In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juli en 1 augustus 2023, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikkingen en om de kinderen bij haar thuis te plaatsen. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikkingen in stand te laten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2023 zijn de moeder, de vader en de vertegenwoordiger van de Raad gehoord. De moeder voerde aan dat zij onvoldoende tijd had gehad om zich te verweren tegen de eerdere beslissingen en dat de zorgen van de Raad niet onderbouwd waren. De Raad stelde echter dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder gerechtvaardigd waren en dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk bleef.
Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en verklaarde het beroep van de moeder tegen de beschikking van 27 juli 2023 niet ontvankelijk. De beslissing benadrukt het belang van de samenwerking met hulpverlening en de noodzaak voor de moeder om inzicht te krijgen in de zorgen die er zijn.