hij kan niet zelf volledig in de huwelijksgerelateerde behoefte voorzien. De man heeft een achterstand op de arbeidsmarkt. Hij heeft te kampen met medische (energetische) beperkingen, waardoor hij niet in staat is om volledig te werken. Hij kan maximaal twintig uur per week werken. De man is opgenomen in het doelgroepregister van het UWV en ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. Het UWV heeft reeds een toets uitgevoerd voor wat betreft de arbeidsgeschiktheid en de sollicitatieplicht en een rapportage opgesteld, zoals door de man overgelegd. Deze rapportage is niet alleen gebaseerd op een telefoongesprek. De man heeft een persoonlijk gesprek gehad met een onafhankelijk arts. Deze arts heeft de man geobserveerd en heeft kunnen beoordelen welke medicatie de man inneemt. De man ziet niet in waarom hij in het kader van deze procedure meer openheid van zaken dient te geven en zijn medisch dossier in het geding zou moeten brengen. De man volgt een reïntegratietraject, waarbij hij wordt begeleid door een coach. De man voldoet in het kader van zijn uitkering aan alle inspanningsverplichtingen, waaronder de sollicitatieplicht. Dit blijkt uit de door hem overgelegde stukken. De man is bovendien gemotiveerd om aan het werk te gaan. Het is hem tot op heden echter nog niet gelukt om een baan te bemachtigen.
5.6
De vrouw betwist hetgeen de man naar voren heeft gebracht. Zij voert, samengevat, aan dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om te werken en behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage. De man voert in hoger beroep voor het eerst aan dat hij kampt met medische beperkingen. Dit maakt dat de vrouw twijfelt aan zijn verhaal. De vrouw is er vanuit het verleden mee bekend dat de man nooit graag heeft willen werken. De man heeft diabetes type 2. Met deze vorm van diabetes kan heel goed worden geleefd en gewerkt, mits men op leefgewoontes let, gezond eet, genoeg beweegt en eventueel medicatie inneemt. De man profileert zich op social media als DGA Luilekkerland. De man is bovendien in staat om een afdak aan zijn huis te bouwen en aan motorfietsen te sleutelen.
Uit de stukken van de man van het UWV blijkt dat de verzekeringsarts naar aanleiding van een telefonisch gesprek met de man de conclusie heeft getrokken dat de man medische beperkingen heeft. Volgens de indicatie is er bij de man sprake van “energetische beperkingen”. Uit niets blijkt dat de man daadwerkelijk door de arts is onderzocht en dat er door de man medische informatie is gedeeld. De UWV-rapportage is vaag, onduidelijk en onvolledig. De man zal een en ander nader moeten toelichten en onderbouwen met verklaringen van medische specialisten voordat van enige beperking kan worden uitgegaan. Uit de stukken van de man blijkt bovendien dat de man aantoonbaar slechts twee à drie sollicitaties per maand verstuurt, waarvan bij een deel sprake lijkt te zijn van open sollicitaties. De regels die de gemeente aan de sollicitatieplicht stelt zijn niet vergelijkbaar met de in de rechtspraak geldende regels in het kader van een alimentatieprocedure. Gelet op de situatie van de huidige arbeidsmarkt heeft de man zich onvoldoende ingespannen om aan het werk te geraken. Zelfs indien de man het minimumloon zou ontvangen, zou hij ruimschoots in staat zijn om in de behoefte te voorzien. Bovendien draagt de vrouw nagenoeg alle kosten voor de kinderen,
5.7
Het hof is van oordeel dat de man in staat moet worden geacht met ingang van 14 februari 2023 zelf de netto behoefte van € 1.467,- te kunnen verdienen, en zal dat hierna uitleggen.
5.8
Voor zover de man zich op het standpunt heeft gesteld dat hij in het kader van zijn uitkering voldoet aan de sollicitatieplicht, is deze stelling op zichzelf onvoldoende om zijn grief te doen laten slagen. De man wil hiermee onderbouwen dat het niet aan hem te wijten is dat hij nog geen baan heeft.
Voor het behoud van de uitkering hanteert de gemeente een sollicitatieplicht. Ook als de man voor de gemeente voldoet aan die plicht, oordeelt het hof zelfstandig of de man in het kader van deze alimentatieprocedure zich voldoende heeft ingespannen om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
Gelet op het oordeel van de rechtbank en de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om voldoende verifieerbare stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat hij zich na de beschikking van 6 augustus 2021 aantoonbaar heeft ingespannen om aan het werk te komen. De man is hier niet in geslaagd. De door de man overgelegde stukken zien alleen op de periode van begin 2023 tot heden, zodat niet inzichtelijk is wat de man vanaf het moment dat hij de voorlopige partneralimentatie ontving heeft gedaan. Bovendien volstaan deze stukken niet. De man heeft onder meer een lijst met namen van bedrijven en telefoonnummers en emailadressen in het geding gebracht, maar aan de hand van deze summiere informatie kan het hof niet afleiden of de man daadwerkelijk bij deze bedrijven heeft gesolliciteerd. Verder lijkt er veelal sprake te zijn geweest van open sollicitaties, terwijl er gelet op de huidige arbeidsmarkt voldoende vacatures zijn. Tenslotte zijn enkele sollicitatiebewijzen door de man twee keer in het geding gebracht. Het hof neemt verder in aanmerking dat de man zijn kansen op een baan aanzienlijk heeft verkleind door in zijn curriculum vitae op te nemen dat hij voor maximaal 20 uur per week en maximaal 4 uur per dag beschikbaar is en dat hij vanwege zijn fysieke gesteldheid geen fysiek zware arbeid kan verrichten.
Alles in onderlinge samenhang bezien heeft de man niet aangetoond dat hij zich voldoende heeft ingespannen om aan het werk komen.
5.9
Voor zover de man betoogt dat hij niet naar een baan van meer dan 20 uur kan solliciteren omdat hij slechts in beperkte mate arbeidsgeschikt is, heeft de man dit, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, eveneens onvoldoende met onderliggende stukken onderbouwd. Uit de door de man overgelegde stukken valt slechts af te leiden dat de man op 9 december 2022 een telefoongesprek heeft gehad met een verzekeringsarts en dat vervolgens is geconcludeerd dat de man niet meer dan vier uur per dag kan werken vanwege energetische beperkingen. De man heeft geen overige stukken in het geding gebracht van bijvoorbeeld een medisch specialist waaruit blijkt wat er met de man aan hand is, dat de man onder behandeling staat en/of dat hij beperkingen heeft. De man heeft bovendien geen verklaring gegeven voor het feit dat hij in eerste aanleg in het geheel niet naar voren heeft gebracht dat er bij hem sprake is van een beperkte arbeidsgeschiktheid, terwijl hij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep expliciet heeft verklaard dat hij niet met het hof en de vrouw wil delen wat hem precies mankeert. Dit dient voor rekening en risico van de man te komen.
5.1
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man voldoende tijd is gegund om in zijn eigen levensonderhoud te gaan voorzien en dat hij hiertoe ook in staat is.
Het hof gaat er van uit dat de man in ieder geval het minimumloon kan verdienen, te weten
€ 1.995,- bruto per maand in 2023. Daarmee is er geen sprake van een aanvullende behoefte.
5.11
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het hof zal gelet op de overeenstemming tussen partijen over de voorlopige bijdrage, de gehele beslissing op het punt van de partneralimentatie vernietigen en de eerder vastgestelde voorlopige bijdrage als definitief opnemen in het dictum. Het verzoek van de man over de periode na 14 februari 2023 zal het hof, zoals hierboven overwogen, afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.327.058/02:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
in de zaak 200.327.058/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van
14 februari 2023, voor zover deze beslissing ziet op de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de man om een bijdrage van de vrouw in de kosten van levensonderhoud van € 445,- per maand toe voor wat betreft de periode 6 december 2021 tot 14 februari 2023;
wijst af het verzoek van de man om een bijdrage over de periode na 14 februari 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.J.M. van Engelen en M.L.F.J. Schyns, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.