ECLI:NL:GHSHE:2023:4006

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
20-002867-20 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak oud directeur champignonkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 3 december 2020. De zaak betreft de oud-directeur van een champignonkwekerij, die werd beschuldigd van het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel door middel van valsheid in geschrifte. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 331.083,14 bedroeg, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 860.139,75. Het hof heeft de betrokkene, die in hoger beroep was gegaan, veroordeeld tot een betalingsverplichting van € 161.929,00, na een vermindering van 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak is complex, met meerdere betrokkenen en een lange geschiedenis van financiële problemen binnen de onderneming. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene als feitelijk leidinggevende verantwoordelijk was voor de manipulatie van de salarisadministratie van Poolse werknemers, wat leidde tot aanzienlijke financiële voordelen voor de onderneming. De uitspraak benadrukt de juridische grondslagen van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002867-20 OWV
Uitspraak : 30 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats te Roermond, van 3 december 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 04-990003-12 OWV tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats en -datum] ,
wonende te [adre] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 331.083,14 en is de betalingsverplichting voor eenzelfde bedrag opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank de gijzeling, die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan worden bepaald, vastgesteld op 3 jaren.
De betrokkene en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 860.139,75.
Namens verdachte is:
  • primair afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit;
  • subsidiair verweer gevoerd tegen de omvang van het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • meer subsidiair verweer gevoerd tegen de vaststelling van de te bepalen betalingsverplichting aan de Staat.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
Het hof baseert zijn oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen (waarnaar in de voetnoten wordt verwezen) en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van de omvang van bedoeld voordeel.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van 27 mei 2021 onder parketnummer 20-003596-16 veroordeeld ter zake van onder meer – kort weergegeven – (2) subsidiair: feitelijk leiding geven aan medeplegen valsheid in geschrifte door [bedrijf 1] en [holding bedrijf ] in de periode van 1 maart 2009 tot en met 31 juli 2012 en (3) subsidiair: feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrifte door [bedrijf 1] en [holding bedrijf ] in de periode van 1 april 2011 tot en met 7 augustus 2012.
De Hoge Raad heeft op 26 september 2023 arrest gewezen, en voorgaand vonnis ten aanzien van de kwalificatie van feit 4, en de strafoplegging, teruggewezen naar het hof ’s-Hertogenbosch. Vorengaande feiten waarop het hof de oplegging van de ontnemingsmaatregel zal baseren, zijn derhalve onherroepelijk geworden.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene door middel van of uit de baten van het onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde, voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, heeft verkregen.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De strafbare feiten waar betrokkene voor is veroordeeld zagen op het – kort gezegd – feitelijk leiding geven aan het vervalsen van de salarisspecificaties van Poolse werknemers (feit 2) en het vervalsen van de bedrijfsadministratie (feit 3) van [bedrijf 1] / [holding bedrijf ] door daarin minder gewerkte uren te verantwoorden dan daadwerkelijk waren gewerkt.
Het hof staat voor de vraag of [bedrijf 1] / [holding bedrijf ] voordeel heeft behaald uit deze strafbare feiten en zo ja, in hoeverre dit voordeel aan betrokkene (als feitelijk leidinggevende) kan worden toegerekend. Daartoe zal het hof allereerst, met de rechtbank, de structuur van de organisatie en de uit de strafbare feiten vloeiende geldbewegingen uiteenzetten.
Structuur [onderneming]
[betrokkene] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij algemeen directeur is binnen de onderneming [onderneming] (hierna: [onderneming] ). Hij is in loondienst bij [management bv] en werkt via deze holding tegen vergoeding van een managementfee voor [holding bedrijf ] [betrokkene] heeft verklaard dat hij aandeelhouder is van [holding bedrijf ] [2]
Oprichting, herstructurering en faillissement ‘ [onderneming] ’
Uit het proces-verbaal van bevindingen [onderneming] volgt, zakelijk weergegeven, dat [betrokkene] in 2005 vertrok bij het champignonbedrijf [eerder bedrijf] en een eigen champignonbedrijf oprichtte: de [betrokkene] groep. In december 2006 werd door [betrokkene] de [onderneming] opgericht. Dit betrof een doorstart van het inmiddels failliete [eerder bedrijf] . De [onderneming] was een ketenbedrijf dat alle schakels van het champignonproces in eigen beheer had: grondstoffen, productie, logistiek en sales.
De [financierder] was de financierder bij de opstart van de [onderneming] . [holding bedrijf ] was (middellijk) directeur en aandeelhouder van de vennootschappen uit de groep. De aandelenverhouding tussen de [financierder] en [bedrijf 2] bedroeg 45% - 55%. [3]
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 december 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat [management bv] de enig aandeelhouder van [bedrijf 2] was. Van [management bv] was vervolgens de [STAK] weer enig aandeelhouder. [betrokkene] was alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van deze Stichting. Ook volgt uit dit rapport dat [betrokkene] enig statutair bestuurder was van [holding bedrijf ] In de aandeelhoudersovereenkomst werd hij aangewezen als directie. Het managementteam waarvan [betrokkene] als algemeen directeur deel uitmaakte was belast met de dagelijkse leiding van de Holding en haar dochtervennootschappen. [4]
Uit het proces-verbaal van bevindingen [onderneming] volgt vervolgens, zakelijk weergegeven, dat de resultaten van de [onderneming] vanaf de oprichting verliesgevend waren en dat de onderneming werd getroffen door diverse tegenslagen. In het jaar 2011 vond een herstructurering van de [onderneming] plaats waarbij de vennootschappen [bedrijf 3] ( [locatie] ), [bedrijf 4] (kwekerij), [onderneming] B.V. (verkoopmaatschappij) en [bedrijf 5] opgingen in de [onderneming] . Blijkens het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 oktober 2013 kwamen deze vennootschappen uit de [betrokkene] groep. [5]
Uit het proces-verbaal van bevindingen [onderneming] volgt voorts, zakelijk weergegeven, dat de aandelenverhouding tussen [financierder] en [betrokkene] in [holding bedrijf ] bij de herstructurering in 2011 wijzigde in 50% - 50%. Omdat de [financierder] tevens houder was van 1 cumulatief preferent aandeel werd de aandelenverhouding in feite 50,28% - 49,72%. De dagelijkse leiding over de vennootschap berustte bij [betrokkene] . Ook na de herstructurering bleven de bedrijfsresultaten van de [onderneming] , na een kortstondige opleving, verliesgevend. Op of omstreeks 11 december 2012 heeft [financierder] haar meerderheidsbelang in [holding bedrijf ] verkocht aan de [overname bedrijf] . Uiteindelijk zijn [holding bedrijf ] en 13 van haar Nederlandse vennootschappen per 15 april 2013 gefailleerd. [6]
Medeverdachten: reden van plegen strafbare feiten bij [onderneming]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat er misstanden werden begaan om te overleven. Voor zover [medeverdachte] wist, waren er geen andere overwegingendan het verlies beperken om te overleven voor betere tijden. [7]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 27 februari 2010 de notitie ‘Het is kwart over twaalf!’ opgesteld, waarin hij binnen het ketenbedrijf kostenbesparingen voorstelt ter zake van loonkosten ad € 700.000,00 per jaar, betalingen aan [bedrijf 6] ad € 800.000,00 per jaar, extern advies en marketing, alsook R&D ad € 300.000,00 per jaar. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat de beweegredenen die [onderneming] , dus [medeverdachte] of [betrokken persoon] , hem opgaven ( het hof begrijpt voor de aanpassing van het tijdregistratiesysteem), was dat er veel verloop van Poolse werknemers was en dat zij er maar kort werkten. Als er veel verloop was kon [onderneming] niets verdienen, omdat er door het verloop veel onervaren krachten waren. Als [onderneming] het volgens de wet helemaal netjes zouden doen, dan zouden zij failliet gaan. [9] Gelet op de overwegingen en bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak staat vast dat er met het tijdsregistratiesysteem van de Poolse werknemers werd geknoeid waardoor zij te weinig loon ontvingen.
Getuigen: geen herstructurering bij manipulatie verloning Poolse werkneemsters
Getuige [getuige] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam was als accountmanager Bijzonder Beheer bij de [financierder] . In de jaren 2007, 2008 en eerste helft 2009 werd door [onderneming] verlies geleden. In 2011 is er een herstructurering van de financiering geweest. [getuige] heeft verklaard dat als hij dan wel de [financierder] had geweten dat de verloning van Poolse werkneemsters werd gemanipuleerd de financiering vanuit de [financierder] niet had plaatsgevonden. [10]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is als account manager Bijzonder Beheer bij de [financierder] . Er zijn twee momenten geweest waarin financiering van de [financierder] in [onderneming] is geherstructureerd bij een gewijzigd businessplan. Door de externe effecten als het “pond effect” en de markt in Duitsland en Polen was [onderneming] in 2008 tot 2010 verlieslatend. Dat is eigenlijk de reden geweest dat in 2011 de herstructurering heeft plaatsgevonden. Volgens [getuige 2] is uiteindelijk deze ondernemer gefinancierd omdat hij zijn teeltlocatie aan de [locatie] in de onderneming [onderneming] heeft ingebracht en zich persoonlijk committeerde. [getuige 2] heeft verklaard dat als hij dan wel de [financierder] had geweten dat de verloning van Poolse werkneemsters werd gemanipuleerd, de financiering vanuit de [financierder] niet had plaatsgevonden. [11]
[getuige 2] en [getuige] hebben deze verklaringen in het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 19 april 2023 bevestigd. [12] [13]
Managementfee [management bv]
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d.
4 oktober 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat [management bv] de rol vervulde van een management-B.V. Deze door [betrokkene] opgerichte rechtspersoon biedt diensten van de bij haar in dienst zijnde directeur (manager) aan bij een opdrachtgever, in dit geval [holding bedrijf ] Deze opdrachtgever betaalt voor deze diensten een vergoeding. Deze vergoeding wordt door [management bv] gebruikt om het salaris aan [betrokkene] te betalen, alsmede de werkgeverslasten, de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de eventuele kostenvergoedingen. Het verschil tussen de door de B.V. ontvangen managementfee en het betaalde salaris/overige kosten wordt geboekt als winst voor de B.V. [14]
Uit het jaarverslag 2009 van [management bv] volgt dat de managementfee voor [holding bedrijf ] € 240.039,00 bedroeg. In 2010 bedroeg deze volgens het jaarverslag eveneens € 240.039,00. Middels bankafschriften is uitgerechercheerd dat de managementfee in 2011 in rekening werd gebracht middels 13 periodes à € 21.972,80. Op jaarbasis is dit
€ 285.646,40 inclusief BTW en € 240.039,00 exclusief BTW (afgerond).
Over het jaar 2012 werd door [management bv] over maandelijkse periodes € 23.803,87 gefactureerd. Op jaarbasis bedraagt dat € 285.646,44, ofwel € 240.039,00 exclusief BTW.
Over de onderzoeksperiode 2009 tot en met 7 augustus 2012 heeft [management bv] managementfee ontvangen dan wel te vorderen gehad op [holding bedrijf ] voor een totaal bedrag van: € 240.039,00 (2009) + € 240.039,00 (2010) + € 240.039.00 (2011) +
€ 140.022,75 (2012), zijnde in totaal € 860.139,75. [15]
Salaris [betrokkene]
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d. 4 oktober 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking op 7 augustus 2012 van de woning van [betrokkene] loonstroken uit 2009, 2010 en 2011 zijn aangetroffen van [management bv] voor [betrokkene] . Op deze loonstroken staat dat [betrokkene] een bruto maandsalaris genoot van € 11.416,66, hetgeen neerkomt op een bruto jaarsalaris van € 139.999,92. [16]
Bij conclusie van antwoord in hoger beroep heeft de raadsman, ter ondersteuning van het standpunt dat uit moet worden gegaan van de daadwerkelijk aan de betrokkene uitgekeerde netto salarisgelden, de aan [betrokkene] uitgekeerde salarisbedragen uiteengezet. Voor het salaris van januari 2011 tot en met april 2011 gaat dit telkens om een bedrag van € 6.211,74, voor het salaris van mei 2011 tot en met januari 2012 telkens een bedrag van € 6.217,53, en voor februari 2012 tot en met juli 2012 een bedrag van € 6.180,65. Vervolgens uitgaande van een gemiddelde van 6.180,65 + 6.217,53 + 6.211,74 / 3 = 6.203,31 zou dit het uitgekeerde salarisbedrag zijn voor de eerste 10 maanden van 2010, wat vervolgens leidt tot een totaal aan netto uitgekeerde salarisbedragen van € 179.921,73.
Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 14 oktober 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene [holding bedrijf ] , betrokkene [bedrijf 1] en betrokkene [betrokkene] in totaal hebben verworven, berekend is door de vermoedelijk gewerkte uren van de Poolse pluksters te verminderen met de uren die volgens de salarisadministratie aan de Poolse pluksters zijn verloond. Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkenen hebben verworven door het vervalsen van de salarisspecificaties en de bedrijfsadministratie gedurende de periode 1 januari 2009 tot en met 7 augustus 2012 door minder gewerkte uren te verantwoorden dan daadwerkelijk waren gewerkt, is in totaal berekend op € 6.600.019,90. [17]
Het hof dient vervolgens de vraag te beoordelen of [betrokkene] in privé wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van voormelde strafbare feiten.
Het hof vereenzelvigt in deze [betrokkene] privé niet met [management bv] en/of andere B.V.’s waarin [betrokkene] als directeur en/of (enig) aandeelhouder direct of indirect zeggenschap had. Een B.V. is juridisch gezien een andere en zelfstandige entiteit met eigen rechten en verplichtingen. De enkele omstandigheid dat iemand enig aandeelhouder en directeur van een B.V. is, brengt niet mee dat die persoon met de B.V. te vereenzelvigen is.
Anders dan in hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, kan naar het oordeel van het hof eveneens niet worden gesteld dat [betrokkene] rechtstreeks en persoonlijk vrijelijk heeft beschikt over gelden die uit de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen, in die zin dat hij het – bijvoorbeeld – vanuit [bedrijf 1] , op zijn privé-bankrekening heeft laten storten of het rechtstreeks heeft aangewend voor privéuitgaven. Verdere bijzondere omstandigheden die hier tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn onvoldoende gesteld en overigens ook niet gebleken.
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat [betrokkene] ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in dienst was van [management bv] , die tegen een vergoeding in de vorm van een managementfee zijn diensten aanbood aan opdrachtgever [holding bedrijf ] Het managementteam waarvan [betrokkene] als algemeen directeur binnen [holding bedrijf ] deel uitmaakte was belast met de dagelijkse leiding van de Holding en haar dochtervennootschappen, waaronder [bedrijf 1] , alwaar de strafbare feiten plaatsvonden.
Uit jaarverslagen en facturatie van [management bv] volgt dat [management bv] in 2009, 2010, 2011 en 2012 een managementfee van [holding bedrijf ] ontvangen dan wel te vorderen had. De managementfee bedroeg in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 augustus 2012: € 240.039,00 (2009) + € 240.039,00 (2010) + € 240.039.00 (2011) + € 140.022,75 (2012), zijnde in totaal € 860.139,75.
Voor zover de verdediging in hoger beroep wederom heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de uitgekeerde managementfee uit de baten van de strafbare feiten afkomstig is, overweegt het hof, met de rechtbank, als volgt. Uit de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] volgt dat de manipulatie van het salarissysteem, zoals is bewezenverklaard tussen 1 maart 2009 en 7 augustus 2012, plaatsvond om zwaardere financiële verliezen dan wel een faillissement af te wenden. Gezien de notitie van medeverdachte [medeverdachte] met de titel ‘Het is kwart over twaalf!’, gedateerd 27 februari 2010, en gezien de verklaringen van de getuigen [getuige] en [getuige 2] , staat voor de rechtbank vast dat [bedrijf 1] in ieder geval op 27 februari 2010 in zeer zwaar financieel weer verkeerde en op een faillissement afkoerste. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de uitkering van de managementfee van [holding bedrijf ] aan [management bv] vanaf 1 maart 2010 tot aan 31 juli 2012, het rechtstreeks gevolg was van het strafbaar handelen van onder meer [betrokkene] . Door dit handelen bleef het bedrijf draaiende en kon de bedoelde mangementfee worden uitbetaald.
Bruto opbrengst [betrokkene] als privépersoon
Nu de ontnemingsvordering ziet op [betrokkene] in privé en niet op de [management bv] , zal het hof enkel hetgeen [betrokkene] in privé uit deze managementfee heeft ontvangen als wederrechtelijk verkregen voordeel aanmerken. Het hof stelt in dit verband vast dat [betrokkene] salaris heeft ontvangen van [management bv] en dat [betrokkene] in privé diverse onttrekkingen heeft gedaan uit het vermogen van [management bv] Het is echter gebleken dat [management bv] meer of andere inkomsten had dan enkel de door [holding bedrijf ] uitgekeerde managementfees ten behoeve van de ingehuurde diensten van [betrokkene] . Nu niet kan worden uitgesloten dat er vermenging van de ontvangen managementfees van [holding bedrijf ] met deze andere inkomsten van [management bv] heeft plaatsgevonden, kunnen enkel de door [betrokkene] in privé uit de managementfee uitgekeerde salarisbetalingen worden aangemerkt als baten die duidelijk in rechtstreeks verband staan tot de door hem gepleegde strafbare feiten. Immers is voldoende aannemelijk dat zijn salaris uit [management bv] in rechtstreekse relatie stond tot de door [management bv] van [holding bedrijf ] ontvangen managementfee, nu deze fee betrekking had op de voltijd werkzaamheden van [betrokkene] voor [holding bedrijf ] en in het bijzonder voor de onder de Holding vallende [bedrijf 1] . Van de overige onttrekkingen door [betrokkene] in privé uit [management bv] is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze in een rechtstreeks verband staan tot de door [betrokkene] gepleegde strafbare feiten.
Betrokkene heeft in de periode van 1 maart 2010 tot aan 31 juli 2012 (in totaal 29 maanden) maandelijks een nettosalaris verkregen van [management bv] , van in totaal
€ 179.921,73.
De totale opbrengst van [betrokkene] in privé uit de door hem gepleegde strafbare feiten betreft aldus: € 179.921,73 aan netto salaris. Nu het hof in het voordeel van de betrokkene en gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel uit is gegaan van de daadwerkelijk netto ontvangen bedragen op zijn bankrekening, komt het hof niet meer toe aan de verweren omtrent de problematiek rondom het in mindering brengen van belastingheffing.
Conclusie
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat aannemelijk is dat [betrokkene]
€ 179.921,73aan salarisbetalingen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten en/of andere feiten.
Op te leggen betalingsverplichting
Zekerheidsstelling
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 100.000,- in mindering dient te worden gebracht, nu betrokkene dit bedrag reeds als zekerheidsstelling aan de Staat heeft betaald.
Het hof overweegt als volgt.
Onder betrokkene is conservatoir beslag gelegd op zijn paarden. Nadat betrokkene een zekerheidsstelling van € 100.000,- heeft betaald, zijn deze aan hem teruggegeven.
Het hof heeft daarvan kennis genomen, maar is in het kader van deze ontnemingsprocedure niet bevoegd daar een oordeel over te geven. In het bijzonder kan het hof in deze procedure niet gelasten dat (een deel) van de betaalde zekerheidsstelling aan betrokkene teruggegeven moet worden.
Het Openbaar Ministerie legt conservatoir beslag om meer zekerheid te hebben dat een betalingsverplichting die in de ontnemingsprocedure wordt opgelegd ook daadwerkelijk wordt nagekomen. Het hof oordeelt alleen over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting. Het hof oordeelt niet over de vraag in hoeverre de al betaalde zekerheidsstelling gebruikt kan of moet worden voor het voldoen van die betalingsverplichting. Die vraag komt aan de orde als het Openbaar Ministerie deze uitspraak ten uitvoer gaat leggen.
Redelijke termijn
De verdediging heeft het hof verzocht om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen, hier toe heeft de verdediging gewezen op het lange tijdsverloop sedert de begane feiten, alsmede de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
Als uitgangspunt heeft tevens in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Op 4 oktober 2013 werd het eerste Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel afgesloten. De rechtbank heeft op 3 december 2020 vonnis gewezen. Namens de betrokkene is op 16 december 2020 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 30 november 2023, einduitspraak. Het procesverloop zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bedraagt aldus langer dan voornoemde tweejaarstermijn. Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de betrokkene valt te wijten.
Nu er sprake is van een ruime overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep tezamen en vanwege het lange tijdsverloop sedert het begaan van de feiten zal het hof gebruik maken van de matigingsbevoegdheid en met dien verstande het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel met 10% verminderen. Samenvattend zal het hof aan betrokkene een betalingsverplichting opleggen van (€ 179.921,73 – € 17.992,17 =) € 161.929,- (afgerond).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
179.921,73 (honderdnegenenzeventigduizend negenhonderdeenentwintig euro en drieënzeventig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 161.929,00 (honderdeenenzestigduizend negenhonderdnegenentwintig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 30 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, proces-verbaalnummer 6640.2012.000072 , gesloten op 14 oktober 2013, doorgenummerd van p. 0001 tot en met 3746.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene] d.d. 28 januari 2013, p. 2489 tot en met 2495.
3.Proces-verbaal van bevindingen [onderneming] d.d. 4 oktober 2013, p. 0322 tot en met 0337.
4.Proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d. 4 oktober 2013, p. 0307 tot en met 0321.
5.Proces-verbaal van bevindingen [onderneming] d.d. 4 oktober 2013, p. 0322 tot en met 0337. Proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d. 4 oktober 2013, p. 0307 tot en met 0321.
6.Proces-verbaal van bevindingen [onderneming] d.d. 4 oktober 2013, p. 0322 tot en met 0337.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 14 augustus 2012, p. 2534 tot en met 2539.
8.Notitie ‘Het is kwart over twaalf!’ van [medeverdachte] d.d. 27 februari 2010, pagina 2525 tot en met 2527.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 29 januari 2013, p. 2540 tot en met 2544.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 10 juni 2014, zonder doornummering.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 5 september 2014, zonder doornummering.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] door de raadsheer-commissaris d.d. 19 april 2023
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris d.d. 19 april 2023
14.Proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d. 4 oktober 2013, p. 0307 tot en met 0321.
15.Proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d. 4 oktober 2013, p. 0307 tot en met 0321.Jaarverslag 2009 van [management bv] Horst, pagina 2402. Jaarverslag 2010 van [management bv] Horst, pagina 2458.
16.Proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] d.d. 4 oktober 2013, p. 0307 tot en met 0321.Salarisafrekening [management bv] , december 2009, pagina 2465.Salarisafrekening [management bv] , december 2010, pagina 2466.Salarisafrekening [management bv] , december 2011, pagina 2467.
17.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 14 oktober 2013, p. 0269 t/m 0306.