ECLI:NL:GHSHE:2023:4014

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.332.574_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen en afwijzing verzoek tot deskundigenonderzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zes minderjarigen, geboren tussen 2008 en 2017, die sinds 14 december 2021 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de kinderen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd, aangevochten. De moeder verzocht om vernietiging van de beschikking en om een contra-expertise door het NIFP. De GI heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2023 zijn de moeder, de advocaat van de vader, en vertegenwoordigers van de GI gehoord. De vader steunt de beslissing van de rechtbank en is tevreden over de omgangsregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen kampen met ontwikkelingsachterstanden en dat er zorgen zijn over hun gehechtheid en trauma. De moeder heeft niet voldoende meegewerkt aan de hulpverlening en de GI heeft aangegeven dat de situatie bij de moeder niet veilig en stabiel is. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd en dat het verzoek om een deskundigenonderzoek moet worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof heeft opgemerkt dat de resterende periode tot de afloop van de machtiging te kort is voor een dergelijk onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 november 2023
Zaaknummer : 200.332.574/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/310425 / JE RK 22-1817, C/03/310400 / JE RK 22-1811, C/03/310416 / JE RK 22-1814, C/03/310429 / JE RK 22-1819, C/03/310410 / JE RK 22-1812 en C/03/310411 / JE RK 22-1813.
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 1] );
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 2] );
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 3] );
  • [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 4] );
  • [de minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 5] );
  • [de minderjarige 6] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 6] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. van Ek.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 18 september 2023, met producties, ingekomen bij het hof op
21 september 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen, dan wel de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode door het hof passend en geboden geacht en het verzoek van de moeder ex artikel 810a Rv een contra-expertise te gelasten toe te wijzen met benoeming van het NIFP tot deskundige.
2.1.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verduidelijkt dat zij
primairverzoekt om vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen, dan wel te verlengen voor een periode door het hof passend en geboden geacht en
subsidiaireen contra-expertise op grond van artikel 810a Rv te gelasten met benoeming van het NIFP tot deskundige.
2.2.
Bij verweerschrift van 13 oktober 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op
16 oktober 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.R. van de Water (waarnemend advocaat),
- de advocaat van de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI] .
2.3.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , en [de minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en hebben daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken met de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader zijn geboren de hiervoor genoemde [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] .
3.2.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] .
3.3.
De kinderen staan met ingang van 14 december 2021 onafgebroken onder toezicht van de GI. De kinderen zijn voorts met ingang van 14 december 2021 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisgeplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.4 .
De kinderen verbijven samen op dezelfde groep in een leefhuis van [leefhuis] .
3.5.
Bij beschikking van 8 december 2022 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 14 december 2023. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 14 december 2023 voor de duur van zeven maanden, dus tot
14 juli 2023. Iedere verdere beslissing is aangehouden, waarbij de rechtbank de GI in de gelegenheid heeft gesteld om de rechtbank te informeren over de stand van zaken en het verdere gewenste verloop van de procedure.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] in een accommodatie jeugdhulp-aanbieder verlengd tot 14 december 2023. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv is afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder geeft aan dat de GI de afgelopen twee jaar niet heeft ingezet op thuisplaatsing. Er is geen hulp bij de moeder ingezet, de kinderen krijgen niet de benodigde hulpverlening en ook is de omgang tussen de kinderen en de moeder niet uitgebreid. De raad had echter in november 2021 al aangegeven dat moest worden gericht op onbegeleide omgang bij de moeder thuis en dat de kinderen vóór juni 2022 bij de moeder moesten kunnen logeren. Een doorbraak kan volgens de moeder plaatsvinden door een deskundigenonderzoek te gelasten. De moeder wil dat haar opvoedvaardigheden worden onderzocht door het NIFP. Dit onderzoek is niet in strijd met de belangen van de kinderen en kan leiden tot een beslissing in deze zaak.
3.9.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. De moeder heeft niet meegewerkt aan het inzetten van de benodigde hulpverlening voor de kinderen. Ook laat de moeder in de contacten met de kinderen zien dat zij niet in staat is om aan te sluiten bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De moeder geeft geen duidelijke grenzen en regels, is niet consequent, heeft geen overzicht en belast de kinderen met volwassenenproblematiek. De geboden tips beklijven niet en de moeder is beperkt leerbaar. In september 2023 is besloten dat er geen omgang meer bij de moeder thuis kan plaatsvinden vanwege de staat van het huishouden; de woning was onvoldoende schoon. De GI ziet niet in waarom de moeder wil dat alle zes de kinderen weer thuis komen, terwijl de moeder de GI heeft gevraagd om de kinderen tijdens de omgang niet allemaal tegelijk bij haar te laten zijn. De GI ziet nu geen reden meer voor een persoonlijkheidsonderzoek. Dit is eerder niet van de grond gekomen en inmiddels is de aanvaardbare termijn voor de kinderen verstreken en hebben zij behoefte aan duidelijkheid over hun woonperspectief.
3.10.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader staat achter de beslissing van de rechtbank. De vader heeft goed contact met de GI en is tevreden over de omgangsregeling met de kinderen. Wat de vader betreft ligt het perspectief van de kinderen bij [leefhuis] . Het lukt de moeder niet om de basale zaken voor de kinderen te regelen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
In artikel 810a tweede lid Rv is bepaald, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind. Onder de reikwijdte van artikel 810 lid 2 Rv vallen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige.
3.11.4.
Net als de rechtbank, en op de zelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd dient te worden. Ook dient het verzoek tot een deskundigenonderzoek te worden afgewezen. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.11.5.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] zijn met ingang van 14 december 2021 uit huis geplaatst en verblijven inmiddels allemaal op dezelfde leefgroep van [leefhuis] . Alle zes de kinderen kampen met een ontwikkelingsachterstand en/of een cognitieve beperking en gaan naar het speciaal onderwijs. Uit de stukken is voorts gebleken dat er bij de kinderen zorgen liggen op het gebied van gehechtheid, trauma en vermoedens van seksueel misbruik. [leefhuis] heeft aangegeven op sommige vlakken handelingsverlegen te zijn richting de kinderen en dat behandeling nodig is. Volgens de GI komt de benodigde toestemming voor de therapie echter niet van de grond omdat de moeder hier geen (of pas laat) haar toestemming voor verleent.
Ook heeft de GI aan de moeder op 10 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven, onder andere omdat haar huishouden niet op orde was. De omgang bij de moeder thuis, waarbij de ene week de vier jongste en de andere week de twee oudste kinderen bij de moeder waren, is daarom gestopt en omgang vindt op dit moment enkel nog plaats op de groep. De schriftelijke aanwijzing is daarnaast gericht op het nakomen van afspraken door de moeder, het verlenen van de benodigde toestemming en de wijze waarop de moeder de contactmomenten met de kinderen vormgeeft (waaronder het niet belasten van de kinderen met volwassenenzaken). De situatie bij de moeder is onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof onvoldoende veilig en stabiel.
Het hof betrekt bij de beoordeling dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft aangegeven in te zien dat het op dit moment, mede vanwege haar eigen medische problematiek, niet haalbaar is om alle zes de kinderen naar huis te laten gaan. Dit maakt, alles overziende, dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de resterende duur (dat wil zeggen tot 14 december 2023) noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Dit betekent dat het primaire verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
De moeder heeft voorts aangegeven dat zij nooit de kans heeft gekregen om te laten zien over welke opvoedvaardigheden zij beschikt en hoe zij hier zo nodig in zou kunnen groeien. Het hof stelt in dit verband vast dat, hoewel er hiertoe wel de nodige pogingen zijn ondernomen, een dergelijk onderzoek tot op heden niet van de grond is gekomen. Het hof zal het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv evenwel afwijzen, alleen al nu het niet mede tot een beslissing in deze zaak kan leiden gelet op de korte periode die, na onderhavige uitspraak, nog resteert tot het aflopen van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing. Hoewel het verlopen van die termijn waarbinnen een onderzoek mogelijk is, niet meteen een reden is om het onderzoek af te wijzen, is in dit geval de resterende periode tot 14 december 2023 dusdanig kort dat het niet voor de hand ligt om in deze procedure een dergelijk onderzoek te gelasten, nog daargelaten dat het verzoek onvoldoende concreet is gemaakt.
Het hof heeft daarbij betrokken dat partijen hebben verklaard dat op zeer korte termijn bij de rechtbank het verzoek met betrekking tot verlenging van de uithuisplaatsing behandeld zal worden. De advocaat van de moeder heeft laten weten ook bij de rechtbank een verzoek te zullen indienen om een deskundigenonderzoek te gelasten.
Dit leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
12 juli 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en
M. Peereboom-van Drunick en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.