ECLI:NL:GHSHE:2023:4020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.327.903_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind over goederen van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind over zijn goederen. De rechthebbende, die op dat moment 23 jaar oud was, had eerder een bewind laten instellen vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. In hoger beroep verzocht hij om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het verzoek tot opheffing had afgewezen, te vernietigen. De bewindvoerder verzocht om het verzoek van de rechthebbende af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2023 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder gehoord. De rechthebbende voerde aan dat hij inmiddels in staat was om zijn eigen financiële zaken te regelen en dat er geen problematische schulden meer waren. De bewindvoerder daarentegen stelde dat de rechthebbende nog steeds niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen, onder andere vanwege zijn autisme en ADHD.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende onvoldoende had aangetoond dat hij in staat was om zijn financiële zaken zelfstandig te beheren. De rechthebbende had in het verleden impulsieve beslissingen genomen en was recent gaan samenwonen zonder de bewindvoerder hierover te informeren, wat financiële complicaties met zich meebracht. Het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestond en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. Tevens werd bepaald dat de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 november 2023
Zaaknummer: 200.327.903/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10151701 OV VERZ 22-6011
in de zaak in hoger beroep betreffende het verzoek tot opheffing van het bewind over de (toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. F. Ergec,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
-
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. P.M. Jongeling,
  • [de moeder], (de moeder),
  • [de vader](de vader),
  • [de zus](de zus).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 6 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 2 juni 2023, heeft de rechthebbende verzocht om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bewind over de goederen van de rechthebbende alsnog op te heffen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juli 2023, heeft de bewindvoerder verzocht om het verzoek van de rechthebbende in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de rechthebbende in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Ergec;
  • [medewerker] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Jongeling;
2.3.1.
Aan de vriendin van de rechthebbende, [de vriendin van de rechthebbende], is speciale toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
2.3.2.
De moeder, vader en zus van de rechthebbende zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 februari 2023;
  • het V6-formulier van de zijde van de rechthebbende, met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie van het hof op 14 juni 2023;
  • het V6-formulier van de zijde van de rechthebbende, met producties 8 tot en met 18 van de zijde van de rechthebbende, ingekomen ter griffie op 16 oktober 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 30 januari 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, over de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De rechthebbende voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Het bewind is ten onrechte niet opgeheven en de kantonrechter heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de rechthebbende niet in staat zou zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Het bewind is destijds ingesteld toen de rechthebbende negentien jaar oud was en hij het ouderlijk huis gedwongen had moeten verlaten. Hij had vanuit huis geen tools meegekregen om zijn zaken te regelen, waardoor er schulden zijn ontstaan. Aangezien de rechthebbende ook veel stress en chaos ervaarde, heeft hij destijds hulp gezocht en heeft hij het verzoek tot een onderbewindstelling met behulp van een instantie ingediend. De rechthebbende is inmiddels drieëntwintig jaar en hij wil met zijn vriendin een toekomst opbouwen, waarbij hij zijn eigen financiën wenst te regelen. Er zijn geen problematische schulden meer en de situatie van de rechthebbende is stabiel. De rechthebbende heeft enige tijd terug een bedrijfsongeval gehad, waardoor hij zijn werkzaamheden niet meer kon uitvoeren en het dienstverband ten onrechte is geëindigd. De beëindiging van het dienstverband heeft de rechthebbende zelf weten terug te draaien. Hij ontvangt nu een ziektewetuitkering en is op zoek naar een nieuwe baan.
Er is recent een schuld aan de Belastingdienst ontstaan vanwege het feit dat de rechthebbende is gaan samenwonen, waardoor er teveel toeslag is ontvangen. Er is voldoende spaargeld om deze schuld af te lossen, maar de bewindvoerder gaat hier niet mee akkoord en houdt vast aan een betalingsregeling. Dit kan de rechthebbende niet worden aangerekend. De rechthebbende is dyslectisch, maar hij betwist dat er sprake is van een laag IQ, autisme en ADHD. Hij is in staat om zijn eigen financiële zaken te regelen, hetgeen hij nu ook voor zijn vriendin doet.
3.5.
De bewindvoerder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De reden voor het bewind is niet gelegen geweest in de schuldenproblematiek, maar in de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende, als gevolg waarvan hij tijdelijk of duurzaam niet in staat is zelf ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Dat er geen sprake meer is van problematische schulden betekent derhalve niet dat er geen grond voor het bewind meer is. Er is sprake van autisme en ADHD aan de zijde van de rechthebbende, hij wisselt vaak van baan, reageert impulsief en hij ervaart snel stress.
De rechthebbende is weliswaar op enig moment schuldenvrij geweest, maar dit kwam enkel omdat zijn vader destijds alle schulden ineens heeft afgelost. Daar is geen inspanning van de rechthebbende aan te pas gekomen. Onlangs is er een nieuwe schuld ontstaan ten aanzien van de toeslagen 2022. De rechthebbende weigert echter om de bewindvoerder van de benodigde gegevens te voorzien om in te kunnen loggen via DigiD, zodat de bewindvoerder ter zake de toeslagen niets heeft kunnen wijzigen. De bewindvoerder heeft nu een betalingsregeling getroffen voor deze schuld. De rechthebbende lijkt verder niet goed te beseffen dat de vaste lasten eerst moeten worden betaald, voordat er geld voor overige zaken, zoals een nieuw bed, beschikbaar is. De bewindvoerder maakt zich zorgen dat een beëindiging van het bewind tot nieuwe schulden zal leiden. De situatie van de rechthebbende is op dit moment niet stabiel.
Het wettelijk kader
3.6.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht van oordeel dat er bij de rechthebbende nog steeds sprake is van een lichamelijke en/of geestelijke toestand, waardoor hij op dit moment niet in staat wordt geacht om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf naar behoren waar te nemen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.8.
Het bewind is destijds op verzoek van de rechthebbende ingesteld vanwege de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de rechthebbende. Er was verder sprake van een problematische schuldensituatie. De rechthebbende beschikte naar eigen zeggen niet over de nodige kennis en vaardigheden om zijn financiën zelfstandig te beheren.
Alhoewel er geen sprake meer is van problematische schulden, is de rechthebbende er onvoldoende in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij op dit moment wel in staat is zijn financiële zaken zelfstandig te gaan beheren, waardoor het bewind niet langer noodzakelijk is. Allereerst is door de bewindvoerder gesteld en door de rechthebbende niet betwist dat de schulden van de rechthebbende niet meer bestaan, omdat de vader van de rechthebbende deze schulden heeft afgelost. De rechthebbende heeft hier zelf geen aandeel in gehad.
Verder is onvoldoende komen vast te staan dat de persoonlijke situatie van de rechthebbende stabiel is. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard komt een beeld naar voren dat de rechthebbende zich regelmatig onbegrepen en niet gehoord lijkt te voelen. Hierdoor heeft hij de neiging om impulsief te handelen en te reageren, waarbij hij zichzelf lijkt te overschatten. De rechthebbende lijkt de gevolgen van zijn handelen niet goed te overzien. Zo heeft de rechthebbende tegen het advies van de bewindvoerder in zijn dienstverband tijdens ziekte beëindigd, met alle gevolgen van dien. Weliswaar is deze situatie inmiddels teruggedraaid, maar een dergelijk handelen baart het hof wel zorgen. Van een stabiel inkomen is op dit moment nog geen sprake. De rechthebbende, die op dit moment nog een ziektewetuitkering ontvangt, is op zoek naar een nieuwe baan.
Daar komt bij dat de rechthebbende, zonder de bewindvoerder daarover te informeren, recent is gaan samenwonen, hetgeen de nodige financiële gevolgen heeft voor zowel hem als voor zijn vriendin in het kader van toeslagen en uitkeringen. Vanuit een groot wantrouwen jegens de bewindvoerder probeert de rechthebbende zelf de regie te houden, hetgeen onbedoeld contraproductief werkt. Zo staat de rechthebbende zijn DigiD-inloggegevens niet aan de bewindvoerder af, waardoor de bewindvoerder geen wijzigingen kan doorvoeren voor wat betreft de toeslagen. Verder heeft de rechthebbende de loondoorbetaling in verband met zijn bedrijfsongeval op de leefgeldrekening laten storten, waardoor er te weinig inkomen was om de vaste lasten te betalen. De rechthebbende lijkt deze gevolgen niet goed te kunnen overzien en raakt vervolgens gefrustreerd dat er geen gelden zijn voor overige zaken.
3.9.
Het hof concludeert dat er op dit moment veel veranderingen in het leven van de rechthebbende plaatsvinden. Hij is op zoek naar een nieuwe baan, hij verhuist binnenkort met zijn vriendin naar een andere woning en hij is naar eigen zeggen bezig met zijn rijbewijs. Hierdoor komen er wederom de nodige veranderingen op de rechthebbende af die ook de nodige financiële consequenties met zich brengen, zoals verandering in inkomen, uitgaven, toeslagen, in energieleverancier, enzovoort. Aangezien het hof niet de overtuiging heeft gekregen dat de rechthebbende in staat is om dit alles in goede banen te leiden en er op dit moment geen sprake is van een stabiele situatie, kan het beroep niet slagen.
3.10.
Het voorgaande laat onverlet dat de rechthebbende nog jong is en het hof de wens van de rechthebbende begrijpt om toe te kunnen werken naar een situatie, waarbij het bewind mogelijk kan worden beëindigd. Het is onder meer de taak van de bewindvoerder om aan de zelfredzaamheid van de rechthebbende te werken. Daarbij kan gedacht worden aan het uitkeren van het leefgeld per kwartaal of aan het faciliteren van een budgetcursus. Hiervoor is het echter noodzakelijk dat de rechthebbende zijn medewerking gaat verlenen aan het bewind en de samenwerking met de bewindvoerder aangaat. In zoverre dienen zowel de bewindvoerder als de rechthebbende hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.
3.11.
Aangezien de grieven van de rechthebbende falen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
3.13.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 6 maart 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.J.M. van Engelen, E.M.C. Dumoulin en M.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.