ECLI:NL:GHSHE:2023:402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.314.887_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2021. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige heeft verlengd, te vernietigen. De rechtbank had de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 augustus 2023, wat de ouders niet konden accepteren. Ze voerden aan dat ze al geruime tijd bezig zijn met het organiseren van een veilige woonomgeving voor de minderjarige en dat de GI hen hierin onvoldoende ondersteunt.

De mondelinge behandeling vond plaats op 6 januari 2023, waarbij de ouders en de GI aanwezig waren. De GI stelde dat de ouders niet voldeden aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing, waaronder de vereiste van 24-uurs zorg. Het hof overwoog dat de noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig was, gezien de zorgen om de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de ouders de kans moeten krijgen om aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing te voldoen, maar dat het hoger beroep niet de juiste weg was om dit te bewerkstelligen.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De ouders werden aangeraden om zich tot de rechtbank te wenden voor verdere stappen met betrekking tot het perspectiefbesluit.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 februari 2023
Zaaknummer : 200.314.887/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/305844 / JE RK 22-1003
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2022, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de machtiging uithuisplaatsing en het verzoek tot verlenging van die machtiging alsnog af te wijzen.
2.2.
De GI heeft bij brief met producties van 14 oktober 2022 en bij brief van 22 december 2022 de stand van zaken weergegeven en laten weten dat volgens de GI de beslissing bekrachtigd zou moeten worden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Joosten;
- de vader, bijgestaan door mr. Joosten, waarnemend voor zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
Aan de mentor van de moeder, [mentor 1] en de mentor van de vader, [mentor 2], is bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 29 augustus 2022 met bericht dat zij niet op de mondelinge behandeling zullen zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] staat sinds 2 augustus 2021, destijds nog ongeboren, onder toezicht. Sinds 1 november 2021 verblijft [minderjarige] in een pleeggezin en is er een wekelijkse zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en haar ouders.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 2 augustus 2023.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover dit de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betreft, en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van één jaar. De ouders begrijpen dat een directe thuisplaatsing niet mogelijk is. Wel zijn zij al geruime tijd bezig met het organiseren van een veilige gecontroleerde woonomgeving waar [minderjarige] samen met de moeder kan verblijven. De ouders willen zelf voor [minderjarige] zorgen. Het is de taak van de GI om de mogelijkheden hiervoor serieus te onderzoeken en de ouders hierin concreet te ondersteunen. De GI laat dit na. De uithuisplaatsing dient een ultimum remedium zijn.
De ouders zijn het ook niet eens met de duur van de verlenging van de uithuisplaatsing voor een periode van nogmaals een jaar. [minderjarige] zal dan inmiddels twee jaar oud zijn en amper met haar ouders in contact zijn geweest. De ouders wensen in de aankomende drie maanden de puntjes op de ‘i’ te kunnen zetten zodat daarna [minderjarige] bij hen in [instantie] kan komen. De moeder woont daar en kan een zelfstandig woonruimte betrekken, apart van de andere bewoners binnen [instantie]. De GI stelt ten onrechte als voorwaarde dat er 24-uurs zorg aanwezig dient te zijn waarbij de medewerker een SJK-registratie heeft; door deze onmogelijke voorwaarde komt thuisplaatsing niet van de grond. Bij de beschikbare zelfstandige woonruimte binnen [instantie] is 24-uurs zorg aanwezig en de mogelijkheid om hulp op te roepen. Weliswaar is er niet altijd een medewerker met een SJK-registratie lijfelijk aanwezig, maar er is wel altijd iemand met een SJK-registratie telefonisch bereikbaar. Verder hebben de ouders, naast het faciliteren van de woonruimte in [instantie], veel werk verzet, en doen zij dit nog steeds, om toegang te verkrijgen tot een moeder en kindhuis waar de moeder samen met [minderjarige] kan verblijven. De GI laat na om hierin actie te ondernemen zodat ook dit niet van de grond komt. Hoewel de ouders het afgelopen jaar enorme stappen hebben gezet, krijgen zij geen enkele kans om zelf voor [minderjarige] te gaan zorgen. De ouders vinden dat zij deze kans wel moeten krijgen en dat de GI zich hiervoor optimaal moet inspannen. De ouders achten een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van drie maanden een geschikter uitgangspunt.
3.5.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Er ligt een eigen verantwoordelijkheid bij de ouders. Zo zijn duidelijke bodemeisen opgesteld voor een thuisplaatsing en stelt ook een moeder en kindhuis traject bepaalde voorwaarden waaraan de ouders moeten voldoen. De ouders voldoen op dit moment niet aan deze eisen waardoor een thuisplaatsing of een plaatsing in een moeder en kindhuis nog niet is gelukt. Het wonen van de moeder met [minderjarige] binnen [instantie] kan worden onderzocht, maar daarbij is als voorwaarde de 24-uurs zorg gesteld. Daarbij is het een groot verschil of een medewerker van [instantie] actief beschikbaar of op afroep beschikbaar is. Om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen moet er iemand 24 uur per dag actief beschikbaar en aanwezig zijn. Over de voorwaarde van een SKJ-registratie kan worden gesproken met de ouders en [instantie]. Gelet op de aanvaardbare termijn en de ontwikkeling van [minderjarige] is op 21 september 2022 een perspectiefbesluit genomen. [minderjarige] is geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin. Vanwege het perspectiefbesluit en omwille van de rust voor [minderjarige] is de omgang tussen [minderjarige] en de ouders om die reden teruggebracht in duur. Mochten er ontwikkelingen zijn aan de zijde van de ouders, dan staat de GI open voor een heroverweging van het perspectiefbesluit.
De GI is van mening dat de structurele veiligheid in het kader van enkel een ondertoezichtstelling op dit moment onvoldoende is gewaarborgd, waardoor de voortduring van de machtiging uithuisplaatsing in het belang van de veiligheid van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is. Een thuisplaatsing kan op dit moment niet, omdat er nog te veel zorgen worden gezien bij de ouders waar het aankomt op de basale verzorging van [minderjarige] , het bieden van een structurele veilige opvoeding, algehele ontwikkeling, sensitief en responsief reageren en de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar ouders.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.6.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.6.4.
Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de machtiging uithuisplaatsing moet worden verlengd, omdat de noodzaak hiertoe ten tijde van de bestreden beschikking bestond en ook nu nog aanwezig is. Het hof ziet ook geen aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te verkorten. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
3.6.5.
Er zijn veel zorgen om [minderjarige] . De ouders erkennen die zorgen, de ernstige ontwikkelingsbedreiging is niet in geschil. [minderjarige] woont sinds oktober 2021 niet meer bij de ouders. De ouders erkennen ook dat [minderjarige] op dit moment niet naar hen terug kan. Dat betekent dat de machtiging uithuisplaatsing verlengd moet worden.
De GI heeft gelet op de aanvaardbare termijn en de ontwikkeling van [minderjarige] een perspectiefbesluit genomen. In de periode daarvoor is aan de ouders de mogelijkheid gegeven om te werken aan de bodemeisen voor thuisplaatsing, en om plaatsing in een ouder en kindhuis of plaatsing van [minderjarige] bij de moeder binnen [instantie] te onderzoeken. De plaatsing in een ouder en kindhuis of een plaatsing binnen [instantie] is om diverse redenen niet gelukt. Momenteel is er dan ook nog geen zicht op óf en in dat geval op welke termijn een terugplaatsing van [minderjarige] kan plaatsvinden. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de machtiging uithuisplaatsing te beperken in duur.
Voor het hof is het duidelijk dat de ouders heel graag zelf voor [minderjarige] willen zorgen en daartoe alsnog een kans willen krijgen. Dit hoger beroep is in de gegeven situatie daarvoor echter niet de geijkte weg. De ouders zullen zich mogelijk in dat kader tot de rechtbank moeten wenden met betrekking tot het genomen perspectiefbesluit.
3.6.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en H.J. Witkamp en is op 2 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.