[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] zijn met ingang van 14 december 2021 uit huis geplaatst en verblijven inmiddels allemaal op dezelfde leefgroep van [leefhuis] . Alle zes de kinderen kampen met een ontwikkelingsachterstand en/of een cognitieve beperking en gaan naar het speciaal onderwijs. Uit de stukken is voorts gebleken dat er bij de kinderen zorgen liggen op het gebied van gehechtheid, trauma en vermoedens van seksueel misbruik. [leefhuis] heeft aangegeven op sommige vlakken handelingsverlegen te zijn richting de kinderen en dat behandeling nodig is. Volgens de GI komt de benodigde toestemming voor de therapie echter niet van de grond omdat de moeder hier geen (of pas laat) haar toestemming voor verleent.
Ook heeft de GI aan de moeder op 10 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven, onder andere omdat haar huishouden niet op orde was. De omgang bij de moeder thuis, waarbij de ene week de vier jongste en de andere week de twee oudste kinderen bij de moeder waren, is daarom gestopt en omgang vindt op dit moment enkel nog plaats op de groep. De schriftelijke aanwijzing is daarnaast gericht op het nakomen van afspraken door de moeder, het verlenen van de benodigde toestemming en de wijze waarop de moeder de contactmomenten met de kinderen vormgeeft (waaronder het niet belasten van de kinderen met volwassenenzaken). De situatie bij de moeder is onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof onvoldoende veilig en stabiel.
Het hof betrekt bij de beoordeling dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft aangegeven in te zien dat het op dit moment, mede vanwege haar eigen medische problematiek, niet haalbaar is om alle zes de kinderen naar huis te laten gaan. Dit maakt, alles overziende, dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de resterende duur (dat wil zeggen tot 14 december 2023) noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Dit betekent dat het primaire verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
De moeder heeft voorts aangegeven dat zij nooit de kans heeft gekregen om te laten zien over welke opvoedvaardigheden zij beschikt en hoe zij hier zo nodig in zou kunnen groeien. Het hof stelt in dit verband vast dat, hoewel er hiertoe wel de nodige pogingen zijn ondernomen, een dergelijk onderzoek tot op heden niet van de grond is gekomen. Het hof zal het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv evenwel afwijzen, alleen al nu het niet mede tot een beslissing in deze zaak kan leiden gelet op de korte periode die, na onderhavige uitspraak, nog resteert tot het aflopen van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing. Hoewel het verlopen van die termijn waarbinnen een onderzoek mogelijk is, niet meteen een reden is om het onderzoek af te wijzen, is in dit geval de resterende periode tot 14 december 2023 dusdanig kort dat het niet voor de hand ligt om in deze procedure een dergelijk onderzoek te gelasten, nog daargelaten dat het verzoek onvoldoende concreet is gemaakt.
Het hof heeft daarbij betrokken dat partijen hebben verklaard dat op zeer korte termijn bij de rechtbank het verzoek met betrekking tot verlenging van de uithuisplaatsing behandeld zal worden. De advocaat van de moeder heeft laten weten ook bij de rechtbank een verzoek te zullen indienen om een deskundigenonderzoek te gelasten.
Dit leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.