ECLI:NL:GHSHE:2023:4022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.332.010_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voogdij over minderjarige kinderen met betrekking tot de verzoeken van de grootouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De grootouders, de oma en de stiefopa, hebben in hoger beroep verzocht om de benoeming van de oma tot voogd, nadat de rechtbank Zeeland-West-Brabant het gezag van de moeder had beëindigd en de Raad voor de Kinderbescherming (de GI) tot voogd had benoemd. Het hof heeft de beslissing op het verzoek van de oma aangehouden in afwachting van een verslag van de GI over de uitvoering van de voogdijmaatregel en de voortgang van de lopende onderzoeken. De zaak is complex, met zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de betrokkenheid van de grootouders bij de hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de rol van de GI en de betrokkenheid van de grootouders, en heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 31 mei 2024, om de GI de gelegenheid te geven om duidelijkheid te verschaffen over de voogdijmaatregel en de betrokkenheid van de grootouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 november 2023
Zaaknummer : 200.332.010/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/407187 / FA RK 23-1122
in de zaak in hoger beroep van:
[de oma] ,
hierna te noemen: de oma,
en
[de stiefopa] ,
hierna te noemen: de stiefopa,
beide wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Hierna samen te noemen: de kinderen.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: thans zonder advocaat, voorheen mr. J.F. van Drenth,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Het hof merkt als informant aan:
[instantie] , locatie [locatie] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [instantie] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2023, hebben de oma en de stiefopa verzocht voormelde beschikking te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad af te wijzen en de oma te benoemen tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Kosten rechtens.
2.2.
De raad heeft op 10 oktober 2023 een verweerschrift, met bijlage, ingediend waarin de raad verzoekt het hoger beroep van de oma en stiefopa af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de oma en de stiefopa, bijgestaan door mr. Dorhout-Tielken;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
[instantie] is, met kennisgeving vooraf, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Evenmin is de moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn op 23 oktober 2023 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier d.d. 28 september 2023 met bijlage van de zijde van de oma en de stiefopa;
  • het V6-formulier d.d. 16 oktober 2023, met bijlagen van de zijde van de oma en de stiefopa;
  • de pleitnota die de advocaat van de oma en stiefopa tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.

3.De feiten

3.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit de affectieve relatie die de moeder en [de vader] (hierna: de vader) met elkaar hebben gehad. De vader is in 2011 overleden. Bij de bestreden beschikking is het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
3.2.
De kinderen hebben vanaf hun geboorte tot november 2020 regelmatig op vrijwillige basis bij de oma en de stiefopa gewoond.
3.3.
De kinderen hebben van 20 november 2020 tot de bestreden beschikking onder toezicht gestaan van de GI.
3.4.
De kinderen verbleven in de periode van november 2020 tot 26 juni 2023 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma en de stiefopa.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juni 2023 heeft de kinderrechter toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar een verblijfsaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs (crisisplaatsing), dan wel (ten aanzien van [minderjarige 1] ) een gezinshuis met ingang van 26 juni 2023 tot 10 juli 2023.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juli 2023 heeft de kinderrechter de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voorts is bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enerzijds en de oma en de stiefopa anderzijds gerechtigd zijn tot éénmaal per week telefonisch contact met elkaar en ten minste eenmaal per twee weken (fysieke) omgang met elkaar, waarbij de uitvoering en de opbouw van de omgang aan de GI wordt overgelaten.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd(es) over de kinderen.
4.2.
De oma en de stiefopa kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De oma en de stiefopa voeren – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn vanaf hun geboorte grotendeels bij de oma en de stiefopa opgegroeid. Vanaf juni 2020 zijn zij bij de oma en de stiefopa gaan wonen en in november 2020 is deze plaatsing geformaliseerd middels een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft in september 2014 een levenstestament opgesteld waarin haar wens is opgenomen dat de kinderen door oma verzorgd en opgevoed worden als dat wenselijk is en dat de oma eventueel tot voogd zal worden benoemd. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank hebben zowel de oma als de moeder verklaard dat zij graag willen dat de oma tot voogd wordt benoemd. Weliswaar had de oma eerder aangegeven dat zij kon instemmen met benoeming van de GI tot voogd, maar op dat moment was zij nog niet bekend met de mogelijkheid tot zogenoemde pleegoudervoogdij.
De GI heeft van de kinderrechter toestemming gekregen om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen. Sinds deze wijziging hebben de oma en de stiefopa slechts een keer in de week telefonisch contact met de kinderen en een keer per twee weken een begeleid bezoek. Er is geen ‘plan van aanpak’ waardoor zowel de oma en de stiefopa als de kinderen volstrekt in het ongewisse zijn over hun toekomst en de kinderen in feite ‘stilstaan’ in hun ontwikkeling. De oma en de stiefopa willen wel degelijk meewerken aan de hulpverlening, zoals het MST traject. De oma en de stiefopa maken zich zorgen over de kinderen en zijn bang dat nu de oma niet tot voogd is benoemd en de verblijfplaats van de kinderen is gewijzigd, er geen zicht is op een plan of traject waarbij zij als (voormalig) pleegmoeder betrokken zal worden, zij geheel buiten beeld raakt en uiteindelijk mogelijk het contact met de kinderen zal verliezen. Gelet hierop had de rechtbank niet voorbij mogen gaan aan de wens van de moeder en de oma om de oma als voogd te benoemen. De benoeming van de GI tot voogd kan niet in het belang van de kinderen worden geacht als die ertoe leidt dat de kinderen het contact met oma (dreigen te) verliezen en de mogelijkheid tot terugkeer bij de oma en de stiefopa illusoir wordt.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De keuze om de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is tijdens het raadsonderzoek met zowel de moeder als met oma, stiefopa en de GI besproken. Anders dan de oma en de stiefopa stellen is de mogelijkheid tot pleegoudervoogdij wel met hen besproken, zij gaven echter de voorkeur aan voogdij bij een neutrale instelling. Ten tijde van het onderzoek was de relatie tussen de moeder en de oma slecht. Om die reden heeft ook de moeder aangegeven dat zij niet wilde dat oma werd belast met de voogdij. Thans wonen de kinderen niet meer bij oma en stiefopa, maar op een groep. De oma en de stiefopa blijven belangrijke hechtingsfiguren. Er zijn echter gegronde zorgen of deze hechting op een voor de kinderen veilige manier verloopt. De kinderen hebben een traumatische achtergrond. Zij kennen een geschiedenis met huiselijk geweld en laten opvallend gedrag zien, dat mogelijk duidt op psychische/ontwikkelingsproblematiek. Deze omstandigheden in combinatie met factoren bij de opvoeders maken dat er zorgen zijn of de oma en de stiefopa aan de kinderen kunnen bieden wat zij nodig hebben. In een periode waarbij er ernstige zorgen waren over [minderjarige 2] gaf de oma de GI geen ingang om door het inzetten van een MST traject zicht op deze zorgen rondom [minderjarige 2] te krijgen. Daarom is het belangrijk dat de GI de voogd blijft om door het inzetten van interventies zicht te kunnen hebben op de kinderen. Daarnaast is de wisselvallige relatie tussen de moeder en de oma reden om een neutrale voogd te benoemen.
Op dit moment wordt er perspectiefonderzoek ingezet. Naast observaties en systemische inzet vanuit de groep waar de kinderen nu verblijven, wordt ook gekeken naar steunpunten in het netwerk. Bij dit perspectiefonderzoek zal tevens een diagnostisch beeld worden gecreëerd van de kinderen, met aandacht voor hun hechting, mogelijk trauma en seksuele ontwikkeling. De kinderen bezoeken op regelmatige basis met een ambulant begeleider van [instantie] de oma en de stiefopa thuis. Nu de kinderen niet langer bij de oma en de stiefopa verblijven, handhaaft de raad het standpunt, zoals verwoord in de raadsrapportage, dat het in het belang van de kinderen is dat de GI de voogdij krijgt omdat zij reeds vanuit de ondertoezichtstelling betrokken waren en deze samenwerking goed loopt. De raad merkt bovendien op dat op het moment dat de oma belast zou worden met de voogdij, een gedwongen kader noodzakelijk is gezien de ernstige zorgen over de kinderen. De vraag kan dan worden gesteld wat het oplevert om de oma te belasten met de voogdij als er vervolgens een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling en mogelijk een machtiging tot uithuisplaatsing komt. Er ligt op dit moment wel een grote opdracht voor de GI om duidelijkheid te creëren wie namens de GI uitvoering geeft aan de voogdijmaatregel en het vaste aanspreekpunt is voor de kinderen en de oma en de stiefopa. Daar lijkt het namelijk in dit geval wel ernstig aan te ontbreken.
5.3.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Er is op dit moment geen vaste jeugdzorgwerker die uitvoering geeft aan de rol van voogd(es). De oorspronkelijke jeugdzorgwerker is uitgevallen en haar vervangster ook. Op dit moment wordt de rol van voogd wekelijks door iemand anders binnen de GI opgevangen. Er is dus (nog) geen vast aanspreekpunt voor de kinderen, de oma en de stiefopa. De GI heeft echter een goed contact met [instantie] en het lukt de GI om beslissingen over de kinderen in overleg met [instantie] te nemen. Het verblijf van de kinderen is gewijzigd vanwege de grote zorgen die er bestonden, onder andere over de belastbaarheid en gemoedstoestand van de oma, de angsten en onduidelijkheden rondom oom [oom] en de schoolgang van de kinderen. Deze zorgen heeft de toenmalige jeugdzorgwerker met de oma en de stiefopa besproken, maar hier werd onvoldoende naar gehandeld. De oma en de stiefopa lijken de problematiek van de kinderen en de benodigde hulpverlening niet te erkennen. De GI twijfelt dan ook of de oma de noodzakelijke toestemming voor bijvoorbeeld hulpverlening geeft indien zij wordt belast met de voogdij over de kinderen.
Op dit moment wordt onderzocht wat er speelt bij de kinderen met een speciale methode voor diepliggend trauma en wordt systemische hulpverlening ingezet. Daarnaast zal er een nieuwe pleegzorg-screening worden uitgevoerd bij de oma omdat inmiddels de eerdere positieve screening is ingetrokken. Tot slot wordt er perspectiefonderzoek gedaan om te onderzoeken of en hoe de kinderen terug zouden kunnen keren naar de oma en de stiefopa.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de oma toegelicht dat haar hoger beroep niet is gericht tegen de gezagsbeëindiging van de moeder, maar zich uitsluitend richt tegen de benoeming van de GI als voogd(es). Het hof begrijpt het verzoek van de oma derhalve zo dat zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de GI als voogd(es) is benoemd en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad ten aanzien van de benoeming van de GI als voogd(es) alsnog af te wijzen en het verzoek van de oma om haar tot voogd te benoemen alsnog toe te wijzen.
5.4.2.
In hoger beroep ligt derhalve alleen de vraag voor wie op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW moet worden benoemd als voogd(es) over de kinderen nu als gevolg van de beëindiging van het gezag van de moeder een gezagsvoorziening over de kinderen moet worden getroffen.
5.4.3.
Op grond van de voorliggende stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof er niet van overtuigd dat het op dit moment in het belang van de kinderen is om de oma te belasten met de voogdij. Er is sedert de bestreden beschikking nog steeds geen duidelijkheid over de draagkracht van de oma en bovenal haar bereidheid om hulpverlening te accepteren. Daarover bestaan op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken bij het hof de nodige zorgen. Tegelijkertijd zijn er ernstige zorgen over de (ontwikkeling van de) kinderen en is nog steeds onduidelijk wat zij nodig hebben van hun opvoeders. Onder de geschetste omstandigheden lijkt het dan ook veeleer in het belang van de kinderen een neutrale partij, de GI, te belasten met de voogdij zoals in de bestreden beschikking is beslist. Gebleken is echter dat er bij de GI capaciteitsproblemen zijn, waardoor er op dit moment geen vaste jeugdzorgwerker is die uitvoering geeft aan de voogdij. Daarmee ontbreekt een vast aanspreekpunt voor zowel de kinderen als de oma en de stiefopa en zijn zij niet bekend met een plan van aanpak. Dit levert veel onduidelijkheid en daarmee gepaard gaande stress en zorgen op bij zowel de kinderen als de oma en de stiefopa. Bovendien is niet voldoende inzichtelijk geworden dat de GI in het belang van de kinderen voldoende voortvarend aan de slag is met bovenstaande zorgen. Het capaciteitsprobleem is wellicht niet aan de GI te wijten, maar baart het hof wel zorgen juist nu er ernstige zorgen over de kinderen zijn en het hier gaat om het uitvoeren van een voogdijmaatregel. Immers, deze maatregel geldt in beginsel tot de volwassenheid van de kinderen waarbij de GI als voogd dezelfde plichten heeft als een ouder met gezag. Over de manier waarop de GI momenteel, al dan niet noodgedwongen, uitvoering geeft aan de voogdijmaatregel, heeft het hof zorgen. Daar komen de zorgen over de rechtsbescherming van de oma en de stiefopa respectievelijk de kinderen nog bij, omdat de oma en de stiefopa in hun juridische mogelijkheden om bijvoorbeeld te laten toetsen of er voldoende voortvarend gewerkt wordt aan een mogelijke terugplaatsing van de kinderen, beperkt zijn.
5.4.4.
Het hof ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de beslissing en de verdere behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van zes maanden. Het hof verwacht dat deze periode van zes maanden door zowel de oma als de GI wordt benut. De GI dient tijdens deze periode te laten zien op welke manier zij invulling geeft aan de voogdijmaatregel en de daaruit voortvloeiende plichten en verantwoordelijkheden. Hierbij wordt onder meer van belang geacht dat er duidelijkheid komt over een vast aanspreekpunt voor de kinderen, de oma en de stiefopa. Van de oma (en de stiefopa) verwacht het hof dat zij deze periode zullen gebruiken om te laten zien dat zij meewerken aan de hulpverleningstrajecten waarin hun betrokkenheid door de GI wordt gevraagd en ook anderszins. Bovendien geeft deze periode de mogelijkheid om duidelijkheid te verkrijgen rondom de nieuwe pleegzorg-screening bij de oma.
5.4.5.
De GI zal worden verzocht om tijdig voor de hierna te noemen pro forma datum verslag uit te brengen over de manier waarop invulling is en wordt gegeven aan de voogdijmaatregel en hoe de kinderen en de oma hierin zijn betrokken. Daarnaast verzoekt het hof de GI aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ingezette hulpverleningstrajecten, het diagnostisch-, systemisch- en het perspectiefonderzoek en de pleegzorg-screening alsmede - voor zover van toepassing - in hoeverre de oma en de stiefopa hieraan hebben meegewerkt. De oma en de stiefopa en de raad zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op dit verslag van de GI.
5.5.
Het hof zal iedere verdere beslissing PRO FORMA aanhouden tot 31 mei 2024.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de GI, tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum, rapport uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de oma en stiefopa en de raad;
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 31 mei 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en A.C. van den Boogaard en is op 30 november 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.