ECLI:NL:GHSHE:2023:4017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
200.324.672_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2017 en 2019. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Abd Rabou, verzoekt om wijziging van de zorgregeling en een verhoging van de kinderalimentatie die de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. van Weely, dient te betalen. De ouders zijn het niet eens over de zorgregeling en de hoogte van de alimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen om de week bij de vader verblijven en dat de vader € 138,50 per kind per maand aan alimentatie betaalt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder stelt dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is en dat de kinderen last hebben van de afwisselende verblijfplaatsen. De vader daarentegen betoogt dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is en dat de communicatie tussen de ouders voldoende is. De Raad adviseert om de regeling niet te wijzigen.

Het hof overweegt dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Het hof bevestigt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en past Nederlands recht toe. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de alimentatie wordt herzien. De vader moet vanaf 27 december 2022 € 170,- per kind per maand betalen, en met ingang van 1 september 2023 wordt dit € 157,- per kind per maand. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 november 2023
Zaaknummer: 200.324.672/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/399831/ FA RK 22/3283
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Abd Rabou,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely.
Deze zaak gaat over :
  • [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 (hierna: [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de ouders zijn het niet eens over de vaststelling van de zorgregeling en de hoogte van de door de vader te betalen kinderalimentatie.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 22 maart 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 23 maart 2023, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw
rechtdoende te bepalen dat:
I. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de ene week van donderdagmiddag tot maandag en in de andere week van donderdagmiddag tot vrijdag bij de vader verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
II. Primair: te bepalen dat de vader, met ingang van 27 december 2022, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ten bedrage van € 187,- per kind per maand, in totaal dus € 374,- per maand, telkens bij vooruitbetaling voor de 1e dag van iedere kalendermaand aan de moeder te voldoen;
Subsidiair: te bepalen dat de vader, met ingang van 27 december 2022, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ten bedrage van € 168,- per kind per maand, in totaal aldus € 336,- per maand, telkens bij vooruitbetaling voor de 1e dag van iedere kalendermaand aan de moeder te voldoen;
III. althans een zodanige beschikking te wijzen als het hof in goede justitie juist acht;
IV. kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 24 mei 2023 heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie en te bepalen dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 30 maart 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 12 april 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 14 april 2023;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 15 september 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 15 september 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 21 september 2023, van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- twee bijlagen, zonder begeleidend schrijven, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 22 september 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en voor wie als tolk heeft opgetreden
M. Leszcynska (tolknummer 22646);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en voor wie als tolk heeft opgetreden A.J. Smits (tolknummer 40176);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie tussen de ouders zijn de hiervoor genoemde [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3.
De moeder en de vader hebben de Poolse nationaliteit.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben
van contact met elkaar om de week van maandag na school tot maandag voor school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, met in achtneming van hetgeen is overwogen onder 4.11 van de bestreden beschikking.
De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de vader vanaf de datum van de bestreden beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 138,50 per maand per kind.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, naar het hof begrijpt ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.5.1.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder kan zich niet vinden in de co-ouderschapsregeling die door de rechtbank is opgelegd. De kinderen hebben namelijk last van de huidige situatie waarin de kinderen afwisselend een hele week bij de moeder en of de vader verblijven. De moeder vreest dat de kinderen in een loyaliteitsconflict komen omdat de kinderen zich hierover niet vrij kunnen uiten. De huidige verblijfplaats van de vader is niet passend omdat de vader nog altijd geen eigen woonruimte heeft en inwoont bij een vriend. De kinderen sliepen voorheen bij de vader in bed, waarna het voor de kinderen moeilijk was om weer te acclimatiseren bij de moeder, omdat de kinderen bij de moeder niet in bed mogen slapen. Ook heeft de moeder zorgen over andere mensen die in die woning verblijven en/of overnachten. Een co-ouderschap is bovendien niet uitvoerbaar, omdat de ouders niet op één lijn liggen en er nauwelijks communicatie tussen de ouders is. De ouders voeden de kinderen ieder met hun eigen opvoedmethode op en werken niet samen, ondanks dat de moeder wel met de vader probeert te overleggen. Daar komt bij dat het voor de moeder niet inzichtelijk wordt of de vader met [minderjarige 1] thuis oefent voor school, terwijl zij dat nodig heeft. Het overleg hierover komt niet tot stand. Ook zijn er zorgen over het gedrag van [minderjarige 1] op school. Er is voor de moeder al met al geen basis voor co-ouderschap.
3.6.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Volgens de vader is gelijkwaardigheid van de beide ouders het uitgangspunt, evenals de wenselijkheid van een in beginsel gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na het uiteengaan van ouders. Hetgeen de moeder heeft gesteld noopt niet tot afwijking van dit uitgangspunt. De belangen van de kinderen zijn het beste gediend met de verdeling van de zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld. Volgens de vader heeft de moeder niet onderbouwd dat een wijziging van de regeling, zoals door haar verzocht, meer in het belang van de kinderen is. Ook de vader merkt dat de kinderen na een verblijf bij de moeder moeten acclimatiseren bij de vader. Dat gaat snel over. De vader geeft verder aan dat de ouders wel in staat zijn om te communiceren en te overleggen en dat zij dat feitelijk ook doen.
3.7.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Volgens de raad is er geen aanleiding om de regeling waaraan sinds de bestreden beschikking van december 2022 uitvoering wordt gegeven, aan te passen. Ten aanzien van de zorgpunten die de moeder benoemt is voor de raad niet duidelijk geworden op welke wijze de kinderen daar last van hebben. Bovendien worden die zorgen niet weggenomen met een wijziging van de zorgregeling zoals door de moeder verzocht.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.3.
Hoewel de moeder aangeeft dat de huidige co-ouderschapsregeling volgens haar niet in het belang van de kinderen is en dat de contactregeling qua duur ingeperkt zou moeten worden, heeft de moeder deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Hierdoor is het voor het hof niet concreet geworden wat voor zorgen er concreet zijn, waar de kinderen precies last van hebben, wat de oorzaak is van die eventuele zorgen en, en in hoeverre een wijziging van de contactregeling die zorgen zou kunnen wegnemen.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de moeder in de eerste plaats aangegeven dat er zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige 1] op school en dat zij problemen heeft met letters waarvoor extra oefening thuis nodig is. De moeder heeft echter nagelaten deze stellingen nader te onderbouwen en ook is door haar niet aangegeven in hoeverre het belang van [minderjarige 1] in dit verband gediend is met een wijziging van de zorgregeling.
Ook de zorgen die de moeder in de tweede plaats heeft geuit over de woning van de vader zijn onvoldoende concreet geworden. Het hof merkt hierbij op dat tussen partijen in ieder geval niet meer in geschil is dat de kinderen inmiddels een eigen slaapkamer hebben.
Ten aanzien van beide genoemde zorgpunten geldt dat, ook indien de regeling wordt gewijzigd conform het verzoek van de moeder, de kinderen een substantieel deel van de tijd bij de vader zullen verblijven, en de moeder daar kennelijk wel achter staat.
De moeder heeft vervolgens aangegeven dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt en dat zij niet in staat zijn om samen te overleggen over de kinderen. Volgens de raad zou het daarom goed zijn dat de ouders zich via de gemeente laten verwijzen naar een ouderschapsreorganisatietraject om zodoende te kunnen werken aan verbetering van de communicatie en de wijze waarop het ouderschap wordt vormgegeven. Hoewel volgens de vader de communicatie wel goed verloopt, deelt het hof deze visie van de raad, gelet op hetgeen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen. Het hof uit de hoop dat een traject de ouders in staat stelt om in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in gezamenlijkheid het ouderschap vorm te kunnen blijven geven. Dit is belangrijk, ook gelet op het feit dat de raad heeft opgemerkt dat de situatie waarin de kinderen twee woonplekken hebben, beide ouders (nagenoeg) fulltime werken en de kinderen naar de voor- en naschoolse opvang gaan, mogelijk veel van de kinderen vraagt.
Het feit dat aan de communicatie tussen de ouders gewerkt moet worden, maakt echter niet dat de lopende co-ouderschapsregeling moet worden gewijzigd.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de moeder in hoger beroep worden afgewezen.
3.8.4.
Het verzoek van de moeder om de verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte
vast te stellen, zal eveneens worden afgewezen nu de rechtbank dit reeds op die manier heeft
vastgesteld en de moeder aldus geen belang heeft bij dit verzoek.
Kinderalimentatie
3.9.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
3.10.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 27 december 2022 bepaald op € 138,50 per kind per maand.
De grief van de moeder ziet op twee onderdelen, namelijk de door de rechtbank toegepaste zorgkorting en de door de rechtbank niet toegepaste inkomensafhankelijke combinatiekorting ter bepaling van de draagkracht van de vader.
3.11.
De ingangsdatum van alimentatieverplichting van 27 december 2022 en de draagkracht van de moeder van € 666,- per maand zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan uitgaat.
3.12.
Ook de behoefte van de kinderen is niet in geschil. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen becijferd op een tabelbedrag van € 864,- voor beide kinderen in 2022. De rechtbank heeft voorts gerekend met kinderopvangkosten van € 580,- netto per maand, hetgeen leidt tot een totale behoefte van de € 1.444,- per maand, zijnde € 722,- per kind per maand in 2022.
Draagkracht vader
3.13.1.
De rechtbank heeft de draagkracht van de vader in 2022 berekend op € 379,- per maand.
3.13.2.
De moeder geeft aan zich te refereren aan de door de rechtbank toegepaste
inkomensgegevens voor de bepaling van de draagkracht van de vader. Voor het geval de zorgregeling niet wordt gewijzigd dient bij de bepaling van de draagkracht van de vader rekening te worden gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.13.3.
De vader betwist dat er bij de berekening van zijn draagkracht over het jaar 2022 rekening gehouden moet worden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In zijn aangifte en aanslag IB/PVV 2022 is daar ook geen rekening mee gehouden. In 2023 kan daar wel rekening mee gehouden voor zover zijn inkomen dat toelaat. Dat geldt ook voor de bepaling van de draagkracht van de moeder. De vader heeft tenslotte tijdens de mondelinge
behandeling aangegeven dat hij met ingang van 4 september 2023 in plaats van 40 uur per week, 38,5 uur per week is gaan werken. De vader neemt onbetaald ouderschapsverlof op om
op de vrijdagmiddag de kinderen van school te kunnen halen. Met zijn gewijzigde inkomen met ingang van die datum moet rekening worden gehouden.
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Het hof stelt vast dat de ouders overeenstemming hebben over het feit dat er bij de vader bij het voortduren van de co-ouderschapsregeling rekening gehouden dient te worden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het hof zal dat vanaf de ingangsdatum (27 december 2022) doen, nu de man hier vanaf 1 januari 2023 in ieder geval aanspraak op kan maken.
3.15.2.
Het hof rekent met de, tussen partijen niet in geschil zijnde, inkomensgegevens waar ook de rechtbank vanuit is gegaan, namelijk een bruto jaarinkomen van € 34.811,- (inclusief vakantiegeld),-. De vader is werkzaam als forklift operator/reach truck operator bij [B.V.] B.V. Daarnaast wordt gerekend met de pensioenpremies zoals door de rechtbank vastgesteld een netto premie WGA/WHK van € 72,- per jaar.
Verder wordt gerekend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, en - zoals hiervoor is overwogen - de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit leidt tot een NBI van € 2.442,- per maand, en een draagkracht voor kinderalimentatie in 2022 van € 482,- per maand.
Met ingang van 1 september 2023
3.15.3.
Het hof ziet aanleiding om rekening te houden met de wijziging in het inkomen van de vader, aangezien hij in plaats van 40 uur per week 38,5 uur per week is gaan werken, in verband met het opnemen van ouderschapsverlof. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ook de moeder ouderschapsverlof opneemt en het het hof niet onredelijk voorkomt dat de vader het verlof inzet om er op vrijdag voor de kinderen te kunnen zijn.
Het hof rekent met de, door de moeder niet betwiste, inkomensgegevens zoals door de vader opgenomen in zijn draagkrachtberekening. Daarbij wordt uitgegaan van een bruto arbeidsinkomen van € 33.288,- per jaar, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Voorts zal rekening worden gehouden een door de vader te betalen pensioenpremie van € 180,- per maand en daarnaast een aanvullende pensioenpremie van € 216,- per jaar en een netto premie WGA/WHK van € 75,- per jaar.
Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, en - zoals hiervoor is overwogen - de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit leidt tot een NBI van € 2.594,- per maand, en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 449,- per maand.
Zorgkorting
3.16.1.
Volgens de moeder moet gerekend worden met een zorgkorting van 25% en niet 35%, indien de zorgregeling conform haar verzoek zal wijzigen. Aangezien het hof de zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld zal bekrachtigen, waarbij de kinderen om de week van maandag na school tot maandag voor school bij de vader verblijven, alsmede gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen, gaat het hof net als de rechtbank uit van een zorgkorting van 35%.
3.16.2.
De grief van de moeder over de zorgkorting faalt derhalve. Omdat de grief van de moeder ten aanzien van de draagkracht van de vader slaagt, zal het hof het tekort aan draagkracht dat in mindering komt op de zorgkorting wel opnieuw berekenen. De draagkracht van de ouders is onvoldoende om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien.
Tot 1 september 2023
3.16.3.
De zorgkorting bedraagt conform de berekening van de rechtbank € 302,-. De vader heeft een draagkracht van € 482,- per maand en de moeder een draagkracht van € 666,- per maand. Dit betekent dat zij een gezamenlijke draagkracht hebben van € 1.148,- per maand. Dit is onvoldoende om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien.
Het tekort bedraagt € 1.444,- (behoefte) - € 1.148,- (gezamenlijke draagkracht) = € 296,-. Het voor de helft aan beide ouders toegerekend. Voor de vader betekent dit dat de helft van het tekort, zijnde € 148,-, in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door de vader te betalen bijdrage als volgt wordt berekend:
Bijdrage vader: € 482,- - € 154,- (zorgkorting € 302,- min helft tekort € 148,-) = € 328-voor beide kinderen, dat wil zeggen € 164,- per kind per maand. Gelet op de datum van de bestreden beschikking en de ingangsdatum zal het hof dit bedrag analoog aan de wettelijke indexering van 2023 verhogen. Het hof zal dit vanaf de ingangsdatum doen, nu die 4 dagen voor de wettelijke indexeringsdatum ligt. Het door de man te betalen bedrag is dan € 170,- per kind per maand.
Met ingang van september 2023
3.15.4.
In deze periode gaat het hof uit van de in 2023 geïndexeerde behoefte van € 893,-. De zorgkorting is dan 35% x € 893,- = € 313,-.
Zoals hierboven aangegeven heeft de vader vanaf 1 september 2023 een draagkracht van
€ 449,- per maand. De draagkracht van de moeder is geïndexeerd van 2022 naar 2023 € 689,- per maand. Dit betekent dat de ouders een gezamenlijke draagkracht hebben van € 1.138,- per maand. Dat is onvoldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Deze behoefte bedraagt in 2023 immers na indexering € 1.493,- per maand voor beide kinderen.
Het tekort bedraagt € 1.493,- - (behoefte) - € 1.138,- (gezamenlijke draagkracht) = € 355,-. De zorgkorting bedraagt, zoals hierboven berekend € 313,-. Het tekort van € 355,- wordt voor de helft aan beide ouders toegerekend. Voor de vader betekent dit dat de helft van het tekort, zijnde € 178,- in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door de vader te betalen bijdrage als volgt wordt berekend:
Bijdrage vader: € 449,- - € 135,-,- (zorgkorting € 313,- min helft tekort € 178,-) = € 314,- voor beide kinderen, dat wil zeggen € 157,- per kind per maand.
Afsluitende conclusie
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover dit ziet op de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en beslissen zoals hierna is opgenomen.
De verzoeken van de moeder ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken worden afgewezen.
3.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, gelet op de aard van de procedure.
Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 december 2022, ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 december 2022, ten aanzien van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017 en [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019, en bepaalt dat de vader maandelijks bij vooruitbetaling aan de moeder dient te voldoen:
  • over de periode 27 december 2022 tot 1 september 2023: € 170,- per kind per maand;
  • met ingang van 1 september 2023: € 157,- per kind per maand.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.W.P.N. Hermans en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.