ECLI:NL:GHSHE:2023:4023

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.332.014_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juli en 1 augustus 2023, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikkingen en om de kinderen bij haar thuis te plaatsen. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikkingen in stand te laten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2023 zijn de moeder, de vader en de vertegenwoordiger van de Raad gehoord. De moeder voerde aan dat zij onvoldoende tijd had gehad om zich te verweren tegen de eerdere beslissingen en dat de zorgen van de Raad niet onderbouwd waren. De Raad stelde echter dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder gerechtvaardigd waren en dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk bleef.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en verklaarde het beroep van de moeder tegen de beschikking van 27 juli 2023 niet ontvankelijk. De beslissing benadrukt het belang van de samenwerking met hulpverlening en de noodzaak voor de moeder om inzicht te krijgen in de zorgen die er zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 november 2023
Zaaknummer : 200.332.014/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/412330 / JE RK 23-1356
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Verheuvel,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over;
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (België), hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (België), hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: de vader.
Als informant merkt het hof aan:
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 juli 2023 en
1 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2023, heeft de moeder verzocht:
- primair: de hierboven genoemde beschikkingen te vernietigen en te bepalen dat de kinderen bij de moeder thuis worden geplaatst;
- subsidiair: de hierboven genoemde beschikkingen gedeeltelijk te vernietigen, inhoudende dat de kinderen vanaf de datum van uitspraak terug bij de moeder worden geplaatst;
- meer subsidiair: een beslissing te nemen zoals het gerechtshof in goede justitie in het belang van de kinderen acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2023, heeft de raad verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de beschikkingen van 27 juli 2023 en 1 augustus 2023 in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Verheuvel namens de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] via digitale verbinding;
- de vader.
2.3.1.
De GI is, met kennisgeving vooraf, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Tevens is de moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 augustus 2023;
  • de brief van de GI d.d. 24 oktober 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn de kinderen geboren. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2.
De ouders wonen sinds vier jaar apart van elkaar. Inmiddels heeft de Belgische rechtbank de echtscheiding uitgesproken.
3.3.
Sedert juli 2023 wonen de kinderen bij de vader in België.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij beschikking van 27 juli 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de raad om zonder mondelinge behandeling te beslissen afgewezen en de behandeling van de zaak verwezen naar de zitting van 1 augustus 2023. Bij beschikking van 1 augustus 2023 heeft de kinderrechter de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 1 augustus 2023 tot 1 november 2023 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de andere ouder met gezag met ingang van 1 augustus 2023 en tot 1 november 2023.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

De standpunten
5.1.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Ten onrechte heeft de kinderrechter bij de beschikking van 27 juli 2023 de mondelinge behandeling op 1 augustus 2023 bepaald en na afwezigheid van de moeder op 1 augustus 2023 de verzoeken toegewezen. De beschikking van 27 juli is op vrijdag 28 juli schriftelijk vastgesteld en kan pas toen naar de moeder zijn gezonden, waardoor zij deze beschikking niet eerder dan in het weekend zou kunnen ontvangen. De moeder had hierdoor onvoldoende tijd om zich behoorlijk te verweren. In werkelijkheid kwam de moeder er pas na afloop van de mondelinge behandeling achter dat er een mondelinge behandeling zou plaatsvinden. De kinderrechter heeft de moeder geen redelijke termijn gegund om zich tegen de verzoeken te verweren of zelfs geïnformeerd te worden over de mondelinge behandeling, wat maakt dat artikel 19 Rv op onaanvaardbare wijze is geschonden. Dit is temeer ernstig nu het een zo diep ingrijpende procedure van een machtiging tot uithuisplaatsing betreft.
De moeder voert daarnaast aan dat de zorgen die door de raad zijn geuit niet te controleren zijn. Het is onduidelijk op welke bronnen die concreet zijn gebaseerd. In het gesprek met de raad op 27 juli 2023 is de moeder geen eerlijke kans gegund. Dit gesprek was bedoeld om informatie in te winnen zodat een afgewogen beslissing kon worden genomen. Uit het gespreksverslag blijkt echter dat al tijdens het gesprek is medegedeeld dat de raad het advies van Veilig Thuis om de kinderen bij de vader te laten blijven zou volgen. Aan het aanbod van de moeder om hulpverlening te accepteren wordt voorbij gegaan en er wordt niet uitgelegd welke hulp zij concreet zou moeten accepteren om een uithuisplaatsing te voorkomen. Het is de moeder verder onduidelijk waarom het feit dat zij heeft toegegeven [minderjarige 1] een keer geslagen te hebben wordt benadrukt, terwijl het feit dat de vader heeft toegegeven dat zijn partner beide kinderen heeft geslagen in zijn geheel niet wordt genoemd. In de praktijk wordt een belangrijk beroep gedaan op deze partner voor de opvoeding van de kinderen. De moeder is op de hoogte van drie Veilig Thuis meldingen. Eén melding was uitsluitend van de vader afkomstig en is daarom gekleurd. De moeder heeft bij de andere meldingen context en duiding gegeven en heeft alle hulp geaccepteerd. Niet valt in te zien waarom deze meldingen nu ineens zouden moeten leiden tot een acute maatregel zoals een uithuisplaatsing. De moeder ziet in dat het haar duidelijk is dat haar partner als reden tot zorg wordt gezien. Hij heeft zich inmiddels vrijwillig laten opnemen in een psychiatrische instelling en is niet meer in huis. De moeder staat ingeschreven voor een eigen woning en ontvangt hulpverlening vanuit Stichting [stichting]. Er is zodoende zicht op de psychische gesteldheid van de moeder. De kindeigen problematiek van [minderjarige 1] is bovendien niet op waarde geschat waardoor uitspraken van de moeder in een heel ander licht zijn komen te staan. De moeder kan dus weliswaar deels volgen dat er bepaalde zorgen in haar thuissituatie zijn geconstateerd, maar deze rechtvaardigen een machtiging tot uithuisplaatsing niet. Ook is onterecht overwogen dat de moeder de benodigde hulp afwijst en niet inziet dat zij deze hulp nodig heeft.
5.2.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Ten aanzien van de zorgen die de moeder uit over de vader heeft de raad reeds onderbouwd dat er wel zorgen worden gezien in de opvoedomgeving van de vader, maar niet in de directe veiligheid van de kinderen bij de vader. Ook de vader zal begeleiding moeten accepteren. De hulp die de moeder en haar partner momenteel krijgen betreft persoonlijke hulp, niet hulp voor de zorg die voortkomt uit de opvoedsituatie van de kinderen. Dit is een zorg die ondanks de meldingen van Veilig Thuis niet door de moeder wordt (h)erkend. Het willen en kunnen werken aan de zorgen die er om de kinderen zijn, start met het erkennen van deze zorgen. De moeder laat veel weerstand zien tegen de inzet van de noodzakelijke hulpverlening. De raad merkt op dat de IPT nog geen aanvang heeft kunnen nemen omdat de moeder nog geen concrete hulpvraag heeft kunnen vormen. De GI zou hier helpend in kunnen zijn, maar heeft op dit moment ingezet op opbouw van de vertrouwensband en de samenwerkingsrelatie met de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing blijft volgens de raad nodig zolang de moeder geen inzicht heeft in (haar eigen aandeel in) de zorgen die er bestaan en daarmee geen hulp accepteert.
5.3.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Nadat de kinderen in de eerste maanden van het jaar steeds slecht gezind en met zorgen over de situatie bij de moeder bij de vader kwamen heeft hij geprobeerd een gesprek aan te gaan met de moeder. De moeder hield dit af, wat uiteindelijk heeft geleid tot een Veilig Thuis melding. De vader merkt op dat hij [vriend van de moeder], de vriend van moeder, niet als het probleem ziet, hij was juist degene die zich het meest inzette voor de kinderen. Hij bracht ze naar school, speelde met ze en was de rustige in huis. De vader merkt dat de kinderen last hebben van het verleden en dat hij daarom hulp zal gaan zoeken voor de kinderen.
De motivering van de beslissing
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
5.4.1
De kinderen en de vader hebben de Belgische nationaliteit. De vader woont ook in België. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Het internationale karakter van de zaak vraagt een ambtshalve beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht toepasselijk is, zijn geen grieven gericht. Reeds daarom zal ook het hof van de toepasselijkheid van Nederlands recht uitgaan.
Litispendentie
5.4.2.
Tussen de ouders is in België een echtscheidingsprocedure aanhangig waarbij er door de vader onder andere verzoeken zijn gedaan met betrekking tot eenhoofdig gezag en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Nu het in de onderhavige zaak om andere onderwerpen gaat, namelijk om verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat de tussen partijen in België aanhangig zijnde procedures er niet aan in de weg staan dat de Nederlandse rechter bevoegd is te oordelen op het verzoek van de moeder in hoger beroep.
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder het beroep tegen de beschikking van 27 juli 2023 ingetrokken. Voorts heeft de advocaat van de moeder toegelicht dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en niet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling. Het hof begrijpt het verzoek van de moeder derhalve zo dat zij verzoekt de beschikking d.d. 1 augustus 2023 te vernietigen voor zover deze ziet op de uithuisplaatsing van de kinderen, en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
Wettelijk kader
5.4.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Aanvullend merkt het hof het volgende op.
5.4.6.
Het staat niet (langer) ter discussie dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, in verband waarmee de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Gelet op alle voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend en dat deze machtiging op dit moment nog steeds nodig is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft er tot op heden nog steeds geen blijk van gegeven dat zij de acute, dringende zorgen die gesignaleerd werden door Veilig Thuis en de raad erkent. Er was bij de moeder sprake van een zwaar verstoorde gezinsdynamiek waarbij niet alleen werd geschreeuwd in het bijzijn van de kinderen, maar ook fysiek geweld voorkwam. Het is het hof niet aannemelijk geworden dat de vriend van de moeder, [vriend van de moeder], de veroorzaker was van deze problematiek waardoor de omstandigheid dat [vriend van de moeder] op dit moment niet langer bij de moeder verblijft geen reden is om aan te nemen dat er thans geen reden meer is voor zorgen. Het is het hof voldoende duidelijk geworden dat de problematiek van de moeder is gelegen in factoren die de moeder niet onder ogen wenst te zien. Zij ontkent haar aandeel en legt oorzaak van de problematiek buiten zichzelf, zij schuift het af op de kinderen. De moeder zegt dat zij hulpverlening wil accepteren, echter de Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) is nog niet van de grond gekomen omdat de moeder tot op heden geen hulpvraag heeft geformuleerd. Het hof heeft dan ook nog niet kunnen zien dat de moeder daadwerkelijk de noodzakelijke hulp accepteert. Hierdoor is de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.4.7.
Het hof acht het wel van groot belang dat er snel hulpverlening wordt opgestart, mede gelet op de aanvaardbare termijn waarin de kinderen onzekerheid over hun perspectief kunnen verdragen. Het hof verwacht daarom van de moeder dat zij zal gaan meewerken aan de IPT. Daarnaast verwacht het hof van de GI dat de IPT wordt ingezet, ook als de moeder op dat moment nog geen concreet uitgesproken hulpvraag heeft geformuleerd. De GI kan de moeder helpen met het formuleren van deze vraag. Het is immers niet uit te sluiten dat de moeder gedurende het IPT-traject het nut en de noodzaak van deze hulpverlening leert inzien.
5.4.8.
Tot slot merkt het hof op dat de moeder in haar beroepschrift grieven heeft gericht tegen het verloop van de procedure bij de rechtbank. Het hof is van oordeel dat, als er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg, deze fouten of omissies zijn hersteld nu de moeder in hoger beroep de gelegenheid is heeft gehad om te reageren op alle stellingen, haar standpunten kenbaar te maken en te verschijnen op de mondelinge behandeling. Gelet hierop heeft de moeder geen belang bij de bespreking van deze grieven.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart het beroep van de moeder tegen de beschikking van 27 juli 2023 niet ontvankelijk;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 1 augustus 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.J.M. van Engelen en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.